|
| |
| |
| |
Bossuet en de natuur.
DE roem van Bossuet is steeds aan 't klimmen. Na Voltaire, la Harpe, Chateaubriand, Villemain, Nisard, Cousin, Cormenin, hooren wij Martin, Veuillot, Longhay hulde brengen aan den koning der redenaars en der schrijvers. P. de la Broise, in zijn pas verschenen werk ‘Bossuet et la Bible’ toont den redenaar-dichter vervoerd naar den Maker van 't heelal door de grootsche tafereelen der natuur. Hij zelf zegt meermaals: ‘Jésus-Christ nous apprend à considérer la nature, les fleurs, les oiseaux, les animaux, notre corps, notre âme, notre accroissement insensible afin d'en prendre occasion de nous élever à Dieu.’ Ervaren kunstrechters hadden sedert lang onze aandacht gevestigd op de volmaaktheid van Bossuet's schriften; hemelsche zielevreugde hadden wij gesmaakt bij een innig verkeer met den genialen man; een gedenkteeken werd den onvergelijkbaren redenaar in ons hert opgericht; voor hem sprongen wij wel eens in 't harnas tegen laatdunkende en kleingeestige bedilling. Zal het dus verwonderen dat ik groote oogen zette bij 't zien van 't opschrift: ‘une lacune chez les grands écrivains du siècle de Louis XIV’, en dat ik zenuwachtig het tijdschrift opensloeg op de aangeduide plaats? Wat vond ik? ‘Cependant, nous ne croyons pas être téméraire en faisant un reproche à ces écrivains dont le nom s'est transmis d'âge en âge, toujours entouré du même culte et de la même auréole de gloire; la lacune que nous tenons à signaler, c'est de ne pas avoir parlé dans leurs conceptions sublimes, des beautés de la
| |
| |
nature. Voyez les prosateurs. tels que Bossuet, Pascal: ils n'étudient que l'âme. Voyez les poètes, Corneille, Racine, Molière. ils sont totalement absorbés par l'étude de l'homme et la peinture des passions est l'unique objet auquel ils s'appliquent. Tous les auteurs de ce siècle restent comme insensibles aux beautés rustiques et même le sentiment n'a guère frappé leurs regards (sic); il faut donc qu'ils ne se soient jamais promenés, en admirant les fleuves, les arbres, les fleurs, les moissons, en écoutant le chant des oiseaux ou le bruit mystérieux du feuillage, en contemplant le ciel constellé d'étoiles.’ (L'École, Revue pédagogique de Namur, décembre, 1890.)
Ik stond verpletterd! Mijne oogen schemerden, mijne lippen beefden. Wat moest ik wel gelijken, op dit oogenblik, aan eenen Napoleonist tegen wien iemand zou kwaad gezegd hebben van den ‘kleinen kaporaal’. Mijnen mond ontsnapten onaangename uitroepingen; mijne ooren ruischten van de verwarde protesten der stroomen, vloeden, fonteinen, waterstralen, beuken, eiken, wijngaarden, bloemen, arenden, tortelduiven, nachtegalen, kraaien, mieren, bijen, serpenten, leeuwen, paarden, visschen, sterren, donders, bliksems, bergen, heuvels, afgronden, in een woord van de gansche schepping die tegenriep: ‘Zwijg, onwetende, nooit immers aanschouwde ons een plantenlezer, een sterrekundige of een zoöloog met meerdere liefde, nooit penceelde ons een schilder met prachtiger kleuren dan Bossuet!’
‘Une lacune!’ Eene leemte in Bossuet! Verstond ik dat wel? Mijn grootste woordenboek opengeslagen. Lacune: ce qui manque pour qu'un tout soit complet. Vide dans le corps d'un ouvrage. 't Is dus waar! Er ontbreekt iets bij Bossuet! En dat gebrek, die leemte heeft ontsnapt aan de argusoogen van de criticis der 17e, 18e en 19e eeuw! Dat gebrek werd eerst gevonden en uitgekraaid in December 1890, door zekeren Z, want
| |
| |
zoo teekent de vandaal, de Erostrate die den glorietempel aan den Plato, aan den Demostheen, aan den Michel-Ange der XVIIe eeuw opgericht wou in assche leggen en zijn standbeeld met éenen mokerslag vergruizen! Wat gedaan? De schouders opgehaald, stilzwijgend voorbijgegaan, of Bossuet gewroken?
