| |
| |
| |
Bewijskracht der voorzeggingen in hun geheel beschouwd.
(Vervolg van bladz. 261.)
Ook op het plan der voorzeggingen staat de werking Gods te lezen. Volledigheid, geleidelijke ontwikkeling, bewonderenswaardige verscheidenheid, zijn merken waarmede de gewrochten van den Schepper zijn geijkt, en deze treffen wij ook hier aan in al hunne sprekende eigenaardigheid.
Wat ons bij den eersten oogslag verwondert, is de volledigheid van de messiaansche voorzeggingen. Welk een overvloed van licht! Het is niet eene vonk die slechts een twijfelachtig licht afwerpt, het is een volle bundel van heldere stralen welke door de duisternissen van een tiental eeuwen breekt, het is een schitterende dageraad die ten minste gedurende vier eeuwen aan de glanzende kim blijft glimmen, om de opkomende zon der Gerechtigheid aan de wereld te verkondigen.
De Messias verschijnt eerst in het verschiet der tijden als het gezegende zaad der vrouw, later als afstammeling van Abraham en van Juda, door wien alle geslachten zullen gered worden. Eenige eeuwen verloopen, en het licht groeit aan, het beeld teekent zich steeds helderder in het oog der zieners: Hij spruit uit het huis van David, wordt geboren uit eene zuivere Maagd (Is. VII, Jer. XXXI, Ezech. XLIV), in de stad Bethlehem (Mich. V), in de 70ste jaarweek na het bevel tot opbouwing van
| |
| |
den tempel (Dan. IX), vóór de verwoesting van den tweeden tempel (Agg. II, Malach. III).
Hij moet optreden in een algemeenen vrede (Ps. LXXI, Dan. II, Zach. III), hij zal door alle volken worden verwacht, (Gen. XLIX, Agg. II), onmiddellijk voorafgegaan en aangekondigd door een Voorlooper (Mal. III), wiens stem zal weerklinken in de woestijn (Is. XL). - Men zal hem noemen Jezus of Zaligmaker (Hab. III, Is. LI), Emmanuël of God met ons (Is. VII), Christus of den Gezalfde (Ps. II, XLIV, Is. LXI, Klaagl. IV), Zoon Gods (Os. XI, Ps. II) en God zelven (Is. IX, XXV, XXXV, XL, Mal. III).
Hij zal door de koningen uit het Oosten worden aanbeden (Ps. LXXI, Is. LX), Rachel (wier graf bij Bethlehem is gelegen) zal te vergeefs schreien over hare kinderen omdat zij niet zijn (Jerem. XXXI).
Den tweeden tempel zal hij door zijne tegenwoordigheid verheerlijken (Agg. II. Mal. III).
Hij zal zachtmoedig en vredelievend zijn (Ps. CXIX), arm en in kwellingen van zijne jeugd af (Ps. LXXXVII), noch droefgeestig noch woest (XLII). Hij zal de verloren schapen gaan opzoeken en de wonden verbinden van die gewond zijn (Ezech. XXXIV). Hij zal gebieden: en de blinden zullen zien, de dooven hooren, de stommen spreken (Is. XXXV, XLII). En evenwel zal hij een steen des aanstoots wezen en eene gelegenheid tot ondergang voor velen (Is. I, VI, VIII, XLII). God heeft hem geslagen om de misdaden van zijn volk, en er is in hem noch schoonheid noch glans; hij is de geringste der menschen, een man van smarten (Is. LIII), hij is de bespotting der menschen en als het uitvaagsel van de wereld (Ps. XXI). Zijne handen en voeten worden doorboord, zijne kleederen verdeeld en om het opperkleed werpt men het lot (Ps. XXI). Allen die hem zagen, hebben met hem gespot, zij hebben het hoofd geschud en gezegd: hij heeft zijn vertrouwen op den Heer gesteld, dat Hij hem verlosse (Ps. XXI, Wijsheid II). Zij hebben hem gal tot spijs gegeven en
| |
| |
zijnen dorst met azijn gelaafd (Ps. LXVIII). Zij hebben voor hem dertig zilverlingen ontvangen, en hebben met dien prijs den akker van eenen tichelbakker aangekocht (Jerem.).
