| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Reus Finhard en Liederik van Buk, door R. Millecam. - Gent, drukkerij A. Siffer, Hoogpoort, 52-54.
Over eenige weken, verscheen het tweede deel van dezen boetenden geschiedkundigen roman, door het Davidsfonds uitgegeven.
Zeggen dat het eene uitgave is van het Davidsfonds, is meteenen de verzekering leveren, dat het een werk is dat, behalve letterkundige verdiensten ook nog de tegenwoordig zeldzame hoedanigheid bezit, boeiend te wezen. Laat het ons zeggen, wanneer de keurraad van het Davidsfonds, die gelast is de werken te onderzoeken welke aan deze machtige instelling ter uitgave worden aangeboden, een werk aanneemt, dan mag men overtuigd zijn dat het aan de noodige vereischten voldoet, die gevergd worden voor een volksboek, dat met duizenden afdrukken onder het leeslustige publiek verspreid moet worden. Het eerste deel van dezen roman werd in 1890; het tweede in 1891, den leden van het Davidsfonds uitgedeeld.
Wij waren gelukkig van verschillende kanten te vernemen, dat het werk van den jeugdigen schrijver met gretigheid verslonden werd, want, waarom het verduiken, al de Gentsche flaminganten stelden belang, in het welgelukken des jongen schrijvers met zijnen eersteling.
Wanneer wij zeggen: eersteling, dan blijven wij misschien aan de waarheid te kort, want hij leverde reeds vroeger, een tooneelspel voor meisjes, waarmede hij, in eenen prijskamp door het Gentsche Davidsfonds uitgeschreven, eene eervolle melding verwierf en eene kleine novelle ‘Verbroken liefde’ getiteld, die in de ‘Vlaamsche Kunstbode,’ verscheen.
Maar zie deze twee werkjes, hoe verdienstelijk ook, waren van veel te weinig belang, in vergelijking met de breed opgevatte geschiedenis van Reus Finhard en Liederik van Buk om aan dit laatste werk de hoedanigheid van eerstgeborene te kunnen betwisten.
Den dag van heden, is het misschien wel een beetje uit de mode geraakt, werken en bovenal romans, van langen adem te schrijven. Men maakt liever novellen, schetsen of beelden, dat is immers gemakkelijker, vraagt min verbeelding en vergt bovenal veel min tijd.
Laatst nog hoorden wij zoo eenen jongen dilettant hevig uitvaren tegen de romans die twee of drie boekdeelen innemen.
‘Wie zulke werken op onze dagen nog schrijft, meende de jongeling, behoort stellig tot de oude school. Dat zijn romantie- | |
| |
kers die de behoeften van den dag niet kennen en den ouden slenter volgen, die over vijftig jaar mogelijks zeer gesmaakt werd, maar die thans, verouderd, niet meer gegeerd is. De menschen, beweerde hij, willen of kunnen geene werken van langen adem meer lezen, de tijd ontbreekt er hun toe. Indien zij, na de dagelijksche beslommeringen en na hunne courantenlectuur enkel maar den tijd meer vinden om, gestolen weg, eene novelle of een verhaal van korten adem te verslinden, dan moet men boeken in de wereld zenden die gecondenseerd zijn!’
Wij willen hier de lange discussie niet neêrschrijven welke op deze bewering volgde. Alleen zullen wij aanhalen dat een der aanwezigen den jongen letterkundige die zoo zeer de nieuwe richting scheen toegedaan, deed opmerken, dat het met de letterkunde juist gelijk gesteld is als met de schilderkunst.
Onder de beoefenaars van dit laatste vak, treft men wel is waar mannen aan van zekere verdienste, die nooit iets anders maken dan studiën en schetsen, doch het zijn deze kunstenaars niet die ooit duurzame lauweren zullen plukken met hunne werken, maar wel diegenen die zich niet bepalen bij schetsen en studiën, maar die, zich berekend gevoelende voor grootere en verdienstelijkere voortbrengst, de hand aan 't werk slaan en met stukken voor den dag komen waarvan de onderwerpen uit de geschiedenis of uit het dagelijks leven zijn getrokken, en die deze onderwerpen grondig bestudeerd, en de uitvoering ervan kennis-, gewetens- en zorgvol bewerkt hebben.
De lezers van het Belfort zullen ons deze kleine vergelijkende uitweiding wel willen vergeven, daar zij volkomen in verband staat met het werk dat wij ons voorgesteld hebben kortbondig te bespreken.