Laat ons ernstig zijn met den Aristarque van het Naamsch Tijdschrift. En vooreerst, welk gebruik der natuurschoonheden paste aan Bossuet? ‘La Fontaine seul’ schrijft Z. ‘a aimé les champs et peint la nature.’ Zeer wel, hoed af voor den onovertroffen fabeldichter! De rollen toch niet verward en elkeen op zijne plaats gelaten. Het zou een dwaasheid zijn te eischen dat de ‘arend’ uit het hemelruim of van zijne rots neêrvalle en kome azen onder de hoenders, de hanen, de ganzen en de duiven van La Fontaine's voorhof.
Ik vermoed, Z, dat gij te graag luistert naar ‘le bruit mystérieux du feuillage’, naar ‘l'hymne du Ciel constellé d'étoiles’. De bisschop van Meaux verdroeg geen zouteloozen praat, verwijfde rijmelarijen, verweektelijkte uitboezemingen. ijdele klanken, waterlooze wolken! Met den H. Augustinus bestrafte hij dezen ‘qui étalaient beaucoup d'esprit à tourner agréablement des inutilités dans leurs écrits.’ Is 't daárom dat gij eenen ekel hebt tegen Bossuet?
Of mogelijk hadt gij van hem verwacht getrouw naar de natuur gemaakte schilderingen, realistische beschrijvingen, lichteekeningen die geen enkele bijzonderheid, hoe leelijk ook, in de schaduwe laten?
Gij werdt teleurgesteld en overal zaagt gij nageleefd de stalen wet, de wet der meesters: ‘Nous ne descendons pas néanmoins dans un trop grand détail des
| |
| |
petites choses et nous ne nous amusons pas à rechercher celles qui ne sont que de curiosité.’
Vragen dat Bossuet onzen Mechelschen Dodoens, met een kruidboek naar de kroon zou steken of eenen weg banen aan Buffon, ware ook onredelijk.
Wat verwijt gij hem dus? Luister, heer Z? Bossuet was geen fabulist, geen plantenzoeker, geen zoöloog, maar een wijsgeer, een godgeleerde, een historicus, een redenaar. Tegenover de natuur, stond hij op een ander standpunt dan La Fontaine en Buffon, hij had zijn eigen standpunt verheven boven alle andere. Hij versmaadde geen enkel schepsel zelfs niet de kabbelende beekjes, de klagende winden, de drijvende wolken, de lispelende bladeren, de gonsende bijkens, de wiegelende koorenvelden voor dewelke gij eene voorliefde schijnt te gevoelen, maar met deze ondergeschikte middelen alleén kon hij zijn hooger doel niet bereiken, het heil der zielen.
Bossuet blind voor de natuur! Hij was verslingerd op den Bijbel en welk menschenhand schilderde ooit de Schepping gelijk dit goddelijk boek? Niet alleén de H. Schrift, maar de natuur op haar eigen beschouwd was hem een schat van beelden, schetsen en vergelijkingen, perels met dewelke hij zijne werken bezaaide, robijnsteenen die licht schieten op de oneindig verschillende toestanden der menschelijke ziel. Er bestaat een wonderbaar evenwicht onder Bossuet's geestvermogens. Zijne inbeelding zoo machtig ‘qu'elle devinait tout jusqu'aux batailles’ wordt door de rede beheerscht, en zoo vermijdt zij de klippen tegen dewelke zoo dikwerf wordt gestooten. ‘L'imagination n'agit pas sans la raison pour coopératrice; la phrase la plus pittoresque devient un entrelacement logique d'images et d'idées, de visions et de raisonnements’ (Longhay). Rede, gevoelen, verbeelding, worden bij Bossuet gelukkig gemengeld dank aan zijnen goeden smaak, aan zijn gezond verstand, de verhevenste gave van dien genie, volgens Cousin. Wees dus gerust, Z., uwe leemte hoeft niet gevuld te worden, immers zij bestaat niet. Bij Bossuet treft men
| |
| |
juist zoóvele boomen, bloemen, stroomen, dieren en zonnen aan als de goede smaak vergt, min wel is waar dan gij zoudt verlangen. Luister, Z, naar den lof door Bossuet gegeven aan P. Bourgoing: ‘Son discours se répandait à la manière d'un torrent et s'il trouvait en son chemin les fleurs de l'élocution, il les entraînait plutôt après lui par sa propre impétuosité qu'il ne les cueillait avec soin pour se parer d'un tel ornement’. Wat passend opschrift voor Bossuet's redevoeringen zelf!
