Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
Inwijdingsredevan S. Willibrords-kerk te Antwerpen, uitgesproken door A.M. Verstraeten, van het Gezelschap van Jezus, den 27 September 1891.
‘Niet voor een mensch wordt deze woning bereid, maar voor God.’Ga naar voetnoot(1)
Beminde Toehoorders,
Die woorden, komen mij vanzelf te binnen, als ik mijne blikken laat rondgaan in deze nieuwe kerk. In plaats van het kleine, smalle kerkgebouw, waarin ik u laatstmaalGa naar voetnoot(2) het woord toestuurde, zie ik nu voor mijne oogen een ruimen, prachtigen tempel, met zijn glanzend gepolijste kolommen, met zijn slanke en spitsige bogen, met zijn kunstige en harmonische gewelven, met zijn uitgestrekt en ontzagwekkend koor, - eenen tempel, die eerder den naam van kathedraal dan van parochiekerk zou dienen te dragen. Geen wonder derhalve dat ik mij, voor dit schouwspel, dezen tekst der H. Schriftuur herinnerde: neque enim homini praeparatur habitatio, sed Deo: niet voor een mensch wordt die woning bereid, maar voor God zelf! | |
[pagina 346]
| |
Die woorden, Bem. Chr., werden door koning David uitgesproken, toen hij kort vóór zijnen dood aan Salomon, zijn zoon, bevel gaf om op den berg Sion eenen tempel te bouwen waar de Arke des Verbonds zou berusten. Salomon bevlijtigde zich om den wensch zijns stervenden vaders te vervullen. Daartoe ontbood hij al de kunstenaars van Israël en liet zelfs een groot aantal kunstmeesters en werklieden uit den vreemde komen. Meer dan tweehonderd duizend man, zoo getuigt de H. Schritt, werden aan Salomons tempelbouw gebruiktGa naar voetnoot(1). Geen rijkdom, geen kostbaarheden werden gespaard om de pracht van den tempel te verhoogen: uit Phenitië kwam het cederhout van den Libanon, uit Ophyr het zuivere goud, en uit andere streken kostbaar marmer en edelgesteenten in overvloed. Eindelijk, na zeven volle jaren arbeids, rees de tempel in de lucht, als een reuzenwerk en tevens als een kunstjuweel, dat de bewondering wekken zou van alle volken en van alle geslachten. Davids wensch was vervuld en Salomons plan verwezenlijkt: ‘niet voor een mensch was die woning opgebouwd, maar voor God zelf!’
't Is nu ongeveer zes of zeven jaar geleden, Bem. Parochianen van Sint-Willibrords, toen liet ook een uwer herdersGa naar voetnoot(2), al stervende, aan zijn opvolger de zware taak over om hier eene nieuwe kerk op te richten, eene kerk
‘Hare bestemming waard, - waard dat de Heer er wone!’Ga naar voetnoot(3)
En zie, die kerk staat er thans: zij verrijst hier voor onze oogen, in al haren glans en luister; | |
[pagina 347]
| |
en, mij dunkt, zij geeft ons op haar glansrijk voorhoofd en op geheel haar bevallig uiterlijke te lezen, wat haar gevel tot jaarschrift draagt: ‘niet voor een mensch dezer aarde ben ik opgericht, maar voor den hemel en den Allerhoogste’Ga naar voetnoot(1). Aan onze bewondering, B.T., paart zich natuurlijk een gevoelen van innige dankbaarheid. Dank aan den duurbaren overledene, die, als eertijds koning David, het plan des tempels heeft ontworpen en die zeker vandaag, uit den hemel, met welgevallen neerblikt op den voltooiden arbeid; dank, ja, dank vooral aan den eerwaarden en teerbeminden, den ijvervollen en nooit vermoeiden pastoorGa naar voetnoot(2), die als een andere Salomon, de vorst des vredes, den tempelbouw begonnen en zoo meesterlijk heeft voltrokken; dank aan de Heeren kerkmeesters, dank aan de bouwmeesters, dank aan de werklieden, dank aan de parochianen altemaal; want allen hebben zij reeds het hunne bijgedragen, en zullen zij nog bijdragen, tot het opbouwen en opluisteren van het huis des Heeren! Het huis des Heeren! o, Schoon en veelbeteekenend woord, doch woord, helaas! dat op onze dagen door velen in 't geheel niet meer, en door anderen slechts ten deele wordt begrepen! Het huis des Heeren: dat is geen gewone menschenwoning, neen! maar het huis van God, den Koning der koningen, den Heer der heirscharen. Laat ons eenige oogenblikken onderzoeken, wat het huis Gods is en moet zijn. Wij behoeven evenwel niet van onzen tekst af te wijken; want de tempel van Salomon zal ons hiertoe stof ten overvloede opleveren. Hij zal ons namelijk aantoonen, hoe het huis des Heeren eerst en vooral een huis is van eerbied: ‘Domum | |
[pagina 348]
| |
tuam decet sanctitudo’Ga naar voetnoot(1), en hoe het vervolgens ook dient te zijn een huis van gebed: ‘Domus mea domus orationis vocabitur’Ga naar voetnoot(2). Almachtige God, zuiver mijn hart en mijne lippen, Gij die eenmaal Isaïas' lippen hebt gezuiverd met een gloeiende vuurkool; zuiver die nu vooral, nu ik het waag te spreken over den dienst uwer altaren. Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrords, bekom ons allen een vurigen ijver voor het huis des Heeren, dat ook het uwe is, o Moeder Gods, dewijl wij uw heilig wonderbeeld hier hebben overgebracht.Ga naar voetnoot(3) Ave Maria.