Immers, het werk des heeren Millecam staat volkomen gelijk met het gewrocht van eenen historieschilder, 't is te zeggen met de voortbrengst, niet van eenen photograaf die brutaal vergeeft wat zich aan zijn oog vertoont, maar met die van een kunstenaar die denkt en schept, die weegt en wikt, die vergelijkt, die bezielt, die veredelt, en na alles op den toetsteen gezet te hebben, zijn stuk afwerkt.
Ziedaar, in korte woorden, ons gevoelen over het karakter - dat volgens ons bescheiden oordeel heel ernstig is - van Millecam's eersteling.
De roman is geweven op eene (zoo het schijnt) historische legende, getrokken uit het leven van Liederik van Buk, eersten woudheer van Vlaanderen.
Schrijver heeft zijn werk in 29 kapittels verdeeld, die alle tintelen van leven en bezieling.
De handelingen loopen wel is waar niet altijd glad van stapel; veel bladzijden zijn besteed aan dichterlijke beschrijvingen, aan bespiegelende mijmeringen, die bij den schrijver den aard van
| |
| |
eenen prozaschrijvenden dichter verraden, maar toch zijn en blijven de handelingen, door de warme voorstelling der tooneelen, al zijn deze dan ook soms wat gerekt, zonder de minste onderbreking de belangstelling gaande houden bij den lezer die, met steeds klimmende nieuwsgierigheid en onverstrooibare aandacht het boek letterlijk verslindt tot dat hij aan bladzijde 245 van het tweede deel is gekomen; 't is te zeggen tot wanneer hij gansch het werk heeft gelezen.
Sommige kapittels blinken uit door eene onberispelijke, meesterlijke voorstelling van feiten en daadzaken. Zoo noemen wij, in de vlucht, het kapittel waarin de moord op Salvaard gepleegd, wordt beschreven, dat der ontvoering, de jacht, bij den kluizenaar, den overtocht van Engeland naar Vlaanderen, en het tweegevecht. In dit laatste bijzonderlijk, komen passages voor die de vergelijking kunnen onderstaan met tooneelen voorkomende in werken van de beste onzer schrijvers.
Wij zouden de lijst der kapittels, die waarlijk puike brokstukken bevatten, kunnen volledigen, doch het zij genoeg enkel diegene te vermelden, die het meest in het oog springen, bovenal wanneer men, zonder vrees van tegenspraak te ontmoeten, de verklaring afleggen mag dat het werk in kwestie zich onderscheidt door zijne eenheid en dat de belangstelling er tot het einde goed volgehouden wordt.
Voeg daarbij eene sierlijke en zooals wij hooger reeds zegden, gekuischte, dichterlijke taal, en een ontegensprekelijk bewijs van karakter- en menschenkennis die zich sprekend, bijna op elke bladzijde, veropenbaart, en men zal moeten bekennen dat de heer Millecam een werk in de wereld heeft gezonden dat boven, ver boven het peil der gewone eerstelingen, verheven is.
Ook heeft schrijver zijn best gedaan door het raadplegen van degelijke werken, niet te zondigen tegen de geschiedenis en tegen de oudheidkunde, en hij is vrij goed gelukt in zijn pogen; alleen moeten wij hem doen opmerken dat wij hier en daar eene kleine historische onnauwkeurigheid en ook al eene onbeduidende drukfeil aangetroffen hebben die hij ongetwijfeld in de haast zal vergeten hebben te verbeteren.
Dit gezegd, moeten wij, vooraleer te sluiten, en den wensch te uiten, binnen kort een tweede werk van den verbeeldingrijken schrijver te mogen aankondigen, een woordje van lof richten tot den heer T L. die den omslag van het onderhavige werk met eene puike teekening opluisterde, en tot den heer A. Siffer, uitgever, die de vlaamsche boekenwereld met een koppel goed verzorgde, lijvige boekbeelen heeft begiftigd.
Fox.