Wij spraken daar zooeven van ‘gezond verstand’. Die er een greintje heeft zal moeilijk aannemen dat B. ongevoelig was voor de natuur. Parken, dreven, springfonteinen van Chantilly, lusthoven en bloemperken van Versailles, spreekt! vereerde B.u nooit met eenen oogslag? Fenelon, bloemrijke auteur van ‘Telemachus’, Racine, Boileau, medewandelaars ‘sous les grands chênes sous lesquels vos ancêtres se sont reposés et qui donneront encore de l'ombre à votre postérité’, waart gij zóo verslonden in uwe bespiegelingen, hingt gij zóo geboeid aan 's meesters lippen dat al 't bekoorlijke dat u omringde, verzwond voor de stralen van zijn genie? Bossuet, als gij terug van uw om- en weerwandelen in de beukendreven van Versailles, met den loggen postwagen reisdet naar Parijs of Meaux, waart gij dan toch zóo verdiept in den Bijbel, uwen Vade-Mecum, dat gij nooit opkeekt naar de schoone natuur, zoo gemakkelijk om waar te nemen daar de postkoets zoo traag voortrolde? Reizen in eene ‘diligence’ met 't vermogen van er langsheen, voor of achterna te stappen, wat hemeltje! En men heeft dat veranderd! Nu vliegen wij en ter nauwernood onderscheidt men een landschap van de phantastische wolkgevaarten!
| |
| |
Bossuet blind voor de schepping! En onophoudend roept hij uit: ‘Ouvrez vos yeux, o mortels, contemplez le ciel et la terre et la sage économie de cet univers!... Je confesse que je ne puis contempler, sans admiration, ces merveilleuses découvertes qu'a faites la science pour pénétrer la nature ni tant de belles inventions que l'art a trouvées pour l'accommoder à notre usage. - Le sujet de votre retraite pourra être de considérer la beauté des oeuvres de Dieu,’ schrijft hij aan eene kloosterzuster.
Wat hij aanried deed hij zelf. Honderden plaatsen getuigen van zijne opmerkzaamheid. Zullen de beschaafde lezers van 't Belfort, met welgenoegen, eenige dier schilderingen terugzien? Laat het ons hopen. Immers zij zijn het schoonste of liever het eenige sieraad van ons nederig werk. Althans, deze die Bossuet niet kennen als Z. en velen zijner negentien duizend abonnenten zullen hunne dwaling erkennen en niet meer lichtveerdig beweren dat ‘de arend van Meaux’ veel te hoog vloog om te kunnen ontwaren wat in de ondermaansche wereld omging.
Men doodt de vrijheid niet met dezelve binnen zekere palen te houden. ‘Ce n'est pas s'opposer à un fleuve que de faire des levées, que d'élever des quais sur ses rives pour empêcher qu'il ne se déborde et ne perde ses eaux dans la campagne: au contraire, c'est lui donner le moyen de couler plus doucement dans son lit. Celui-là seulement s'oppose à son cours qui bâtit une digue au milieu, pour rompre le fil de son eau. Ainsi ce n'est pas perdre sa liberté que de lui donner des bornes deçà et delà...’
Condé is jegens grooten en kleinen wat hij hoeft te zijn, weldadig. Wederstand alleen doet hem grimmig oprijzen. ‘Comme un fleuve majestueux et bienfaisant, qui porte paisiblement dans les villes l'abondance qu'il
| |
| |
a répandue dans les campagnes en les arrosant, qui se donne à tout le monde, et ne s'élève que lorsqu'avec violence on s'oppose à la douce pente qui le porte à continuer son tranquille cours.’
Hoe meer verheven, hoe meer weldaden die prins strooide. ‘Comme une fontaine publique qu'on élève pour la répandre.’