Nochtans zal zijn graf verheerlijkt worden (Is XI). Het woord Gods eerst in Sion gepredikt (Is. II, Mich. XI), zal door nieuwe getuigen gedragen worden (Is. XLIII, XLIV) naar Afrika, naar Lybië, naar Italië, naar Griekenland en naar de verre eilanden (Is. XL, LII). Een nieuw Verbond zal al de volken vereenigen (Is. XLIX, Jerem. XXXI, Osee II) en op alle plaatsen en bij alle volkeren zal eene nieuwe offerande worden opgedragen (Mal. I, 10, 11), door priesters uit alle stammen gekozen (Is. XLVI).
Ziedaar het beeld van den Messias in zijne hoofdlijnen. Men leze echter de voorzeggingen zelve, wil men nog beter begrijpen hoe volledig het beeld is geteekend. Niet schaars maar kwistig zijn de trekken geschetst; niet in raadselachtige mengeling maar in duidelijke teekening liggen daar ontelbare lijnen met zuiverheid getrokken, zooals hij alleen dit vermag, die niet in het wild, toevallig of onwetend, het potlood laat glijden, maar met vaste hand en bij zijn volle bewustzijn de levende natuur teruggeeft. Ja, zij mochten wel zieners heeten, de propheten, zij die den Messias onder dat zoo volkomen beeld in den nacht der toekomst mochten zien; zij zagen wat voor den mensch nog niet was, maar voor het oog van den eeuwigen God openlag; zij zagen bij het heldere licht dat hen van boven bestraalde; zij zagen duidelijk, zij zagen een overvloed van kenmerkende trekken; en, juist uit die duidelijkheid, uit dien overvloed besluiten wij tot de echtheid der voorzeggingen, tot de blijkbare tusschenkomst en ingeving van den Alwetende, van den Almachtige, die in eene zaak van zoo groot belang alle rechtzinnige geesten door het groote aantal teekenen wilde overtuigen, en in het werk der Verlossing niet minder mildadig wilde schijnen als in het werk der schepping,
| |
| |
toen hij de sterren met kwistige hand in het hemelruim zaaide, toen zijn bevruchtende adem een heir van levende wezens in water en lucht deed wemelen en een tapijt van kruiden en bloemen over onze velden weefde.
Wij ontkennen evenwel niet dat er in de voorzeggingen vele duistere punten voorkomen, maar dit belet niet dat er nog overvloed van licht overblijve. Een paar opmerkingen zullen voldoende wezen om hier alle schijnbare tegenspraak te vermijden. Ten eerste, behoort men zich te herinneren dat vele voorzeggingen slechts na de gebeurtenis moesten en konden begrepen worden: zij waren minder voor het volk van Israël dan voor de toekomstige geloovigen welke door deze overeenkomst van de voorzeggingen met de geschiedenis in hun geloof zouden bevestigd worden. Ten tweede moet men altijd onderscheid maken tusschen duisterheid omtrent de hoofdzaak of omtrent de beschrijving van den hoofdpersoon, en duisternis omtrent nevenzaken en nevenpersonen; de eerste duisterheid zou de prophetieën nutteloos maken, de laatste is ten hoogste een schemerlicht, een donkere tint die het volle licht omgeeft en nog helderder doet uitkomen; zij is dikwijls te wijten aan onze gebrekkige kennis nopens de geschiedenis der oudheid, aan onbekendheid met de overigens ietwat duistere taal waarin die godspraken oorspronkelijk geschreven werden.
Die donkere tinten evenwel liggen in het plan der goddelijke Voorzienigheid, en van wege de propheten is het beleid, en geen onmacht, welke er de oorzaak van is. Inderdaad, was alles even helder, welke verdienste zou er overblijven voor ons geloof? Zouden wij ons dan nog aan het gezag van Gods woord met vrijheid kunnen onderwerpen, en niet veeleer door de duidelijkheid der godspraken tot onderwerping gedwongen worden? En hoe hadden de Joden den Messias kunnen kruisigen, hoe zouden de voorzeggingen vervuld zijn geworden, indien de waarheid zich aan hun geest met geweld had opgedrongen, in plaats van hen met zacht- | |
| |
heid uit te noodigen? Een rechtzinnige geest overigens heeft overvloed van licht om de waarheid te zien, vooral wat die voorzeggingen of die teekenen betreft welke slechts na de komst van den Messias en na de stichting zijner Kerk moesten begrepen worden. Hij integendeel die de waarheid vijandig is, zal nimmer de voorzeggingen begrijpen. Porphyrius verwierp met minachting den Bijbel: ‘ik hecht geen geloof aan uwe voorzeggingen, sprak hij, zij zijn te klaar, te volledig.’ De hedendaagsche rationalisten, leerlingen van Porphyrius, verwerpen den Bijbel met dezelfde minachting om een tegengestelde reden: ‘Ik geloof niet, uwe voorzeggingen zijn te duister.’ Ja, en te klaar en te duister, omdat die partijdige vitters het licht haten, gelijk de Phariseërs, die Lazarus, wiens lijk reeds in ontbinding begon over te gaan, op het woord van Jezus uit het graf met eigen oogen zagen opstaan, en nochtans God niet loofden die zijnen zoon er door verheerlijkt had; zij zien niet, omdat zij bij het volle daglicht de oogen sluiten en in vrijwillige duisternissen blijven rondtasten.
Voor hen echter die hunne oogen willen openen, draagt dit werk Gods nog andere kenmerken zijner herkomst: het beeld van den Messias werd zoo volledig geschetst niet in eene enkele, maar in talrijke openbaringen: het is eene geleidelijke ontwikkeling die talrijke eeuwen en geslachten tot getuige had.
Zoo moest het de wijsheid Gods immers aanleggen: was er maar ééne voorzegging vernomen, was slechts een enkele propheet opgetreden om de toekomst te openbaren, licht kon de echtheid dier openbaring door de tijdgenooten zelven en vooral door de nakomelingschap in twijfel getrokken worden. O, wat zouden zij juichen, onze rationalistische Bijbelverklaarders, hadden zij maar ééne voorzegging, maar éénen propheet af te breken! Wat zouden zij spottend uitroepen: ‘Die voorzegging is na de gebeurtenis geschreven, zij is te klaar; het is eene geschiedenis, welke een dweepzuch- | |
| |
tige schrijver of een argelooze dichter bij wijze van voorzegging van de lippen zijner helden laat vloeien!’ Gelukkig is het anders gelegen. De bewijzen van de echtheid en vervulling der voorzeggingen zullen niet eenmaal maar ontelbare malen gegeven worden: zij zullen niet op éene bladzijde maar schier op alle bladzijden van de geschiedenis te lezen staan, en niet éene eeuw maar talrijke eeuwen tot getuigen roepen.
Slaan wij den Bijbel open, dringen wij met den geest in den nacht der tijden, bij het licht der gewijde, ja ook der ongewijde geschiedenis. Welk een ontzaglijke schaar van propheten! Het is een legioen, een machtig heirleger van getuigen, opdagende om den Messias aan te kondigen en alle bestrijders zijner godheid uit het veld te slaan. Voorop treedt de Vader des menschdoms; na hem Abraham, de vader der volken, Isaac en Jacob erfgenamen van zijn prophetischen geest; verder Mozes, te gelijk voorspeller en toonbeeld van den waren Verlosser van Israël.
Na eenige eeuwen tusschenruimte Anna, de moeder van Samuël, gevolgd door eene nieuwe rij van zieners.
Daar nadert Nathan tot het hof van David; daar komt koning David zelve, David, propheet en beeld van den toekomstigen koning van Israël; achter hem ontwaren wij Oseas, Amos, Abdias, Nahum en Joël.
Boven al zijne voorgangers rijst Isaïas met zijne reuzengestalte: hij alleen is machtiger dan velen te zamen; naast hem dringen zich vooruit Michaeas, Habacuc en Sophonias, wel minder sterk maar niet onaanzienlijk.
Verder doet Jeremias zich opmerken in de heilige gelederen der zieners: zijn woord is niet slechts met de pen op het perkament, maar door de hand Gods op de puinhoopen van Jeruzalem geschreven. Na hem Ezechiël, wiens woeste kracht nog thans door het moderne ongeloof geducht wordt.
En dan wederom eene reuzengestalte. Daniël, de machtige Daniël, die den val van Babylon, de zege- | |
| |
pralen van Cyrus, de gansche geschiedenis van het Oosten beschrijft, en de weken telt welke den Messias nog zullen voorafgaan. Eindelijk aan de achterhoede Aggaeus, Zacharias en Malachias, die op eene waardige wijze dat heerlijke leger van getuigen sluiten.
Welnu, al die propheten (wij spreken niet van een dertigtal andere die minder bekend zijn), hebben de geheimen der toekomst met gelijke zekerheid, en dikwijls herhaalde malen ontvouwd; die propheten volgen elkander op in den loop der tijden, en naarmate de eeuwen rollen, zien wij al die voorzeggingen achtereenvolgens in vervulling treden; en elke vervulde prophetie geeft, zoowel voor de tijdgenooten als voor ons, eene nieuwe kracht aan de nog volgende; en al die vervulde voorzeggingen te zamen vormen een enkel, machtig getuigenis, al die stemmen uit den hemel smelten samen tot eene enkele stem, welke uit een onafzienbaar verleden met kracht over de wereld klinkt: ‘De Propheten des Heeren hebben de toekomst verkondigd; hun woord is altijd in vervulling getreden en zal altoos vervuld worden; God alleen is het, die door hunnen mond spreekt; hun woord is waarheid!’
Hun woord is waarheid, ja, het komt van God: dit blijkt ten slotte nog uit de verscheidenheid der voorzeggingen.
Schier iedere prophetie heeft haar bijzonderen toon en, als het ware, hare eigenaardige kleur, welke in het karakter van den gewijden voorspeller, in de omstandigheden van tijd en plaats, hunne volledige verklaring vinden. De voorzeggingen werden immers door talrijke propheten eigenhandig geschreven. Zij waren rechtstreeks tot hunne tijdgenooten gericht: want zij strekten het volk tot onderrichting, tot waarschuwing, tot aanmoediging, en bereikten op die wijze terstond hun onmiddellijk doel. Zij werden even hoofdzakelijk maar slechts middellijk tot de nakomelingschap gericht, in zoover zij als onfeilbare kenteekenen van den Messias gelden konden. Hun oorsprong, hunne eerste bestemming gaf
| |
| |
hun eene plaatselijke kleur, een eigenaardigen toon, welke bij hunne tweede bestemming als een onvervalschbare stempel voor hunne echtheid moest blijven pleiten. - De voorzeggingen zijn inderdaad een zelfstandig deel van eene uitgebreide geschiedenis: zij ontstaan, zij ontwikkelen zich met het menschdom, zij verspreiden zich met het Joodsche volk, zij maken deel van het leven van dat volk, zij zijn in de geschiedenis der Hebreeuwen en zelfs der naburige volken ingevlochten, waardoor schier iedere prophetie zich voordoet met eene haar eigenaardige omlijsting van omstandigheden: die de prophetie loochent, moet eene gansche geschiedenis afbreken.
In die verscheidenheid daarenboven heerscht eene bewonderingwekkende eenheid. De messiaansche propheten staan op en verdwijnen met de geslachten, en elk hunner brengt in den loop der eeuwen het zijne bij tot eene volkomene afmaling van het schoone beeld van den Messias. Al zijn de zieners van Israël talrijk, al leven zij door tijd, ruimte en stand van elkander gescheiden, al ondervinden zij den invloed van ongelijke en tegenstrijdige omstandigheden, evenwel is de verscheidenheid hunner opgaven geene wanorde, geene tegenspraak. Bestraald als zij zijn met een zelfde licht, verrukt bij het aanschouwen derzelfde gestalte, teekenen zij met onbegrijpelijke eenstemmigheid een zelfde beeld, ieder voltooit onbewust wat zijn voorganger onvolledig heeft gelaten, en zoo leeft eindelijk op het wondere doek eener prophetische geschiedenis de Verwachte der volkeren, daar leeft hij in eene afbeelding zoo volkomen en zoo gelijkend, dat wij vol verbazing uitroepen: ‘Dit is het werk des Heeren. Hij is het, die zoo talrijke krachten tot een zelfde doel deed samenwerken, die op denzelfden arbeid den onuitwischbaren stempel drukte van een aantal propheten, volken en geslachten!’
Ziedaar het heerlijke werk der voorzeggingen: alles spreekt hier van de goddelijke wijsheid en almacht,
| |
| |
alles ademt heiligheid, stemt tot eerbied, dwingt tot bewondering en onderwerping. Kenden alle Katholieken wat al schatten daaarin schuilen, met welk een ijver zouden zij de prophetieën bestudeeren! Kenden de vijanden van ons geloof de voorzeggingen, en wilden zij er eene ernstige inzage van nemen, hoevele hunner vooroordeelen zouden zij afleggen, hoe helder zouden zij het licht der waarheid aanschouwen! Ja, mochten zij slechts een algemeenen blik op dat gewrocht werpen en met onpartijdigheid oordeelen, zij zouden aan de bewijskracht van dat gedenkstuk niet wederstaan.
Inderdaad, welk een getuigenis, welk een gedenkstuk! En wat, in de geschiedenis der wereld, is vergelijkbaar aan dit overheerlijke monument van onzen godsdienst? Een gedenkstuk dat steen voor steen door heilige mannen ten aanzien van een volk, van een gansche werelddeel, ter eere van den God der Christenen is opgericht; een gedenkstuk dat de hardnekkige aanvallen der verblinde Joden, den verwoeden krijg van moedwillige Heidenen, de helsche pogingen van het godlasterend Rationalisme even zegevierend trotseert; een gedenkstuk dat de proef der eeuwen heeft doorstaan, en thans op de puinhoopen van het Oostersche en Romeinsche Polytheïsme, van de uitgestrekte Rijken van het Oosten en het Westen, van alle vijandige Machten welke er tegen opstonden, nog trotsch en ongeschonden oprijst, ter verheerlijking van den Messias. Daar richte men zijne oogen heen. Geen kleingeestige aandacht aan afzonderlijke steenen. Eerst een oogslag over het geheel, een ruime blik over den ganschen bouw. Men bewondere het ontzagwekkend gedenkstuk in zijnen breeden omvang, in zijne diepe en vaste grondvesten, in zijne reusachtige afmetingen, in zijne regelmatigheid en zinrijke verscheidenheid; men bewondere het in die twintig eeuwen welke het eerbiedigden en als echt erkenden, in die veertig eeuwen welke het langzaam hebben opgetrokken; men bewondere het in die scharen van groote mannen, in die stroomen van volkeren welke
| |
| |
het in den loop der tijden binnentraden om den Messias hunne hulde te brengen; in die dichtgesloten drommen vijanden welke het zonder ophouden hebben aangevallen en vruchteloos trachten af te breken; eindelijk in het bloed dier millioenen martelaren waarmede zijne trotsche zuilen zijn gepurperd. Dan zal ieder onpartijdig toeschouwer zich schamen zulk een gedenkstuk lichtzinnig voorbij te gaan. Die gelooft, zal in dankzegging en aanbidding nedervallen voor den Messias wien het is toegewijd, voor den God die het heeft opgericht. Die niet gelooft, zal, als een onbevooroordeeld navorscher, daarheen zijne blikken en zijne schreden wenden. Hij zal zonder menschelijk opzicht en zonder partijdigheid naderen, op iederen steen van het onvergelijkbare monument zal hij den naam van Christus lezen; ja, zoo het hem noch aan moed noch aan echten waarheidszin ontbreekt, zal hij door eene grondige studie het gedenkstuk binnentreden na die onafzienbare reeks van groote mannen die hem zijn voorafgegaan; en, wij koesteren dit vertrouwen, daar zal hij onder het volle licht eener geschiedenis van 60 eeuwen, den Voorzegden Godmensch aanschouwen en erkennen; hij zal met ons Christus bewonderen, aanbidden en aankleven, Christus, onze hoop onder het Oude Verbond, ons leven onder het Nieuwe Verbond, Christus, de grondvest en den hoeksteen der Heilige Kerk welke door Hem alle tijden omsluit en in alle eeuwen heerscht. Christus heri et hodie, ipse et in saecula. (Hebr. XIII, 8.)
Leuven.
R. Butaye, S.J.
|
|