Stijl en Letterkunde. Practisch handboek ter beoefening der Nederlandsche letteren, door Frans Willems, schoolopziener, briefwisselend lid der Kon. Vl. Academie, enz. Tweede deel. Poëzie. - Lier, Van In en Cie. Gr. in-8o, ruim 600 blz., prijs fr. 3,50.
| |
| |
Schrijver dezes werks zegt in zijn Voorbericht: ‘Bij dit ons tweede deel van Stijl en Letterkunde, Poëzij, hebben wij hetzelfde plan gevolgd als in het eerste deel Proza. Wij geven dus, kort en bondig, de algemeene regels der Nederlandsche Dichtkunst (Prosodia) gevolgd van oefeningen op maat, rijm, stemrust, enz. Daarna beschouwen wij de verschillende vakken der poézij, en laten de aangeleerde regels en eigenschappen telkens toepassen op talrijke voorbeelden. Om dit des te beter te kunnen doen en tevens de algemeene theorie te herhalen en te versterken, hebben wij, bij ruim een honderdtal beschrijvende en verhalende gedichten, oefeningen aangeduid van verschillende aard.’
Dit tweede deel van Willems' Stijl- en Letterkunde bevat, evenals het eerste deel, 2e uitgave, eene korte levensschets van al de schrijvers in het werk vermeld. Zoo kunnen de studenten er tevens kennis maken met de beroemdheden der Nederlandsche letteren.
.... ‘De voorbeelden zijn gekozen uit zoo groot getal mogelijk Noord- en Zuid-Nederlandsche dichters. Door het opnemen van brokken uit goede vertalingen doet de schrijver de meesterstukken van vreemde literaturen kennen: zoo treft men in zijn werk fragmenten aan van groote Engelsche, Duitsche, Deensche, Zweedsche, Italiaansche schrijvers, benevens de beroemdheden der Grieken en Romeinen, ja zelfs der Indiërs. Eindelijk, ten bewijze dat het geestesleven der Vlamingen in de XVIIe en de XVIIIe eeuw in 't geheel niet uitgedoofd was, worden een aanzienlijk getal bijdragen uit Vlaamsche dichters van vermeld tijdperk aangehaald.’
‘Bij allen, die het met de Vlaamsche zaak goed meenen en eenigen invloed bezitten, dringen wij uit al onze krachten aan, opdat zij ter verspreiding helpen zouden van Willems' voortreffelijk handboek, dat geroepen is om het grootste nut te stichten. Moge het, bij de heropening der klassen, in talrijke gestichten aangenomen worden, en daar de vruchten afwerpen, die wij er terecht van verhopen.’
Recht door zee! Een vlugschrift bij H. en L. Kennes te Antwerpen verschenen, en in beleefde doch krachtdadige bewoordingen het verbod besprekende, dat aan de Mechelsche Seminaristen den toegang der studentengouwdagen ontzegt.
Hagelslag. - Een oproep te koop gesteld ten voordeele der verhagelden in het Limburgsche. Prijs fr. 0,25 bij den heer J.A.H. Leynen-Hougaerts, te Peer.
K. VI. Academie. - Augustuszitting: De Heer Snieders wenscht het nieuwgekozen lid, den heer Coremans, welkom, waarop deze in welsprekende bewoordingen antwoordt.
De Heer Coopman geeft namens de Commissie, daartoe aangesteld, verslag over het onderzoek van het Nederlandsch woordenboek.
| |
| |
De Academie stemt verder de uitgave van een fragment van het leven van St. Werner met glossarium, door G. Gezelle; van een fragment eens romans in verzen der 15e eeuw; van een didactisch dichtstuk, school van Boendale, en van een ander, het leven van de H. Cunéra, met glossarium en notas door Roersch en Stallaert.
De Heer Frans de Potter is gelast met het opmaken van de algemeene Vlaamsche bibliographie, beginnende van 1830 en eindigende met 1890. Vroeger reeds werd de heer M. Obrie, op voorstel der Commissie van nieuwere taal- en letterkunde, belast met het samenstellen van eene woordenlijst van strafrechtstermen.
Septemberzitting: De Heer Bestuurder herdenkt in treffende bewoordingen het nuttige en werkzame leven van wijlen pastoor Schuermans; de heer Dr De Vos, afgevaardigde benoemd bij het Nederlandsch Congres, geeft verslag en stelt vast dat de Academie er met voorkomendheid en eerbied is bejegend geworden; Kanunnik Daems deelt mede dat hij zoo gelukkig geweest is de hand te leggen op een ongekend fragment van Troyen, door van Maerlant, welk fragment bij de Istory van Troyen, uitgegeven door jhr. de Pauw en Edw. Gailliard. zal gevoegd worden onder den naam van Fragment-Daems; eindelijk sluit de Heer Snieders de zitting met eene boeiende studie over den roman, inzonderheid den historischen roman. - Alles zal in de Verslagen gedrukt worden.