Alle menschen komen ter wereld even klein en zwak. ‘De même que, quelque inégalité qui paraisse dans le cours des rivières qui arrosent la surface de la terre, elles ont toutes cela de commun, qu'elles viennent d'une petite origine, que dans le progrès de leur course, elles roulent leurs flots en bas par une chute continuelle; et qu'elles vont enfin perdre leurs noms avec leurs eaux dans le sein immense de l'Océan, où l'on ne distingue point le Rhin ni le Danube ni ces autres fleuves renommés d'avec les rivières les plus inconnues: ainsi...’
Geen reinheid voor hetgeen niet afgescheiden is van het onreine. ‘Tant qu'une fontaine se conserve dans son canal telle qu'elle est sortie de la roche qui lui a donné sa naissance, elle est nette, elle est pure. Que si par l'impétuosité de son cours, elle agite trop violemment la terre sur laquelle elle passe, et qu'elle en détache quelque partie qu'elle entraîne avec elle parmi ses eaux; aussitôt vous lui voyez perdre toute sa netteté naturelle...’
Treffend wordt de val verbeeld van den zondaar. ‘Semblable à une eau qui d'une haute montagne coule premièrement sur un haut rocher où elle se disperse, pour ainsi parler, jusqu'à l'infini et se précipite jusqu'au plus profond des abîmes...’
Christene, vermijd de onstuimige bedrijvigheid; hoe geruster gemoed, hoe steviger en krachtiger werking. ‘Non plus comme ces torrents qui bouillent, qui écument, qui se précipitent et se perdent; mais comme ces fleuves bénins qui coulent tranquilles et toujours.’
Den lezer spaar ik mijne bedenkingen over Bos- | |
| |
suet's opmerkzaamheid voor de wateren en over de dwaze critiek van Z.
Men zie in ‘Discours sur l'Histoire Universelle’ de beschrijving van den Nijl, van het meer Moeris en der overstroomde egyptische landouw.
‘Il faut donc que B. ne se soit jamais promené en admirant les arbres...’ Laat ons zien.
De wereldsche menschen te midden hunner beslommeringen, genieten slechts een schijnbare vrijheid. ‘Comme un arbre que le vent semble caresser en se jouant avec ses feuilles et avec ses branches; bien que ce vent ne le flatte qu'en l'agitant, et le pousse tantôt d'un côté tantôt d'un autre, avec une grande inconstance; vous diriez toutefois que l'arbre s'égare, par la liberté de son mouvement; ainsi, encore que les hommes du monde n'aient pas de liberté véritable... toujours ils s'imaginent jouir d'un certain air de liberté et de paix en promenant deça et delà leurs désirs vagues et incertains’.
Niet alle schepselen zijn met verstand begaafd hoewel zij met verstand schijnen te handelen. De orde, de juiste verhouding, de volmaaktheid der redelooze natuur moet ons eene uitwendige rede doen erkennen, God! ‘Si les arbres poussent leur racines autant qu'il est convenable pour les soutenir; s'ils étendent leurs branches à proportion, et se couvrent d'une écorce si propre à les défendre contre les injures de l'air; si la vigne, le lierre et les autres plantes qui sont faites pour s'attacher aux grands arbres ou aux rochers, en choisissent si bien les petits creux et s'entortillent si proprement aux endroits qui sont capables de les appuyer; si les feuilles et les fruits de toutes ces plantes se réduisent à des figures si régulières, et s'ils prennent au juste, avec la figure, le goût et les autres qualités qui suivent de la nature de la plante; tout cela se fait par raison, mais certes cette raison n'est pas dans les arbres’.
| |
| |
Zou Z. nog niet vermoeden dat B. wijsgeer en redenaar, de natuur anders moest beschouwen en schilderen dan La Fontaine, Dodoens, Buffon?
B. blind voor de natuur? Zie in ‘De la connaissance de Dieu et de soi-même’ de gedaanteverwisselingen der plant van het schietende zaad tot het rijp geworden zadeken dat valt aan den voet van den stam.
