| |
| |
| |
Boekennieuws en Kronijk.
Etude historique sur l'exécution de la carte de Ferraris et l'évolution de la cartographie topographique en Belgique, depuis la publication de la grande carte de Flandre, de Mercator (1540), jusque dans ces derniers temps, par le Colonel Hennequin, directeur de l'Institut cartographique militaire et président de la Société royale belge de géographie. Bruxelles, 1891, in-8.
Eene studie over eene landkaart? Ziedaar zeker wel iets buitengewoon, en, wij mogen het verzekeren: iets zeer belangrijk. Is eene nauwkeurige kaart bij de studie der geschiedenis van het land een zeer gewaardeerd hulpmiddel, onder velerlei opzicht, de vervaardiger er van mag ongetwijfeld aanspraak maken op de ernstige belangstelling van allen, die de geschiedkundige wetenschap beoefenen of liefhebben.
Een beknopt overzicht van het werk des heeren Kolonel Hennequin zal den Lezers van het Belfort voorzeker niet onwelkom zijn.
Vooreerst wijdt de Schrijver een paar hoofdstukken aan het vertoog van den toestand onzes lands onder het opzicht van historie, bestuur en kunst, eene alleszins gepaste inleiding tot het te bespreken onderwerp. Daarna beschouwt hij de kaart van Ferraris van haren oorsprong af tot hare voltooiing en verspreiding door middel der graveerpers.
De inleiding tot dat werk was nederig. De generaal-majoor, Joseph de Ferraris, namelijk, had in 1769 een plan laten opmaken van het Soniënbosch, hetwelk het jaar nadien werd op koper gebracht. Daarmede bijval hebbende verworven, kwam Ferraris op het denkbeeld. eene algemeene kaart der Oostenrijksche Nederlanden op plaat te brengen en uit te geven, eenen hoogst aanzienlijken arbeid, wanneer men rekening houdt van de moeilijkheden, (er was toen nog geen regelmatig cadaster) zoodat de verschillige bladen in hun geheel moesten geleverd worden, niet alleen wat betreft de vlaktematen, maar tevens voor al de bijzonderheden. Een werk van algemeen nut willende uitvoeren, dat, gelijk te denken was, machtig groote sommen zou vergen, riep de generaal-major de tusschenkomst in der Regeering tot geldelijke ondersteuning.
| |
| |
Na eenige moeite bekwam hij van de keizerin Maria-Theresia een hulpgeld van 12.000 Duitsche gulden, eene som die ongetwijfeld nog veel zou moeten verhoogd worden. Ferraris zou de kaart leveren na een tijdsverloop van drie jaren, op de schaal van 86,400e, voor de exemplaren, welke in den handel zouden komen, en twee handschriftelijke exemplaren op de maat van 11,520e, ten dienste der Regeering en legeroversten.
Na verscheidene moeilijkheden, meest van bestuurlijken aard, te hebben het hoofd geboden, kon Ferraris in Maart 1771 voor goed het werk aanvangen. Hij beschikte over een talrijk personeel van officieren, onderofficieren en soldaten, behoorende tot het rechtstreeks onder zijn bevel staande Artilleriekorps, en die zich van de taak nauwgezet en met ijver kweten.
De weinige, ons hier vergunde plaats, belet ons den heer Hennequin stap voor stap te volgen in zijne talrijke, wetenswaardige mededeelingen over Ferraris, over de kosten der kaart, en over het werk zelf; zeggen wij, dat de schrijver omstandig het verband doet kennen, hetwelk er bestaat tusschen Ferraris, zijne voorgangers en opvolgers in de cartographie, en alzoo een, wel is waar beknopt, maar toch volledig historiek van dit kunstvak mededeelt.
Kolonel Hennequin's besluit, na zijne Studie, is, dat het kaartwerk in België sedert meer dan 350 jaren in eere is, zeker geen geringe lof voor een land, dat in anderen geestesarbeid altijd eene hooge plaats wist in te nemen. Gerust had de Schrijver er mogen bijvoegen dat, indien Mercator, Fricx en van der Maelen, onder meer anderen, door hunne welgeslaagde kaarten roem hebben mogen inoogsten, het huidige Institut Cartographique belge, door hem zelf met zooveel kunde, beleid en zorg bestuurd, met niet minder lof wordt vermeld door allen, die belang stellen in de aardrijksen geschiedkundige wetenschap.