Davidsfonds. - Uit ons Volk, verhalen uit het Antwerpsch Schipperskwartier, door S.-J. Buerbaum, is verschenen en thans aan de inschrijvers gezonden. Een nieuw deel van Davids Vaderlandsche historie is ter pers alsmede het Jaarboek waarin de vertaling naar het Duitsch zal voorkomen van het werk van Pater Cathrein S.J. over het socialisme, zijne grondbeginsels en zijne practische onmogelijkheid.
Voor 1892 worden aangekondigd: een werk van Theodoor Sevens: De Franschen in Vlaanderen, een verhaal door Aloïs Walgrave, getiteld Twee broeders; en ter gelegenheid van het 400ste jubeljaar der ontdekking van Amerika, een boek over Christoffel Colombus door den eerw. heer Van Speybroeck.
Het Davidsfonds heeft op het Congres van Mechelen zijn programma, zijn streven en zijn doel nog eens te meer kenbaar gemaakt bij monde van den welsprekenden redenaar, Dr Pastoor Claeys. De woorden en de besluitselen van den woordvoerder onzer maatschappij, alsmede die van hoogleeraar de Ceuleneer, die insgelijks de ondersteuning van het Davidstonds aanpredikte, zijn met toejuiching onthaald en gestemd geworden.
Hopen wij dat de grooten onzer katholieke wereld hunne toejuichingen door daden zullen staven; dat zij zich niet alleen in onze rangen zullen laten inschrijven, maar er ook, met ons en naast ons, den vaderlandschen en godsdienstbewarenden strijd voor de moedertaal zullen medestrijden.
| |
| |
Met genoegen vernemen wij dat het Davidsfonds de redevoeringen van den eerw. heer Dr H. Claeys en Hoogleeraar De Ceuleneer in een vlugschrift aan zijne leden gaat zenden. Die verspreiding zal nuttig en welkom zijn.
Sint-Lucasscholen. - Dezer dagen vierde de Sint-Lucasschool van Gent, die de moederschool is van al de teekenacademiën van dien naam, haar vijf en twintigjarig jubelfeest, door het inrichten eener tentoonstelling. Deze monstering harer producten was een heerlijke terugblik op den afgelegden weg, en eene ware kroon voor den heer Baron Bethune, den schepper van hetgeen men noemt de herleving der christene kunst. Hulde aan den heer Bethune, alsook aan de Broeders der Christelijke scholen, de leiders dezer christene kunstberoepsscholen, welke onder alle opzichten reeds zoo veel goeds en nuttigs afgeworpen hebben.
Prachtig en rijk mocht die tentoonstelling geheeten worden, ja, voor velen was zij eene ware veropenbaring. Paarlen en juweelen van kunst waren er te bewonderen, en wel inzonderheid onder 't opzicht van bouwkunde, goudsmederij, koperdrijverij en vervaardiging van meubelen in ouden stijl. Het metaal en het hout kwamen er bewerkt uit, gebeeldhouwd en gesneden als waren zij plooibaar en kneedbaar gelijk het mollige was.
Wat vele der figuren betreft, geschilderd, geboetseerd of uit hout gehouwen, het heeft ons getroffen wat Pater Bertier, Rector der Hoogeschool van Freiburg, op het Congres van Mechelen zegde: Het ideaal der middeleeuwen, in de 13de eeuw, waren geenszins die magere, stijve en uitgeteerde typen, welke men als de ware modellen voorstelt.
In verband met de heerschende gothische plastische kunst, is het aan velen ook zonderling voorgekomen, dat op hetzelfde Congres van Mechelen, het merkwaardig en breedziende verslag van Jozef Janssens, hoe gematigd ook, over de noodzakelijkheid der studie der natuur nog tegengesproken werd. Sommigen willen in de kunststudie nog volstrekt van geene ontleedkunde hooren.
Het incident Woeste-De Ceuleneer, in de 2e afdeeling van het Congres van Mechelen, is eenigszins verkeerd uitgelegd geworden door de bladen en de personen onbekend met hetgeen men noemt le dessous des cartes.
Gelijk wij het in ons jongste nr schreven, moest hoogleeraar De Ceuleneer spreken, namens den Landsbond van Oost-Vlaanderen, over het Vlaamsch in zijn betrek met de maatschappelijke zaak. Hij stelde zich ten doel de hoogere standen aan te manen de taal van het volk aan te leeren, ten einde hier in Vlaanderen niet machteloos te moeten staan in den socialen strijd die dreigender en dreigender wordt. Als middel ging hij inzonderheid de vervlaamsching aanraden van het lager en middelbaar onderwijs, en in zijne hoedanigheid van leeraar, daar omtrent eenige poeda- | |
| |
gogische wenken geven. (Dat was toch geen oneerbiedigen raad geven aan onze Bisschoppen, zooals men ook al beweerd had.)
Ondanks herhaalde vragen, persoonlijk en door anderen aan den heer Woeste gedaan, ondanks de belofte minstens de derde of vierde te kunnen optreden in de vrijdagzitting, was de allerlaatste bijeenkomst reeds boven haar reglementair uur als de heer De Ceuleneer eindelijk het woord bekwam, niet om zijn verslag te doen maar enkel om in de vlucht zijne besluitselen beknopt kenbaar te maken. De redenaar teekende namens de Vlamingen protest aan tegen de handelwijze van den heer Woeste, die alles scheen gedaan te hebben om dit hoogst gewichtig en belangrijk vraagpunt weg te cijferen of onder den domper te smoren.
De heer Woeste had wel te zeggen, dat hij het woord verleend had volgens rang van inschrijving, en dat hij reeds genoeg zijne vlaamschgezindheid bewezen had om aan de Vlamingen niet verdacht voor te komen.
De rang volgens inschrijving was niet gevolgd geworden; ziehier hoe hij het onderste het bovenste afliep nrs 1, 9, 7, 8, 2. 10, 4, 3, 6, 13, 12. Zelfs waren er sprekers voorgegaan onder voorwendsel van voor huiselijke zaken te moeten vertrekken, en die nochtans daar op het einde nog tegenwoordig waren om den voorzitter te doen toejuichen. In plaats van op de laatste zitting de derde of vierde te zijn, volgens gedane belofte, kon de heer De Ceuleneer slechts de zesde aan het woord komen.
Overigens toonde de heer Woeste van het begin af zich zeer misnoegd over het optreden van het Vlaamsch op het dagorde; stellig was bij de inrichting van het congres bij hem nooit het gedacht opgekomen dat hiervan sprake kon zijn, niet meer dan van Negersch. Doorluchtige invloeden en andere hooge tusschenkomsten hebben warm en krachtdadig de zaak van het Vlaamsch in handen moeten nemen.
Met allerlei uitvluchten werdt de wensch van den Landsbond in quarantaine gehouden; nu wilde de heer Woeste die bespreking naar eene andere afdeeling verzenden, dan alle mogelijke opwerpingen makende gaf hij zich stellig den schijn de Vlamingen te willen ontmoedigen om ze vermoeid en teleurgesteld van hun inzicht af te doen zien. Men herinnert zich nog het schrijven van den Heer Alfons Janssens in het Bien Public over het Vlaamsch te Mechelen, dat was eene episode van dezen veldtocht.
Wenken van hooger hand zijn moeten tusschen komen om de zaak te beleggen, en zelfs, als na honderden speldeprikken en menige ontzenuwende veranderingen, de besluitselen eindelijk gratie gevonden hadden en goedgekeurd waren door den hoogeren middenraad, eischte de heer Woeste nog meer verwaterende wijzigingen. Voorzitten of niet voorzitten, het werd een kabinetskwestie.
De omstandigheden waren te gunstig opdat de Vlamingen van
| |
| |
hun inzicht zouden afgezien hebben, immers het was eene eenige kans hunne grieven te kunnen blootleggen in eene vergadering, waar al wat invloed heeft in de Katholieke wereld, tegenwoordig was. Zij konden hier de Walen met hunnen toestand bekend maken, en dat deze niét vijandig zijn, bewees genoeg de houding der heeren Kurth, Levie en anderen, want het was deze laatste, de voorzitter der katholieke kiesvereeniging van Charleroi, die voorstelde de besluitselen van den heer De Ceuleneer bij handgeklap te stemmen.
Jammer is het dat er, te wijten aan het gebeurde, al het nut uit deze omstandigheid niet kon getrokken worden; immers, eene grondige bespreking in dit midden over deze zoo gewichtige zaak voor het katholiek België, had voorzeker vele vooroordeelen doen wijken, hier eene vijandelijkheid in goedgezindheid veranderd en daar eene onverschilligheid in ijver en in vlijt.