Wat gevaren doorworstelt de mensch voor de dood hem grijpe! ‘Il me semble que je vois un arbre battu des vents; il y a des feuilles qui tombent à chaque moment; les unes résistent plus, les autres moins; que s'il y en a qui échappent de l'orage, toujours l'hiver viendra qui les flétrira et les fera tomber: ou comme dans une grande tempête, les uns sont soudainement suffoqués, les autres flottent sur un ais abandonné aux vagues: et lorsqu'ils croient avoir évité tous les périls, après avoir duré longtemps, un flot les pousse contre un écueil et les brise.....’
Binst het langste leven, hoe klein is het waar genot, hoe gering het geluk! ‘C'est comme des clous attachés à une longue muraille, dans quelques distances; vous diriez que cela occupe bien de la place; amassez-les, il n'y en a pas pour emplir la main...
B. was, weleens, geloof ik, wijngaardenier uit liefhebberij. Hoe dikwijls, hoe bevoegd, hoe geern spreekt hij van het snijden, snoeien, buigen, richten, binden en geleiden des wijnstoks, die bij uitstek bijbelsche plant. ‘Méditations sur l'Evangile.’ En de leliën, hoe spreken zij schoon door zijnen mond! En de viooltjes en maagdelievekens en al die bloempjes die, in de lente, de weiden als met een tapijt bedekken, hoe overtreffen zij, door hunne verscheiden- en liefelijkheid, de nietigheden met dewelke de behaagzieke vrouwen pronken!
Op honderden bladzijden gewaagt B. van de hemellichten en waarachtig, veel ernstiger en dichtelijker dan
| |
| |
sommige huidige droomers die de zon, de sterren en bovenal de maan van schaamte achter de wolken doen kruipen.
Wat heerlijk natuurverschijnsel ongetwijfeld met eigene oogen door Bossuet gadegeslaan. ‘Condé, dans ces moments terribles au milieu des batailles, conservait toute la sérénité de son esprit. Semblable à ces hautes montagnes dont la cime au dessus des nues et des tempêtes trouve la sérénité dans sa hauteur et ne perd aucun rayon de la lumière qui l'environne.’ Wie weten wil hoe gevorderd de wetenschap was van B. nopens het ‘licht’ hij leze ‘Elévations sur les mystères.’
Wij moeten vooruit. De tortelduiven, nachtegalen, kraaien, arenden, peerden, schapen, serpenten en visschen schreeuwen om voorgesteld te worden.
Welke dood past aan zondaars? ‘Mourons comme des tourterelles et des colombes, en gémissant dans la solitude et dans la retraite; que les bois, que les rochers, que les lieux seuls et écartés retentissent de nos cris, de nos tendres gémissements...’
Condé ‘comme une aigle qu'on voit toujours, soit qu'elle vole au milieu des airs, soit qu'elle se pose sur le haut d'un rocher, porter de tous côtés des regards perçants et tomber si sûrement sur sa proie qu'on ne peut éviter ses ongles non plus que ses yeux...’
Weest niet ongerust voor uw onderhoud. Aanschouwt de kraaien. ‘Les corbeaux, animal des plus voraces, et néanmoins sans greniers, ni provision... Dieu écoute leurs cris, quoique rudes et désagréables...’ ‘Les poules, animal d'ailleurs simple et niais, semblent appeler leurs petits égarés, et avertir leurs compagnes, par un certain cri, du grain qu'elles ont trouvé. Un chien nous pousse quand nous ne lui donnons rien, et on dirait qu'il nous repoche notre oubli. On entend gratter ces animaux à une porte qui leur est fermée: ils gémissent, ou
| |
| |
crient d'une manière à nous faire connaître leurs besoins...’ (De la connaissance de Dieu et de soi-même).
Moet Bossuet Buffon benijden? ‘Voyez ce cheval ardent et impétueux, pendant que son écuyer le conduit et le dompte; que de mouvements irréguliers! C'est un effet de son ardeur; et son ardeur vient de sa force mais d'une force mal réglée. Il se compose, il devient plus obéissant sous l'éperon, sous le frein, sous la main qui le manie à droite et à gauche, le pousse, le retient comme elle veut. A la fin il est dompté; il ne fait que ce qu'on lui demande; il sait aller le pas, il sait courir, non plus avec cette activité qui l'épuisait, par laquelle son obéissance était encore désobéissante. Son ardeur s'est changée en force; ou plutôt, puisque cette force était en quelque façon dans cette ardeur, elle s'est réglée. Remarquez: elle n'est pas détruite, elle se règle; il ne faut plus d'éperon, presque plus de bride... Par un petit mouvement, qui n'est que l'indication de la volonté de l'écuyer, elle l'avertit plutôt qu'elle ne le force; et le paisible animal ne fait plus, pour ainsi dire, qu'écouter. Son action est tellement unie à celle de celui qui le mêne, qu'il ne s'en fait plus qu'une seule et même action.... (op vers 8. Kap. I. Hooglied: Equitatui meo... assimilavi te.)