Zeggen wij, ten slotte, dat het boek eindigt met 15 merkwaardige bijlagen ter opheldering of uitbreiding van den tekst, en versierd is met dertien nette, zorgvol uitgevoerde platen, gedeelten van oude of moderne landkaarten weergevende.
D.P.
Microben. Gedichten van Ar Julius Coelst. - Ik hoorde eens een armen bloed in vollen ernst uitroepen: ‘Uitvinden is niets; maar weten wat? dat is de knoop!’ Daarmede bleef Ar J.C. niet verlegen: hij, hij wist wat uitgevonden, namelijk een opschrift voor zijnen eersteling; en dadelijk had hij het vast: 't zou ‘Microben’ zijn. Moet ik Dr Alfons Depla uit ‘Biekorf’ gelooven, dan zal ik door ‘microben’ verstaan, dat er sprake is van oneindig kleine plantgewassen, - oneindig verscheiden, ja, doch meestal wanschapen van vorm, - die den mensch nu eens licht, soms ook doodelijk deren in zijne gezondheid. En waarlijk, wat Ar J.C. ons levert mag daar tamelijk welgepast aan vergeleken worden
| |
| |
Daarmede is de lezer genoegzaam gewaarschuwd. Den schrijver op het onbeduidende, het misselijke en het ongezonde van zijn werk aandachtig maken, dat ware overbodig. Immers hij berust daarin, dat ‘wild moet wild leveren, wanneer de inenting verwaarloosd wordt!’ (bl. 5 Aan dén lezer.) En hoe ‘O klanken van mijn smert en min’, hoe ‘bekrompen’ en hoe ‘ziek’ ge zijt, roept Ar J.C. in zijn voorwoord uit, ‘ik, ik ken toch uw historie, ‖ Mij alleen blijft ge altijd dier, ‖ Al verwierft ge maar de glorie, ‖ De glorie... van het pondpapier!’ Amen!
De ‘Goedkoope Volksbibliotheek’ (Lod. Janssens en zonen, drukkers-Uitgevers, Carnetstraat, 125) geeft, in de negende en tiende aflevering van haren derden jaargang, de ‘Jongelingszonden’, liederen en gedichten van J. Staes, ten beste.
Gemoedelijk en gemakkelijk zijn meestal die stukjes geschreven, op weinig uitzonderingen na, goed gezond en volop genietbaar voor min geletterde lezers: daarom deed de goedkoope volksbibliotheek wel met ze in ieders bereik te stellen. Beter nog had ze gedaan met den Heer J. Staes, voor een braaf tiental van liefdezagerijen, op het woord van den Psouter te wijzen: ‘Delicta juventutis ne memineris, Domine’, in vrije vertaling: mijnheer, en gedenk die jongelingszonden niet langer.
Onder opzicht van kunst vooral is het te betreuren dat de schrijver geen rechtzinnig berouw toont over zijne jongelingszonden; het vast voornemen van hem te beteren ontbreekt: 't is immer dezelfde onbezorgdheid om getrouw de spraakkunst te eerbiedigen, om woorden en wendingen keurig te kiezen; om het vers gepast van klemtoon en mooi van klank te meten. Meest en ergst van al nog blijft hij onbekommerd om zijne beelden goed vol te houden, en, met den noodigen uitsprong sierlijk afgewerkt, vast te zetten. Mochten hem de ‘Gemengde taal- en letterkundige aanmerkingen’ van D. Claes tot voller en inniger besef brengen van wat de kunst vereischt.
Het leste, namelijk eene reeks gedichten ‘Grafloover’ is ver uit het beste. Doch hier, zoowel als overal elders, blijft de Heer Staes te veel romantisch, en niet sober, niet spaarzaam genoeg; niet streng genoeg voor zijne rijmkunst, die hij gedurig buiten de bane laat weghuppelen en verdwalen.
Cantiques des paroisses et des communautés, paroles et musique de M. l'abbé A. Gravier, maître de chapelle à Cannes. Gand, A. Siffer.
Avec accompagnement vol. relié in-4o de 600 pages |
fr. 20,00 |
Texte et chant vol. gr. in-12o, relié |
fr. 4,00 |
Id. id. id., broché |
fr. 3,00 |
Texte seul, vol. relié |
fr. 2,00 |
Id. id. broché |
fr. 1,50 |
| |
| |
Dit werk goedgekeurd door 70 Kardinalen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen bevat 300 lofzangen waarvan het meeste deel op twee wijzen getoonzet zijn, éene oude in den volkstrant en eene nieuwe die plechtiger luidt. Er zijn 5 verdeelingen: 1o Het kerkelijk jaar; de bijzonderste feestdagen, 2o De vier uitersten, 3o Sacramenten en Deugden, 4o Onderscheiden godsdienstige onderwerpen, 5o H. Maagd, H. Jozef, de Engelen en de Heiligen.
Davidsfonds. - Met de wintermaanden zijn de voordrachten weer overal begonnen en is de aandacht op nieuw getrokken op de volksboekerijen. Te recht zegt de afdeeling van Gent in haren oproep dien zij tot de begoede klassen thans richt: ‘Het volk wil lezen. Verschaft men het geene goede lezing, het gaat naar de liberale bibliotheken van het Willemsfonds en naar de socialistische van Vooruit. Het Davidsfonds is de voorwacht van het antisocialisme. Al wie het wel meent met het volk heeft tot plicht deze instelling, ten minste als inschrijver, te ondersteunen’.
Wij zijn gelukkig te mogen zeggen dat deze oproep, die zich steunt op de wenschen van het laatste Congres van Mechelen, waar de hoogere standen aanzocht zijn geworden zich bij het Davidsfonds aan te sluiten als bij een belangrijk werk van katholieke en sociale verdediging, hier de wijde wereld ingezonden wordt onder de hooge ondersteuning van zijne Hoogwaardigheid Monseigneur Stillemans, die zich gewaardigt boven zijn handteeken te schrijven: ‘Wij wakkeren iedereen ten dringendste aan, zich lid te laten maken van het Davidsfonds, en op die wijze een werk te ondersteunen, dat niet alleenlijk nuttig, maar noodzakelijk is op onze dagen.
Wat de voordrachten betreft de eerw. heer Van Speybroeck en de heer Naert hebben het vuur geopend te Brugge, de eerste met eene verhandeling over het Davidsfonds, zijn doel en zijne werken, de tweede met eene verhandeling over Brugge; de eerw. heer Dr Claeys sprak te Zele den 12 der verledene maand; Asper en Eeke bereiden op hunne beurt een feest waarop zal gesproken worden door Hoogleeraar De Ceuleneer, Dr Boucqué, A. Siffer en Arthur Verhaeghen, terwijl Gent eene feestelijkheid inricht tegen einde November, en waarop de eerw. heer Muyldermans van Mechelen, ter gelegenheid der prijsuitdeeling aan de laureaten in de prijskampen van het Davidsfonds, het woord zal voeren.
Mannen van het Davidsfonds, gewerkt en gestreefd niet alleen om niet achteruit, maar om meer en meer voornit te gaan. Opgepast, dat het voorbeeld van het Willemsfonds ons eene les zij, immers verloor die instelling op 8 jaar tijds 1500 leden en daalde zij van 4544 in 1883 tot 3096 in 1891. Slapen wij op de lauweren niet onzer 7000 inschrijvers, want werkeloosheid mocht ons hetzelfde lot berokkenen. Inzonderheid in de tegenwoordige tijdsomstandigheden ware het eene ramp, want in dezen tijd van antisociale woeling is er het Vlaamsch katholiek Davidsfonds broodnoodig.
| |
| |
K. Vl. Academie. - De heer H. Sermon, van Antwerpen, wordt gekozen als werkend lid.
De keurraden worden samengesteld als volgt: Voor de Oud-Germaansche taalkunde, de heeren Roersch, Gezelle en Willems; voor de geschiedenis van het gebruik der Vlaamsche taal in het openbaar onderwijs in België sinds 1830, de heeren Coopman, Coremans en Micheels; voor de vraag: De rol van Satan in de dramatische stukken der middeneeuwen, de heeren Alberdingk Thijm, Génard en Hiel.
De heer Broeckaert leest eene nota betreffende Johannes Erasmus Quellin, zoon van den vermaarden dichter Erasmus Quellin, die gelijk zijn vader de Vlaamsche dichtkunst beoefende in de laatste helft der XVIIe eeuw.
De abt van Tongerloo staat aan de Academie een merkwaardig onlangs ontdekt fragment af van Maerlants Troyen.
De Academie ontvangt van wege het Gouvernement een meesterlijk borstbeeld van wijlen Nolet de Brauwere, vervaardigd door E. Namur.
Vlaamsche Belangen. - De Vl. katholieke Landsbond en het Nationaal Vl. Verbond hebben beide belangrijke vergaderingen te Brussel gehouden, en die bewijzen dat de Vlaamsche strijders meer en meer de politiek van verba en voces gaan vaarwel zeggen om meer en meer werkdadig en handelend op te treden.
Het verzet der Vlamingen tegen een jaardertig-gedenkteeken voor de Franschen te Antwerpen, het bezoek van het Bestuur der Landdagen bij zijne Majesteit den Koning, alsmede dat der Landsbonden bij onze Hoogwaardige Bisschoppen, zijn feiten van groot gewicht en teekenen des tijds. Dat wij van onze doorluchtige Kerkvoogden veel te verwachten hebben, bewijzen hunne goedgezinde antwoorden en de krachtige tusschenkomst van zijne Eminentie den Kardinaal om het Vlaamsch eene eereplaats te geven op het heerlijk Congres van Mechelen.
In den Landsbond heeft de heer De Ceuleneer een grootsch gedacht vooruitgezet dat dient overwogen en in aanmerking genomen te worden, namelijk het oprichten van een Vlaamsch Panthéon op Groeningenkouter.
De Gulden sporenslag, zonder denwelken Vlaanderen geen Vlaanderen meer zou geweest zijn, zal schitterend herdacht worden in 1902, ook maken het Davidsfonds en de Landsbond reeds aanstalten tot het vieren van het eeuwfeest in 1898 van den Boerenkrijg, die door grafsteenen in de Kempen vereeuwigd zal worden.
De Minister van Binnenlandsche zaken en Openbaar onderwijs herinnert dat het 9e tijdvak van den vijfjaarlijkschen prijskamp der Natuurlijke Wetenschappen, het tweede tijdvak van den vijfjaarlijkschen prijskamp der Wetenschappen der Samenleving, en het
| |
| |
12e tijdvak van den driejaarlijkschen prijskamp der Nederlandsche Tooneelletterkunde zullen gesloten worden op 31 December aanstaande.
De werken, voor elken dezer prijskampen bestemd, moeten vóór 1 Januari 1892 gezonden worden naar het departement van Binnenlandsche zaken en Openbaar onderwijs (bestuur van Letteren, Wetenschappen en Schoone Kunsten).
† Ivan Goutcharoff, een Russisch romanschrijver die vroeger veel ophef maakte.
† Willem van Ryswyck, zoon van den Door en zelf dichter en een der beste strijders van de Vlaamsche Antwerpsche Meeting.
Wij vernemen dat zijne gedichten uit gaan gegeven worden door zijne zonen. Voorwaar, schoone en treffende kinderlijke hulde.
† Calmann-Levy, de uitgever van meest al de werken van het romantisch tijdperk; van Guizot, Hugo, Lamartine, Tocqueville, Saint-Beuve, de beide Dumas, Mürger, den hertog van Aumale en andere beroemde schrijvers der laatste 40 jaren.
† Lodewijk Roersch, werkend lid der K. Vl. Academie, Hoogleeraar te Luik en uittredend Rector dier Hoogeschool. Hij was te Maastricht geboren den 30 Mei 1831.
Hij was een geleerd en rechtschapen christen man, door vriend en tegenstrever alom gewaardeerd.
In der waarheid de dood maait dapper in de rangen der K. Vl. Academie; eenige maanden geleden was het De Laet, gisteren was het Schuermans, thans is het Roersch.
Klassieke taalkunde en Romeinsche en Grieksche oudheid waren de studie van zijn leven, ook loopen zijne talrijke werken alle op die vakken. Hij was zeer bedreven in het Sanscritsch, Gothisch, Middelnederlandsch, zelfs in de kennis der hieroglyfen. Hij bezorgde Fransche en Grieksche spraakleeren, uitgaven met notas van Cornelius Nepos' De viris illustribus, Cesar's De Bello gallico en van verschillende redevoeringen van Cicero.
Hij schreef Histoire de la philologie en Belgique, Levensschets van J.F.J. Heremans, berichten in La Biographie nationale over onderscheiden beroemde wetenschappelijke mannen, verhandelingen over taal- en oudheidkunde, Een onuitgegeven Nederlandsch gedicht van Janus Dousa, Woordenboek op Alexanders Geesten van Jacob van Maerlant, enz. enz. Dit laatste werk waarvan slechts éen deel verschenen is blijft dus onderbroken; het is te hopen dat zijne nagelaten papieren zullen toelaten het te volledigen. Pas eenige dagen geleden hield hij bij het beginnen van het nieuw academisch jaar, eene diepgeleerde voordracht over Athene.
|
|