Nu was, zooals ik gezegd heb, Beminde Toehoorders, Salomons tempel voltrokken, en de dag voor de plechtigheid der inwijding en het overbrengen van de Arke des Verbonds was vastgesteld. Alle overheidspersonen, alle voornamen van het geheele koninkrijk waren ter feestviering verzocht, in de hoofdstad; de priesters en de levieten, al de muziek- en zangkoren waren daar tegenwoordig; en eene ontelbare menigte was uit alle oorden des rijks te Jeruzalem samengestroomd. Toen allen op en rondom den berg Sion vergaderd waren, namen de priesters de Arke op, en de plechtige optocht begon. Vooraan stapte koning Salomon, omringd van al zijne rijksgrooten; de priesters en levieten begeleidden den stoet met hunne bazuinen en zangkoren, terwijl een onafzienbare schare achteraan volgdeGa naar voetnoot(4). Eindelijk kwam men op den tempelberg aan. Eene plechtige stilte heerschte in het heiligdom, en aller oogen waren gevestigd op de Arke des Verbonds. | |
[pagina 349]
| |
Zoodra de Arke Gods eerbiedig is nedergezet in het heilige der heiligen, schateren al de bazuinen, en heffen de zangkoren, onder begeleiding van cymbaal, cither- en snarenspel, en van geheel de tempelmuziek, den lofzang aan ‘Looft den Heer want Hij is goed!’ En al die duizenden die daar tegenwoordig zijn antwoorden in koor: ‘want eeuwig is zijne barmhartigheid!’Ga naar voetnoot(1) En ziet, een heerlijk wonder! Daar daalt een duistere wolk - de wolk van Gods heerlijkheid, die de Israëlieten, in de woestijn, boven de Ark hadden zien zweven - op den tempel af, en vervult geheel den omtrek met een heilige duisternis. Al het volk erkent, dat God aldus zichtbaar bezit komt nemen van zijne woning, en dankbaar roept Salomon uit: ‘de Heer heeft beloofd dat Hij wonen zou in de duistere wolk, en ik heb Hem een huis opgebouwd, opdat Hij daar wone in eeuwigheid!’Ga naar voetnoot(2)
Zegt mij, Bem. Toehoorders, hebt gij niet, terwijl ik u in groote trekken het verhaal afschetste van de plechtige inwijding van Salomons tempel, hebt gij toen ook niet op een anderen tempel gedacht? Hebt gij niet gedacht op andere plechtigheden, die hier gedurende deze week, en ja, op dezen eigen dag voor uwe oogen verricht zijn? Te Jeruzalem, vierde men de inwijding van Salomons tempel, en hier heeft men insgelijks een nieuwen tempel ingewijd. Te Jeruzalem werd de Ark des Verbonds naar dien nieuwen tempel overgedragen; hier is God zelf naar onze nieuwe kerk plechtig overgebracht. Te Jeruzalem vergezelde een luisterrijke stoet de Arke Gods naar heure verblijfplaats; even luisterrijk was de stoet die hier processiegewijze uitgeleide deed aan den | |
[pagina 350]
| |
Koning der koningen. Groot was de vreugde en de blijdschap van het Israëlietisch volk; doch grooter is de blijdschap en de geestdrift der Christengemeente. Treffend was het wonder van die geheimzinnige wolk en van Gods heerlijkheid, nederdalende over den tempel, Hem door Salomon voorbereid; doch grooter nog, duizendmaal, oneindig grooter is het wonder van Gods wezenlijke bezitneming en van Zijne zelfstandige tegenwoordigheid in de kerk van Sint-Willebrords! Luistert, Bem. Chr., want deze vergelijking van onze kerk bij Salomons tempel zal ons, geloof ik, den juisten maatstaf geven van den eerbied en van de godsvrucht waarmede wij steeds moeten verschijnen in het huis des Heeren.
Is het niet waar dat ons huis, of onze haardstee, een dier dingen is waar wij het meest aan houden, en die wij het minst door anderen zouden laten schenden? Onze hedendaagsche wetgeving, en met name de Belgische wet, bevrijdt en beschermt het huis van den arme en tot de hut van den bedelaar; wij eerbiedigen vanzelf het huis, of het kasteel, of het hotel van den rijke; wij gevoelen een soort van vrees of schroom voor het huis of paleis des konings: en wat zullen wij dan niet moeten gevoelen voor het huis Gods, voor het paleis van den Koning van hemel en aarde, voor den tempel des Heeren! Domum tuam decet sanctitudo, Domine, in longitudinem dierum: uw huis, o Heer, vordert een heiligen eerbied tot aan het einde der dagen!’ Laat ons, om dit klaarder te doen uitkomen, eene kleine veronderstelling wagen. Had God, Bem. Chr., niet eenvoudig kunnen zeggen: ‘de hemel is, en blijve immer, alléén mijne woning: Caelum sedes mea; en al het overige, diene mij slechts tot voetbank of voetschabel: terra autem sca- | |
[pagina 351]
| |
bellum pedum meorum’Ga naar voetnoot(1). Zoo spreekt God inderdaad bij den profeet David. En gewis, de Heer kon zich wel vergenoegen met die hemelsche woning, waar Hij de hulde geniet en den wierook ontvangt van de Cherubijnen en Serafijnen! Wat heeft Hij immers, wat heeft die oneindige Majesteit van noode zóo diep beneden Zich neer te blikken, tot in dit aardsche dal, op ons arme, nietige maaksels zijner handen, die hier als kleine miertjes in het stof krielen en wemelen? Welnu, Bem. Toeh., stellen we eens, dat die oneindige God, in zijne goedheid, een volk wilde uitkiezen onder alle volkeren, eene stad onder alle steden en eenen koning onder al de koningen der wereld, om Hem ergens eene woning te stichten waar Hij zijn bijzonder verblijf houden zou, en de smeekingen der menschen genadiger zou aanhooren. Hoe zouden dát volk, die stad, die koning hun best doen om den Heer der heeren een waardige woonplaats op te richten!
Wat ik u daareven zegde, Mijne Geliefden, is geen bloote veronderstelling, geene verdichting, neen, maar zuivere waarheid, loutere wezenlijkheid. Het volk, eertijds door God uitverkoren, om in hun midden te wonen, was het Israëlietische volk; de bevoorrechte stad was Jeruzalem; en de gelukkige koning, met den tempelbouw belast, was Salomon, de vorst des vredes. Wij hebben gezien, hoe zorgvuldig de koning zijne taak heeft vervuld, en met wat voor een eerbied en dankbaarheid, de geheele stad en het gansche volk den tempel hebben ingewijd, waar God zou komen wonen onder de menschen. Voorzeker die eerbied en die dankbaarheid waren wel op hun plaats, bij de inwijding van Salomons tempel. | |
[pagina 352]
| |
En toch, Bem. Chr., wat was die prachtige tempel van Salomon bij onze kerk? - Niets, hoegenaamd niets! Of, zoo gij wilt, eene schaduw bij het zonlicht, eene voorafbeelding bij de wezenlijkheid! Immers, was in de Arke des Verbonds, was in den tempel van de Oude Wet, was God daar waarlijk, zelfstandig tegenwoordig? - Neen: Hij was daar slechts door eene afbeelding zijner heerlijkheid, door eene stoffelijke wolk, of iets dergelijks. Maar in onze kerk, op ons altaar, in het Allerheiligste, - dáár verblijft Jezus-Christus, God en mensch, met zijne ziel en zijn lichaam, gelijk Hij nu glorierijk in den hemel verheven is. Hebt gij het wel verstaan? Jezus-Christus is hier, gelijk Hij in den hemel is! Zoo leert ons de Catechismus, zoo leert de Kerk, zoo leert God zelf, de onfeilbare Waarheid! Luistert naar den H. ChrysostomusGa naar voetnoot(1): ‘de kerk, zegt hij, is de woonplaats der engelen, het koninklijk voorhof des hemels, de hemel zelf, ja de hemel in 't klein,’ de hemel op aarde! Verheft uwe gedachten, Bem. Chr., sursum corda: omhoog uwe harten! Kunt gij, godvruchtige zielen die mij aanhoort, kunt gij u, een oogenblik, met de oogen des geloofs verheffen boven deze zinnelijke, stoffelijke wereld? Beschouwt dan, beschouwt geheel het hemelsch hof, rond het altaar, in aanbidding neergebogen voor den driemaal heiligen God, die hier is overgebracht! Beschouwt de engelen en aartsengelen, de Cherubijnen en Serafijnen en Tronen met eerbiedige vreeze geschaard rondom het Allerheiligste, en de wacht houdende rondom den troon van den Koning der koningen! Beschouwt dit alles, en zegt mij, Mijne Geliefden, of de kerk niet het huis des Heeren is - een huis van godsvrucht en eerbied! Wee dan, wee den onverschillige, die hier zou | |
[pagina 353]
| |
durven verschijnen, en lachen en praten, als op een marktplaats: quam terribilis est locus isteGa naar voetnoot(1), want verschrikkelijk is deze plaats! Wee vooral, wee den spotter, die God zou komen uitdagen tot in zijn eigen huis! Iets dergelijks beproefden ook eenmaal de goddelooze Core, Dathan en Abiron; en weet gij wat er gebeurde? De aarde barst open onder hunne voeten en verzwolg ze allenGa naar voetnoot(2). Godlasteraars, en heiligschenders - moesten er hier tegenwoordig zijn, maar ik heb moeite om dit te gelooven - dit zou ook eens úw lot zijn, hier op aarde of op den jongsten dag des oordeels!
Doch neen, Bem. Parochianen van Sint-Willibrords. Gij hebt tot nog toe uitgemunt door uwen eerbied voor Gods huis, en gij zult op gelijke wijze voortgaan. Daarom herneem ik liever het verhaal der inwijding van Salomons tempel, om u troost en betrouwen in het hart te storten. Want gelijk Salomons tempel, zoo is ook uwe nieuwe kerk een huis des gebeds, waar God al uwe smeekingen genadig zal verhooren. Op het einde van het plechtige danklied door geheel het Israëlietische volk aangeheven in den tempel, was Salomon van zijn koninklijken troon opgestaan. Hij keerde zich naar de menigte en zegende het gansche volk van Israël. Dan viel hij op zijne knieën neder; met het aangezicht naar het volk gericht, en met de armen naar den hemel uitgestrekt, sprak hij luide: ‘Heer, God van Israël, niemand is aan U gelijk, God omhoog in den hemel, en omlaag op de aarde... Is het wel te gelooven, dat God waarlijk bij de menschen woont hier op aarde! Als de hemel, en der hemelen | |
[pagina 354]
| |
hemel U niet kan bevatten, hoeveel minder nog het huis dat ik U hebbe gebouwd... Maar dat huis is slechts gebouwd, opdat Gij daar zoudt nederzien op het gebed uws dienaars, o mijn Heer en mijn God... alsook op de smeekingen van uw volk, Israël. Al wie in deze plaats zal komen bidden, verhoor hem, o Heer, van daarboven, uit uwe hemelsche woning, en wees hem genadig!’Ga naar voetnoot(1) Terwijl nu het volk Israëls, met heilige geestdrift, op het eerste dankoffer wachtte, en zijn oogen gevestigd hield op het nieuw altaar, waar alles was voorbereid, - zie, daar schiet opeens een vuurstraal uit den hemel op dat altaar, en doet het brandhout vanzelf ontvlammen en het offer tot asch verteren. Gods heerlijkheid vervulde nogmaals den tempel. Allen zagen het, en vielen op hun aangezicht plat ten gronde neder: blijde aanbaden, loofden en dankten zij God, die den offerdienst van zijn volk aldus genadig bleek aan te nemen, in zijn nieuwen tempel. Gedurende veertien dagen droeg Salomon met zijn volk aanhoudend dankoffers aan God op. De H. Schrift heeft het verbazend, het bijna ongelooflijk, getal offerdieren opgeteekend: het bedroeg 22000 runderen en 120000 schapen, geslachtofferd in den tempel des HeerenGa naar voetnoot(2).
Beminde Toehoorders, noch aan Israëls volk, noch aan Salomons tempel hebben wij, Christenen, iets te benijden. Ook wij hebben een huis des offers en des gebeds. Even als eertijds koning Salomon in zijnen tempel, zoo heeft onze Opperpriester, de Kardinaal Aartsbisschop tot God gebeden, bij de inwijding van deze nieuwe kerk: ‘o Heer, geef dat allen die hier komen om U te bidden, de weldaden van uwe vertroosting genieten mogen, in allen nood | |
[pagina 355]
| |
waarvoor zij U aanroepen’.Ga naar voetnoot(1) En zoo het waar is, dat God genadig heeft neergezien op de dierenoffers die te Jeruzalem in zoo verbazend groot getal werden opgedragen, hoeveel gunstiger zal Hij hier niet aanvaarden het eenige, het ware zoenoffer der Nieuwe Wet, - het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereldGa naar voetnoot(2)? Immers, gij kent allen, Beminde Christenen, het overgroot verschil dat bestaat tusschen de offeranden van de Oude en die van de Nieuwe Wet. Die van de Nieuwe Wet, zoo leert de H. Kerk, zijn zooveel beter, als Christus zelf - de Zoon Gods - te boven gaat al de dieren - de redelooze dieren - die toen geofferd werden! Welaan dan, Bem. Parochianen van Sint Willibrords, al wie hier zal komen bidden, dien zal God verhooren van daarboven, van uit den hemel: ‘Tu exaudies de caelo’Ga naar voetnoot(3). Komt dan dikwijls, en in groot getal. Vroeger was het kerkgebouw te klein om de geheele parochie te bevatten; maar nu is de ruimte des tempels groot genoeg om u allen een behoorlijke plaats te verzekeren, in het huis van uw gemeenen Vader. Van uwen Vader, zeg ik, want allen zijt gij hier als kinderen, broeders onder elkaar, één huisgezin, - het huisgezin van God, uwen Vader, van Maria, uwe Moeder! Zijt gij bedroefd, hier zult gij troost vinden, zijt gij zwak en krank, hier zult gij steun en kracht ontvangen. Want hier is hulp voor elken nood, troost voor elke pijn, en balsem voor elke wonde. Komt hier bidden met betrouwen: hier zullen uwe gebeden (om de taal te spreken van de H. Schrift), door de engelen opgevangen, en in gouden schalen aan God worden aangebodenGa naar voetnoot(4); hier zullen uwe | |
[pagina 356]
| |
smeekingen, als een aangename wierookwolkGa naar voetnoot(1), opstijgen tot voor den troon des Allerhoogsten, om vandaar weer neder te druppelen als een dauw van zegeningen, als een regen van hemelsche gunsten. ‘Erit nomen meum ibi, ut exaudias... quodcumque oraverint in loco istoGa naar voetnoot(2): mijn Naam zal in die kerk blijven wonen, om elk gebed te verhooren dat de menschen mij daar zullen toesturen.’
Ik eindig, Bem. Toehoorders, want ik mag geen misbruik maken van uwe welwillende aandacht. Wilt gij weten, wat er voorviel na Salomons plechtig inwijdingsgebed? Te midden des nachts, in de stille duisternis, verscheen Jehovah aan koning Salomon, en sprak tot hem: Ik heb uw gebed aanhoord, en Ik heb Mij dezen tempel uitverkoren opdat mijn Naam daar zij in eeuwigheid, en mijn oogen en mijn hart daar ook mogen blijven in eeuwigheid... op voorwaarde nochtans dat gij voor Mij wandelt in rechtvaardigheid, zooals David, uw vader, - zoo niet, dan verwerp ik u, en uw kinderen, en uw volk, en uw tempel ver uit mijn aangezicht; en dan zal Israël ten spot worden voor alle volkeren!Ga naar voetnoot(3) Die schrikwekkende bedreiging, Bem. Chr., moge wellicht toepasselijk worden voor sommigen, die hier niet tegenwoordig zijn; zij is het zeker niet voor de ware, de echte kinderen van Antwerpen die mij aanhooren! Nog minder voor de deugdzame parochianen van Sint-Willibrords, die door het oprichten van dezen tempel een nieuw bewijs hebben afgelegd van hunne vaste gehechtheid aan het geloof hunner vaderen! Maar de troostvolle belofte door God aan Salomon gedaan, die mag, Mijne Geliefden, ja, die mòet op u worden toegepast. | |
[pagina 357]
| |
Tot u ook zegt God, op dezen dag: Ik heb mij hier te Sint-Willibrords eene kerk, een huis verkoren, opdat mijn Naam en mijn oogen en mijn hart daar blijven in eeuwigheid! Hier zal Ik den zetel vestigen van mijne Goedheid en Barmhartigheid, alsook van de goedheid en barmhartigheid mijner goddelijke Moeder. Hier zal Ik de bron der zaligheid laten ontspruiten, opdat zij door zeven Sacramenten, als door zeven onuitputtelijke beken, de wateren der genade doe vloeien in alle harten. Komt dan allen, die belast en beladen zijtGa naar voetnoot(1), komt en put met vreugde aan de fontein der zaligheidGa naar voetnoot(2); komt allen, en Ik zal u verkwikken. Komt, Bem. Parochianen van Sint-Willibrords; dáár aan de doopvont zal Ik uwe kinderen ontvangen, om ze van kinderen der gramschapGa naar voetnoot(3) en kinderen Satans, te herscheppen tot kinderen der liefde en erfgenamen van het rijk der hemelenGa naar voetnoot(4). Komt, dáár aan den biechtstoel, zal Ik u, als de vader van den verloren zoon, afwachten niet eenmaal, niet zevenmaal, maar zeventig keeren zevenmaalGa naar voetnoot(5), om u vergiffenis en kwijtschelding te schenken van al uwe zonden en schulden. Komt, hier van den preekstoel zal Ik u door den mond mijns priesters, voorlichten en stichten te midden der duisternissen en der verleiding eener bedorven wereldGa naar voetnoot(6). Komt, jongeling en jonge maagd, komt mannen en vrouwen, komt ouders en kinderen, dáár aan de communiebank noodig Ik u allen uit tot een hemelsch familiemaal; dáár zal Ik u verzadigen met het brood der engelen, wat zeg Ik, dáár | |
[pagina 358]
| |
zal Ik u spijzen met mijn Lichaam, en u drenken met mijn BloedGa naar voetnoot(1). Kom, jonge bruidegom, kom, jeugdige bruid; reikt Mij uwen trouwring over, en Ik zal dien zegenen: Ik zal uwe echtverbinding inwijden op aarde en in den hemel. Komt allen, komt - doch neen, dat anderen ditmaal voor u komen!... Dat zij u hier voor het laatst komen aanbrengen, gelijk zij u hier voor 't eerst hebben aangebracht uit uwe wieg, uit den schoot uwer moeder. Toen brachten u uwe bloedverwanten hier aan, om u door het H. Doopsel te laten binnentreden in de Kerk, het rijk Gods op aardeGa naar voetnoot(2): - maar dan, als zij u hier voor de laatste maal zullen aanbrengen, aleer zij u ter aarde bestellen in het kille graf, dan zal het zijn om u, door de gebeden der Kerk, te doen binnengaan in het rijk Gods daarboven, in den hemel!Ga naar voetnoot(3) O mochten die gebeden der H. Kerk voor ons allen hun uitwerksel bekomen! O Jezus, die hier waarlijk tegenwoordig zijt, - Gij, eenmaal onze strenge Rechter, nu nog onze beminnelijke Vader, - en gij, O.-L.-Vr. van Sint-Willebrords, onze goede Moeder, wij bidden u, wij smeeken u, dat voor allen die hier tegenwoordig zijn, het schoon gebed des priesters moge bewaarheid worden, dat hij zal zingen bij het uitdragen der lijkbaar uit deze kerk: Suscipiant te angeli Dei...: dat Gods engelen u opvangen, en dat zij u binnenleiden daarboven, in het hemelsche Jeruzalem! Amen. | |
[pagina 359]
| |
Aanhangsel.
|
|