Geen twijfel, Bossuet heeft de paardentemmers aan 't werk gezien. Aan wien gelijkt de zondaar welken God prikkelt met wroeving? “A un cheval, qui couvert d'une armée d'abeilles et piqué jusqu'aux entrailles par leurs aiguillons, se met en fuite, portant avec lui ses ennemis et son mal; et qui brisant ce qu'il rencontre, terrassant ceux qui l'arrêtent et les foulant aux pieds, s'égare où il peut et où la fureur le conduit, à travers les précipices, cherchant partout son remède, et partout semblent demander où est la mort.” (Réflexions sur l'état des pécheurs). B. is even bij de visschers blijven stilstaan. Ja, waarom zou de vermoeide prelaat zich geen uitspanning, met lijn en net, gegund hebben? Even bevoegd spreekt Bossuet van lokaas, angel, net, lijn en visscherschuit als van wijnbouw en paarden- | |
| |
temming “Voyez ces grands poissons, ces monstres marins qui fendent les eaux avec grand tumulte et se dévorent mutuellement; il ne reste à la fin aucun vestige de leur passage; ainsi passent les grandes puissances...” “Panégyrique de Saint-André”.
Bossuet bestudeerde den aard en de zeden der dieren (Considération de Dieu et de soi-même). Hij bewees de verhevenheid der menschelijke rede boven de natuurdrift der dieren en weêrlegde op voorhand het Darwinism.
Zou B. kenner geweest zijn van edelgesteenten? “Ceux qui ne se connaissent pas en pierreries, sont trompés par le moindre éclat”. Le faux or brille au soleil, mais ne dure pas dans le feu, il s'évanouit dans le creuset.’ Bossuet is, als Rubens, een krachtige schilder van tempeesten. Drie, vier forsche trekken en g'hebt een meesterstuk. ‘Laissons-nous tirer de cette mer, dont la face est toujours changeante, qui cède à tout vent, et qui est toujours agitée de quelque tempête. Ecoutez ce grand bruit, ce tumulte, ce trouble éternel; voyez ce mouvement, cette agitation, ces flots vainement émus qui crèvent tout à coup, et ne laissent que de l'écume. Ces ondes impétueuses qui se roulent les unes contre les aurres, qui s'entre-choquent avec grand éclat, et s'effacent mutuellement, sont une vive image du monde et des passions qui causent toutes les agitations de la vie humaine...’ (Panégyrique de Saint-André). Hoe kunstig worden voorgesteld, het dubbel beeld der ziel vervallen van hare oorsprokelijke weerdigheid en van een vervallen gebouw. (Profession de Me de la Vallière).
Of wel heeft Z. Bossuet weinig of niet gelezen of die vonkelende perels werden mat en dof voor zijne ...oogen.
De weetgierige bisschop schreef nog in 't latijn een ontleetkundig werk op het menschelijk lichaam. De lessen in dit vak, door eenen dokter aan den kroonprins, zijnen leerling gegeven, werden naderhand door hem volledigd en op papier gebracht. Hoe de redenaar deze zijne kennissen
| |
| |
benuttigde kan Z. waarnemen in 't sermoen ‘Nos dispositions à l'égard des nécessités de la vie’, of hij werpe maar eenen oogslag op 't woord: Corps, in de Inhoudstafel.
Bleef Z. bij zijn oordeel ‘que B. s'est promené les yeux fermés’ we zouden moeten gelooven ‘que même le sentiment des beautés rustiques de Bossuet n'a guère frappé ses regards (sic). ‘En die 19,000 lezers meestal onderwijzers der jeugd? Aï mij! Wie scherpt de pen voor Corneille en Racine?
Kerkxken.
E. Pauwels.
|
|
Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd