| |
| |
| |
Het materialism en de hersenen van den mensch.
WIJ hebben in onzen Catechismus geleerd, dat de mensch een redelijk schepsel Gods is, hebbende eene onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam.
Van die waarheid zijn wij tot in 't binnenste van ons hert doordrongen en overtuigd. Er bestaan nochtans geleerden, gij weet het, die beweren, dat er in het bevoorrechte schepsel, hetwelk de mensch genoemd wordt, niets anders te vinden is dan stof en assche, niets anders dan moleculen en atomen, die uit zich zelven leven en ons verstand met al zijne wonderen voortbrengen.
‘De hersenen, zeggen zij, brengen het gedacht voort, gelijk de lever de gal afscheidt: verstand en vrijheid zijn twee holklinkende woorden.’
Vermits de materialistische school niet vreest hare valsche leer in naam der wetenschap overal rond te bazuinen, denken wij, dat het misschien wel eenigszins belangrijk kan wezen die gewaagde stelsels, van uit een wetenschappelijk standpunt beschouwd, te onderzoeken en te ontleden.
Deze voordracht is de vrucht niet van eigene studie, noch van persoonlijke navorsching. Op vele plaatsen is zij niets meer dan de weerklank van een degelijk,
| |
| |
onlangs verschenen werk, voor titel dragende ‘Le cerveau par le Dr Surbled’. Onze besluitselen verschillen nochtans eenigerwijze van de besluitselen van der geleerden schrijver.
Alvorens nu verder te gaan, is het noodig ee klein gedacht van de hersenen te geven.
De hersenen van den mensch liggen in eene beenderige holte, holte van het bekkeneel of van de hersenpan of van den schedel genaamd (cavité crânienne). Slechts een klein gedeelte van die holte dient, van achter en van onder, tot zetel van de bijhersenen of achterhersenen (cervelet), van het lange merg (moëlle allongée ou bulbe rachidien), en van de ringvormige uitpuiling (protubérance annulaire).
De hersenen mogen aanzien worden als eene ontluiking van het ruggemerg of graatmerg (moëlle épinière), met hetwelk zij in gemeenschap gesteld zijn door het lange merg, dat aan het achterhoofdsgat (trou occipital) in het ruggemerg wordt voortgezet.
De hersenen zijn eivormig, het dik gedeelte der ei langs achter gekeerd, maar van onder eenigszins plat gedrukt, basis of grond der hersenen (base du cerveau).
Zij bestaan uit twee halve bollen (hémisphères cérébraux), door de groote middenkloof (grande scissure médiane) op geheel hunne hoogte gescheiden, in het midden uitgenomen, waar zij verbonden zijn door het weerachtig lichaam (corps calleux).
In elke halve bol vindt gij vier kleine deelen of kwabben (lobes cérébraux), te weten: de voorhoofdskwabbe (lobe frontal) van vóór; de achterhoofdskwabbe (lobe occipital) van achter; de zijdekwabbe (lobe pariétal) op zijde en van boven; en de slaapkwabbe (lobe temporal) op zijde en van onder.
Deze vier kwabben zijn gedeeltelijk aan malkanderen vast en gedeeltelijk van malkanderen gescheiden. De voorhoofdskwabbe is van de zijdekwabbe gescheiden door de Rolandovoor (sillon de Rolando). De voor-
| |
| |
hoofdskwabbe is gescheiden van de slaapkwabbe door de Sylviuskloof (scissure de Sylvius).
De hersenen zijn op eene zeldzame, op eene gansch eigenaardige wijze geplooid en gevouwen. Van daar de hersenenplooien of hersenenvouwen (circonvolutions cérébrales), 't is te zeggen verschillige plooien of vouwen die vooruitspringen en door voren van elkander gescheiden
Hersenen van den mensch.
(Linker halve bol van buiten gezien.)
V1 Eerste voorhoofdsvouw. - V2 Tweede voorhoofdsvouw. - V3 Derde voorhoofsvouw. - KV Klimmende voorhoofdsvouw. - KZ Klimmende zijdevouw. - Z1 Eerste zijdevouw. - Z2 Tweede zijdevouw. - Z3 Derde zijdevouw. - A1 Eerste achterhoofdsvouw. - A2 Tweede achterhoofdsvouw. - A3 Derde achterhoofdsvouw. - S1 Eerste slaapvouw. - S2 Tweede slaapvouw. - S3 Derde slaapvouw. - VR Voor Rolando. - KS Kloof Sylvius. - A Zetel van de spraak. - B Bewegingcentrum van de tong. - C Bewegingcentrum van het aangezicht. - D Bewegingcentrum van de hand en den voorarm. - E Bewegingcentrum van den arm. - F Bewegingcentrum van de onderste ledematen.
zijn. Die hersenenvouwen, hoe zeldzaam ook onder malkanderen gevlochten, worden hedendaags op order gerangschikt:
Eerste voorhoofdsvouw (1e frontale); |
Tweede voorhoofdsvouw (2e frontale); |
Derde voorhoofdsvouw (3e frontale); |
Klimmende voorhoofdsvouw (frontale ascendante); |
Klimmende zijdevouw (pariétale ascendante); |
| |
| |
Eerste zijdevouw (1e pariétale); |
Tweede zijdevouw (2e pariétale); |
Derde zijdevouw (3e pariétale); |
Eerste slaapvouw (1e temporale); |
Tweede slaapvouw (2e temporale); |
Derde slaapvouw (3e temporale); |
Eerste achterhoofdsvouw (1e occipitale); |
Tweede achterhoofdsvouw (2e occipitale); |
Derde achterhoofdsvouw (3e occipitale). |
In de groote hersenenplooien worden soms nog kleinere plooien gevonden.
Achter de eigenlijke hersenen liggen de achterhersenen of bijhersenen, bestaande uit twee kwabben die van vóór aan malkanderen verbonden zijn door de ringvormige uitpuiling of Varolesbrug (pont de Varole).
Het lange merg, 't is te zeggen het bovenste gedeelte van het ruggemerg, dat van den eenen kant aan het achterhoofdsgat begint, gaat in den hersenengrond, boven de Varolesbrug, in twee verdeelingen uit: de hersenenstengels of hersenenbillen (pédoncules cérébraux ou cuisses de cerveau), die elk in eenen halven bol indringen.
Daar liggen ook twee gezwellen, twee soorten van klieren, het gestreepte lichaam (corps strié) en de zelfstandigheid van het gezicht (couche optique), door dewelke de hersenenbillen doordringen en met dewelke zij in gemeenschap komen.
Ziedaar, in groote trekken, de uitwendige samenstelling der hersenen.
Hoe zijn die hersenen nu inwendig samengesteld? Zij bestaan uit tweederlei zelfstandigheid: de witte of mergachtige zelfstandigheid (substance blanche ou médullaire), en de grauwe of bastachtige zelfstandigheid (substance grise ou corticale).
De witte of mergachtige zelfstandigheid, welke het overgroot gedeelte uitmaakt, vormt de buitenste laag van het ruggemerg, en dringt met de hersenenbillen
| |
| |
van boven in de halve bollen, die bijna geheel en gansch uit deze zelfstandigheid gemaakt zijn. In de witte zelfstandigheid is er niets anders dan zenuwvezeltjes (fibres nerveuses).
De grauwe of bastachtige zelfstandigheid omringt het middenkanaal van het ruggemerg en de holligheden door de hersenen daargesteld. De zelfstandigheid van het gezicht en het gestreepte lichaam zijn er rijkelijk meê bedeeld. Geheel het buitenste of bastachtige gedeelte (couche corticale) der hersenen en achterhersenen is uit grauwe zelfstandigheid samengesteld.
De hoofdzaak dezer stof, is de zenuwcel (cellule nerveuse), waar hier en daar een zenuwvezeltje van uitgaat. Eene korrelachtige zelfstandigheid maakt deze beide deelen aan malkanderen vast.
Er blijft nog te zeggen hoe al die deelen met malkanderen verbonden zijn.
Aan de cellen van het bastachtige gedeelte zijn vezeltjes verbonden, die daar aankomen of van daar weggaan. Al de vezeltjes, aan de verschillige punten van het bastachtige gedeelte verbonden, loopen, in vorm van waaier, in de hersenenklieren samen, waar zij, de gelederen dicht ineengesloten, doortrekken, en alsdan een gedeelte van de hersenenbillen uitmaken en verder de bussels (faisceaux) van het ruggemerg daarstellen. Eenige vezeltjes nochtans, aan de hersenenvouwen verbonden, gaan niet verder dan de middenklieren en dienen alleen om de kliercellen met de cellen van het bastachtige hersenengedeelte in gemeenschap te brengen. En, langs den anderen kant, het meerendeel der vezeltjes van de hersenenbillen, die van het ruggemerg komen, gaan ook niet verder dan de hersenenklieren. Slechts weinige dringen tot in de hersenen door
Deze laatste soort van vezeltjes, 't is te zeggen de vezeltjes die, van het ruggemerg uitgaande, de hersenenbillen en de middenklieren doortrekken, om tot aan de hersenenvouwen te komen, zijn tweederlei: de eenen uitsluitelijk voor de bewegingen bestemd, zijn van vóór
| |
| |
geplaatst en gaan naar de voorhoofdskwabben en naar de zijdekwabben; de anderen, gedeeltelijk met de bewegingen, maar bijzonder met het gevoelen belast, gaan naar de achterste kwabben.
Maar hoe brengt het zenuwgestel gevoelen en beweging voort? Daar gaan wij met een voorbeeld op antwoorden:
De punt eener speld wordt in het vel van eenen vinger gestoken. De prikkeling, door die spellepunt op de eindvezeltjes van het vel veroorzaakt, loopt met eene buitengewone snelheid langs de daartoe bestemde zenuwvezeltjes van den vinger, de hand, den voorarm, den arm, tot in het ruggemerg. Van daar wordt die prikkeling voortgezet tot in het lange merg, de hersenenbillen, en eindelijk, door de hersenenklieren, tot in de bastachtige zelfstandigheid der hersenenvouwen, waar zij op het gevoelenscentrum van haar distrikt ontvangen wordt. Die prikkeling, nu eens daar gekomen, kan verschillige gevolgen hebben.
Ofwel, zoo wij heldenmoed bezitten, blijven wij onbeweegbaar en wij staan de pijn verduldig uit. In dit geval schijnt de prikkeling in het centrum van haar distrikt te vergaan;
Ofwel trekken wij aanstonds onze hand weg, 't zij vrijwillig, 't zij onvrijwillig. Tot dit einde wordt de prikkeling van het gevoelen in eene prikkeling der beweging veranderd. Bij middel van 't een of ander zenuwvezeltje wordt van uit het gevoelenscentrum naar een ondergeschikt bewegingcentrum, een bevel geseind, dat op staanden voet, bijna met bliksemsnelheid, gaat uitgevoerd worden. Want, op minder tijd dan wij noodig hebben om dit alles uit te leggen, vliegt het bevel van het bewegingcentrum door de middenklieren, de hersenenbillen, het lange merg, het ruggemerg, de zenuwvezeltjes der spieren van den arm, den voorarm, de hand en de vingeren, - en de beweging is gedaan.
Is die beweging onvrijwillig, dan wordt zij terugschijnende beweging (mouvement réflexe) genoemd; en de
| |
| |
weerkaatsing in de hersenen van 't eene centrum op 't andere, gebeurt zonder eenige tusschenkomst van onzen wil. Zulks geschiedt b.v. in onzen slaap.
Is de beweging vrijwillig, dan is het onze wil die de prikkeling van het eene centrum tot het andere overbrengt: vrijwillige beweging (mouvement volontaire).
Komen wij nu tot het materialism terug. Welke is de thesis der materialisten?
‘Evenals de gal door den lever wordt afgescheiden; even als de bloedsomloop door de krimpingen van het hert veroorzaakt wordt: even ook wordt het schoonste, het edelste van 's menschen verstand door zekere lichaamsdeelen geteeld. Gezonde en welgemaakte hersenen brengen goede rede en gezond oordeel te weeg; zieke, mismaakte hersenen, integendeel, doen juist het tegenovergestelde. Hoedanigheid en hoeveelheid van het lichaamsdeel, hoedanigheid en hoeveelheid van het voortbrengsel: dat is alles wat den mensch van de beest onderscheidt.’
Geheel het stelsel der materialisten rust op eene bewering die in 't geheel niet gegrond is, namelijk, dat de hersenen het verstand voortbrengen. Dat wordt gezegd, dat wordt gedrukt, maar is nooit bewezen geweest, gelijk wij later zullen zien.
Edoch stappen wij voort.
Vermits, naar het oordeel der materialisten, al het verstand van den mensch bijzonder uit de grootte zijner hersenen voortvloeit, leggen wij er ons op toe om die grootte te kennen en haar verband met onze rede vast te stellen.
De grootte der hersenen kan op twee manieren gevonden worden:
1o | Door de inhoudsmeting van den schedel; |
2o | Door de rechtstreeksche meting der hersenen. |
De twee stelsels hebben hun voor- en hun nadeel,
| |
| |
dat wij niet gaan uitleggen; 't zij ons voldoende de materialisten langs beide kanten, met hunne eigene wapens, te overwinnen.
| |
Inhoudsmeting van den schedel.
Is het waar dat de ontwikkeling van het verstand in den loop der eeuwen met eene gelijktijdige ontwikkeling van de hersenen gepaard gaat, dan moeten de schedels der onbeschaafde menschen van de eerste tijden merkelijk kleiner van inhoud geweest zijn, dan de schedels welke de hoofden van de verlichte 19e eeuw bekronen. Welnu hier en daar heeft de natuur ons eenige schedels van de vroegere eeuwen ter studie aangeboden. Zoudt gij het gelooven? die schedels zijn grooter dan de schedels der Parijzenaren van onzen tijd!
In 1861 beriep Broca zich op cijfers van eenige ontgravingen om te bevestigen, dat de schedels der Parijzenaren met de beschaving waren vooruitgegaan. Maar zijn eigen leerling, Topinard, sloeg al zijne cijfers in duigen, en bewees, dat de verschillige stelsels van inhoudsmeting malkander zoodanig tegenspreken, dat eenige vakmannen er op bedacht waren die studie stillekens aan te laten varen.
| |
Rechtstreeksche meting van de hersenen.
Op den weg der inhoudsmeting misloopen, hebben de materialisten den rechten weg naar de hersenen genomen, en zij hebben de edelste vermogens van onzen persoon, met eene balans in de hand, willen schatten.
Als elke gram hersenenzelfstandigheid eenen gram verstand voortbrengt, zijn dan ook de dieren zooveel te rijkelijker bedeeld, naarmate dat hunne hersenen zwaarder wegen?
| |
| |
Nemen wij eenige dieren in oogenschouw, en met hen den mensch.
De hersenen van den walvisch wegen 1500 gr.;
De hersenen van den dolfijn wegen 1800 gr.;
De hersenen van den mensch wegen 1300 tot 1400 g.;
De hersenen van een jongen olifant van Azië wegen 3000 gr.;
De hersenen van het peerd wegen 600 gr.;
De hersenen van den os wegen 500 gr.;
De hersenen van den ezel wegen 360 gr.;
De hersenen van eenen grooten aap w. 400 tot 500 gr.;
De walvisch, de dolfijn, de olifant zijn dus onze meesters voor wat het verstand betreft! En de slimme huisdieren moeten voor eenen os en eenen ezel onderdoen: want de hond heeft slechts 80 grammen hersenenzelfstandigheid, en de kat maar 30 grammen!
Ook hebben de materialisten aanstonds begrepen, dat zulke thesis volstrekt onaanneembaar is, en hebben zij uitgeroepen, dat het gewicht der hersenen slechts in aanmerking mag genomen worden volgens zijne betrekking met 't gewicht van gansch het lichaam, 't is te zeggen: dat het verstand van een dier zooveel te grooter is, dat zijne hersenen een grooter gedeelte van 't gewicht zijns lichaams uitmaken.
Zoo vinden wij:
Voor de visschen: |
1 op 5668; |
Kruipdieren: |
1 op 1321; |
Vogelen: |
1 op 212; |
Zoogdieren: |
1 op 186; |
Mensch: |
1 op 47. |
Maar deze cijfers zijn te algemeen om er een stelsel kunnen op te bouwen; want die verhouding verandert teenemaal in de verschillende onderverdeelingen dier groote klassen.
Overigens hier hebben wij b.v. den kanarievogel waar de verhouding is: 1 op 14.
Wij moeten dus den kanarievogel als onzen heer en meester groeten! Is zulks niet belachelijk?
| |
| |
Zoodat de materialisten met hunne eigene cijfers overwonnen worden. Nu al die cijfers worden betwist.
Het stelsel der materialisten heeft dus bij de studie der dieren niets anders dan bittere teleurstelling gevonden. Is dit stelsel, bij de studie van den mensch, misschien gelukkiger geweest?
Het menschdom bestaat bijzonder uit drij rassen: het Australische ras, het Negersche ras en het Germaansche ras.
Welnu, is het waarlijk gebleken, dat het Germaansche ras meer hersenenzelfstandigheid bezit dan het Negersche, en dat het Negersche ras desaangaande het Australische ras overtreft? Slechts weinige jaren geleden, wierd die bewering bij velen als klinkende munt aanveerd. Maar op den dag van heden is het eene afgedane zaak, dat al de aangehaalde cijfers malkanderen zoodanig tegenspreken, dat er zeker voor het materialism geen enkel voordeelig besluit uit te trekken is.
Tusschen zoovele geleerde mannen, waar Frankrijk te recht fier op is, mag voorzeker een Cuvier niet miskend worden, hij, wiens gewrochten gansch Europa door zijn beroemd geweest. Bij zijne lijkschouwing wierd er bevonden, dat de groote man 1830 grammen hersenenzelfstandigheid bezat, dus 430 grammen meer dan het middelmatig gewicht. Welke zegekreet bij de materialisten!
Edoch. wat zijn de tijden veranderd! Dessedert is het bewezen, dat nog andere menschen met groote hersenen zijn begaafd geweest.
Zoo wegen b.v. de hersenen van den Russischen dichter Tourgeniew.... 2020 grammen;
van den dichter Byron.. 2238 grammen;
van Cromwell..... 2231 grammen;
van een eenvoudigen werkman 1925 grammen enz., enz.
| |
| |
De overgroote hersenen zijn dus het voorrecht niet meer van geleerden of uitstekende mannen alleen. Daarom nu is Cuvier bij de materialisten in weerde verminderd. En wat een Cromwell en ook de dichters in 't algemeen aangaat, dat zijn immers lieden wier talenten dikwijls de zinneloosheid nabij komen!!
Neen, neen! geene overgroote hersenen meer! Liever zoowat 100 of 150 grammen meer dan het middelmatig cijfer, gelijk Asseline, Broca, Bertillon, Condorceau enz.
Jammer maar voor de beroemde mannen, dat er zinneloozen zijn bijgekomen, wier gewicht ook het middencijfer te boven ging; ja, wat meer is, dat groote geleerden voor sommige booswichten de vlag hebben moeten strijken.
Over eenige jaren leefde er in Frankrijk een man, door zijne partijgenooten als een halve god aanzien. Of die man wel al den lof verdiende, welke hem van alle kanten wierd toegezwaaid, laten wij onverlet. Maar zeker is het, dat Gambetta, - want 't is hij dien wij bedoelen, - zeker is het, zeggen wij, dat Gambetta, door zijne politieke kennissen, en bijzonder door zijne welsprekendheid, eene eereplaats in de Fransche volkskamer bekleedde. Eensklaps, nog in den bloei zijner jaren, en in volle rijpheid van zijn talent, wordt die halve god te neer geslagen, en na eene korte ziekte, door de dood roerloos uitgestrekt. Zijne lijkschouwing wordt onmiddelijk gedaan, en zijne hersenen in de weegschaal gelegd. O wonder! Gambetta, de groote Gambetta, had maar 1160 grammen hersenenzelfstandigheid! 1160 grammen! als de hersenen van den eersten burger den besten 1300 tot 1400 grammen wegen! 1160 grammen! dus minder dan al de gekende middencijfers, niet alleen van de beschaafde Europeanen, maar zelfs van de Chineezen en van de Negers!
Zouden de materialisten dus niet beter doen eenen toon leeger aan te slaan, wanneer zij 's menschen
| |
| |
verstand van 't gewicht zijner hersenen gansch afhankelijk willen maken?
Sedert dat Darwin de geleerde wereld door zijn eigenaardig stelsel (evolutionism) heeft ontroerd, is de aap een belangrijk dier geworden. Trouwens, zoo een onzer voorouders aan 't apengeslacht toebehoorde, dan is het voor ons eene gewichtige zaak de hersenen te bestudeeren der gorillen, der ourang-outans en der chimpanzés, drij soorten van apen die, wegens hunne gelijkenis met den mensch, anthropomorphen (ανθρωποϛ mensch en μορϕη vorm) genoemd worden.
Welnu de hersenen dier dieren wegen gemiddeld 450 gr. Het verschil met den mensch is groot! 't Is waar. Maar welk verschil tusschen eenen mensch van 1000 grammen hersenenzelfstandigheid en eenen mensch van 2000 grammen!
Hetgeen meer in aanmerking dient genomen te worden, is het volgende: de vouwen der menschenhersenen en der apenhersenen zijn, in 't algemeen genomen, dezelfde: zelfde plan, zelfde schikking, zelfde aaneenschakeling, tot in de kleine bijzonderheden toe; 't verschil tusschen beiden is onbeduidend.
Als nu 't verstand waarlijk een voortbrengsel der hersenen is, dan moet het apenverstand en het menschenverstand omtrent eender zijn. Is dit alzoo? De aap munt zeker uit door allerlei koddige streken, maar hij doet niets dat bedacht is. In andere woorden: hij heeft geen verstand. Topinard zelf moet het bekennen: ‘De aap doet na hetgeen hij ziet doen, en niets meer.’
Het besluit van die vergelijkende studie is ons dunkens het volgende:
Mensch en aap hebben omtrent dezelfde hersenen, en 't verstand hoort den mensch alleen toe. Bijgevolg komt 't verstand niet van de hersenen voort. De werking der hersenen moet dus iets anders zijn.
| |
| |
Die gevolgtrekking krijgt nog meer weerde, wanneer gij de hersenen van den mensch, in de verschillige tijdvakken van zijn bestaan, zult beschouwen.
Een pasgeboren kind heeft 300 grammen hersenenzelfstandigheid. Op drij maanden wegen de hersenen van dit kind reeds 500 grammen; en op zes maanden, 600 grammen, 't is te zeggen 250 grammen meer dan de hersenen van den slimsten aap. Al die schoone eigenschappen, waar wij roem op dragen: de spraak, de waarneming en het oordeel, hebben wij, volgens de materialisten, bijzonder te danken aan 't grooter gewicht onzer hersenen, vergeleken met 't gewicht der hersenen van den aap. Maar hoe komt het dan dat een kind van drij maanden, dat meer hersenen heeft dan de slimste aap, nochtans voor den aap moet achteruitstaan?
Op den ouderdom van twee tot drij jaren, wegen onze hersenen 1000 grammen. Op dit tijdstip van ons leven, is 't gewicht der hersenen, in vergelijking met 't gewicht van het lichaam, op zijn hoogste geklommen. Hebben wij dan 't meeste verstand?
Op 14 jaren mogen wij ons verheugen in 't bezit van 1300 grammen hersenenzelfstandigheid. Tusschen 14 en 20 jaren wordt de groeikracht der hersenen gebroken. Hun gewicht blijft hetzelfde tot in een hoogeren ouderdom, wanneer dit gewicht een weinig vermindert.
Op 14, 15, 16 jaren heeft het gewicht der hersenen dus zijn toppunt bereikt! 't Is ook de tijd dat ons verstand volop aan 't werken is. Edoch waar munt de jongeling op dien ouderdom het meest in uit? In 't verstand? Of in de gevoeligheid, de inbeelding en het geheugen?
Neen, het meeste hersenengewicht gaat niet met het meeste verstand samen; want naarmate de jongeling ouder en ouder wordt, gaat ook zijn verstand meer en meer open en neemt meer en meer in rijkdom toe. Ja, in onzen tijd zoowel als in 't verleden, zijn
| |
| |
het gewonlijk de ouderlingen alleen die als toonbeeld van gezond oordeel en van wijsheid uitblinken.
Maar als wij geen verband vinden tusschen 't gewicht der hersenen en 't verstand van den mensch, is het niet misschien omdat de vraag slecht is voorgesteld? Moeten wel al de deelen der hersenen in aanmerking komen? Verandert soms de zaak niet, als wij de vouwen of de kwabben of de grauwe zelfstandigheid alléén gadeslaan?
Deze vragen verdienen een aandachtig onderzoek.
Vouwen. Als 't verstand in de vouwen zetelt, waarom dan zijn de werveldieren van hersenenvouwen verstoken? Waarom ontbreken er vouwen in de hersenen van zoovele zoogdieren? van de kruipdieren? van de visschen? van de vogelen? Al die dieren zijn immers toch niet van alle verstand ontbloot? Wie heeft den bever of kastoor voor zijne bouwkunde niet hooren roemen? Op zijne hersenen is er nochtans bijna niets te vinden dat op vouwen gelijkt. Er is een dier dat onder opzicht van vouwen mildelijk is bedeeld geweest. Dat het verstand bij dit dier niet in evenredigheid van de hersenenvouwen mag geschat worden, zult gij met ons bekennen als gij zult weten, dat wij den ezel bedoelen.
Of zijn de menschen hier van de dieren gansch verschillend?
Sedert een twintigtal jaren hebben de vakmannen hunne aandacht meer en meer op 's menschen hersenen gevestigd. Dien dolhof, waar de geleerde slechts den ingang van kende, is hij nu dessedert zonder schroom binnengetreden en hij heeft hem in zijne groote lijnen afgestapt. Ja, het plan van onze hersenenvouwen is gekend en vastgesteld. Maar, voor eenige groote lijnen die wij zien, hoevele padjes en wegeltjes blijven er nog in het donkere verholen? Wat zal er later in die on- | |
| |
bekende hoekjes nog ontdekt worden? Dat zal de toekomst leéren. In alle geval is het tot hiertoe verre van bewezen, dat een verstandig man iets edelers in zijne hersenenvouwen bezit dan de ongeleerdste mensch die op de aarde woont. De materialisten, die maar niet kunnen verkroppen, dat Gambetta's hersenen slechts 1160 grammen wegen, beweren in zijne vouwen iets buitengewoons, iets fijns, iets uitgelezens gevonden te hebben. Maar verschillige eeuvoudige menschen hebben zeer fijne hersenenvouwen gehad, zonder dat iemand er op bedacht is geweest hunnen naam op de rij der groote mannen op te schrijven.
Neen, tot hiertoe is de betrekking tusschen de hersenenvouwen van den mensch en zijne geestesvermogens in 't geheel niet bewezen. Maar is het niet mogelijk dat het verstand van deze of gene kwabbe voortkomt? 't Wordt immers als eene grondwaarheid aangenomen dat een breed en verheven voorhoofd 't kenteeken is van een verstandig man? Wanneer wij denken of aan 't studeeren zijn, voelen wij dan niet in ons voorhoofd, 't is te zeggen in de voorhoofdskwabben onzer hersenen, dat dáár ons verstand 't meest aan 't werken is? Ja, dit voelen wij; maar onze aandoeningen, onze genegenheid, onze driften, dit alles voelen wij in ons hert; en nochtans is de zetel in de hersenen, en niet in 't hert. Dit gevoelen van ons verstand, zoowel als 't gevoelen van onze driften, kan heel wel eene bedriegelijke inbeelding zijn.
Eenige beroemdheden, zooals een Walter Scott, een Cuvier hebben met een verheven voorhoofd kunnen prijken. Maar de negers van Afrika prijken daar ook meê, benevens zoovele zinneloozen die tot de klasse der imbéciles behooren, en wier voorhoofd zooveel te meer vooruitspringt, dat hunne zinneloosheid meer uitschijnt (Lélut).
Overigens worden er andere uitstekende mannen genoemd, zooals Lacépède en generaal Lamarque, wier voorhoofd eerder plat gestreken dan verheven was.
| |
| |
Zoo iemand er zich wou op toeleggen 't verstand in de achterste of zijdekwabben te plaatsen, hij zou misschien ook hier of daar eene beweegreden vinden om aan zijn stelsel een schijn van waarheid te geven.
Tot hiertoe echter hebben wij slechts de hersenen van buiten beschouwd. Konden wij dit geheimenisvol werktuig eens van binnen in zijne werking nazien, wie weet of wij hier of daar geene straal zouden ontwaren, die eenig licht op onze studie zou werpen?
Eerst en vooral zouden wij moeten weten, hoe groot de oppervlakte der vouwen is. Hoe moeilijk ook zulke navorsching voorkomt, toch hebben sommige geleerden die oppervlakte op 1700 vierkante centimeters uitgerekend. Maar hoe dik is, in die vouwen, de grauwe zelfstandigheid, die alleen in aanmerking mag komen? Niemand op aarde kan hier antwoorden. Wist het iemand, nog zou hij er niet kunnen bijvoegen, hoevele cellen hij in die grauwe zelstandigheid geteld heeft, iets wat noodig is om te kunnen zeggen: deze man heeft b.v. 200 grammen, en gene 300 grammen denkende stof, of liever 200 of 300 grammen zenuwcellen. Daarbij de grauwe zelfstandigheid zetelt niet alleen in de vouwen, maar ook in de middenklieren der hersenen. Wie zal ze daar gaan opzoeken en haren rijkdom in zenuwcellen met juistheid bepalen?
Ook mogen de materialisten tot hiertoe er zich in 't geheel niet op beroemen van een rechtstreeksch verband daar te stellen tusschen 't gewicht der grauwe zelfstandigheid en den graad van ons verstand.
't Is waarschijnlijk daarom dat de materialisten niet alleen 't gewicht der hersenen inroepen, maar ook van hare eigenschappen en hare innerlijke hoedanigheden gewag maken. Zoo spreekt Topinard ‘van de hoedanigheden der hersenen die tot hiertoe aan al de navorschingen der wetenschap ontsnapt zijn, en die kunnen vergeleken worden met de eigenschappen van twee produkten in de organische scheikunde, die in schijn dezelfde bestanddeelen bezitten en toch in hunne eigenschappen van malkanderen verschillen.
| |
| |
Wij zullen ons wel wachten van te beweren, dat in ons lichaam 't gewicht alleen, en niet de weerde der stof, in aanmerking moet genomen worden. Nochtans brengen de materialisten hier iets te berde dat met geene weegschaal kan geschat worden. Dus is er, voor de geleerden zelven, om ons verstand uit te leggen, iets meer noodig dan al wat tot hiertoe bekend is. Dit onbekende iets der materialisten, zou het soms de ziel niet wezen, zonder dewelke de hersenen als eene harp zijn zonder muzikant?
‘Het gedacht, roept hier P. Jannet den materialisten toe, het gedacht is volgens u van verschillige zaken afhankelijk. Goed, maar wie zal u verzekeren, dat juist eene dier zaken de denkende stof zelf niet is, hetgeen wij de ziel noemen? Kent gij met zekerheid al wat moet samenwerken om 't gedacht voort te brengen? En zoo gij al de elementen van 't verstand niet kent, wie weet of 't eene of andere element, misschien wel 't bijzonderste van allen, soms dit onzichtbare princiep niet is, dat gij miskent, en dat al uwe redeneeringen den kop inslaat?’
(Vervolgt.)
J. Van Campen.
|
|