Dit zij genoeg voor het oogenblik, en nunc erudimini....
Congressen. - Weder zijn de verlofdagen de gelegenheid geweest van allerhande vergaderingen over allerhande onderwerpen van den wijduiteenloopendsten aard. Eerst en vooral het katholiek Congres van Mechelen en het XXIste Nederlandsch congres te Gent. Wij zagen de socialisten bijeenkomen, die droomen van moord en bloed, van hersenschimmige gelijkheid en andere droombeelden meer; de radicalen onder de onderwijzers bespraken ook in gilde hunne broodbelangen en gingen ten laatste Champagne drinken in la Maison du peuple, te Brussel; de liefhebbersportrettrekkers, die met hunne instantanés onze gekheden op het glas vereeuwigen vergaderden ook; insgelijks de ridders van het wiel ofte bicyclisten, de geloovigen van het handwerk in de scholen, de peerdmannen, de kanarievogelkweekers, de mulders, enz. enz., is het dan wonder dat de studenten, en inzonderheid de vlaamschgezinde studenten, bijeenkomsten belegden om het heilig doel van ons streven te behandelen en te bespreken?
Neen, het is geen wonder, ook hebben wij nooit zoo vele landdagen gouwdagen en gemeentedagen beleefd dan nu. Er werden er gehouden te Thorhout, te Aarschot, te Oudenaarde, te Tongeren, te Wilrijk, te Aartselaar, te Lier, te Maldegem en elders wellicht ook wel.
Men zegt dat de eerw. heer Dr H. Claeys en Hoogleeraar Helleputte eerevoorzitters gekozen zijn van het Studentenverbond. Betere keus kon er niet gedaan worden, want de eerste is de medeslepende welsprekendheid zelf en de tweede de verpersoonlijking der inrichtende werkzaamheid. - Een bravo ook voor het gereedmaken van een Idioticon voor het Meetjesland te Maldegem beslist.
Waarlijk doet het deugd die levenslustige vergaderingen bij te wonen, het verjongt het hart, het schenkt nieuwen moed en het verruimt onzen gezichteinder door de beslommeringen des levens reeds beneveld. Dat jeugdig vuur dooit onze stramheid, en ons betrouwen en onze hoop, die de veerkacht van wijlen onze
| |
| |
twintig jaren niet meer bezitten, frisschen en wakkeren op bij het zien van dat levendig geloof in de toekomst.
Jongelingen, gij zijt de toekomst, op uwe frissche hoofden bouwen de ouderen van jaren hunne hoop. Van u zal het afhangen indien onze vaderlandsche en geloofbewarende strijd zal zegepralen of wel het onderspit delven.
Blijft trouw aan uwe Vlaamsche beginselen, vrijwaart u tegen mogelijke afvalligheid, want helaas! de vurigsten zelfs van onze oude studentenmaten hebben wij door het ijs voor het werkelijke leven zien verkoelen. Meer dan een is er geweest wier vuur in den ijskelder van het werkelijk leven, tot uitdoovens toe, koude heeft gekregen.
Werkt, studeert, bekwaamt u in het woord en met de pen, maakt u onze letteren eigen, beweegt u niet alleen op het terrein onzer rechten en dat onzer grieven, maar inzonderheid op het gebied onzer plichten. Gij, die de bevoorrechten zijt, doorgrondt u van het gedacht dat eene taal zonder letterkunde eene doode taal is die te niet zal gaan; aan u is het de letterkunde mogelijk te maken en door belangstelling en door beoefening.
Werkt en studeert, toont dat de Vlaamschgezinde studenten het kruimken uit zijn in onze onderwijsgestichten; legt door een taaie en volherdende studie eene stevige basis opdat gij later mannen wordet van kunde en van talent, want eene goede zaak wordt vooral gediend door degelijkheid en door geleerdheid.
Ja, het jeugdig bloed parelt in uwe aderen, de geestdrift vlamt in uwe harten, het kookt onder uwe frissche welige lokken. want zooals de Franschen zeggen, gij hebt het hoofd nabij de muts. Slaat gij soms een hoogen toon aan, die de vreesachtigen aan muiterij doet denken, hol ik zal het u niet kwalijk nemen en als een oude grompot schuddebollen en gispen, neen, ik zal u eerder toejuichen en met blijde oogen volgen in uwe onstuimige vaart, want zoo toont gij dat gij van uwe jaren zijt, en al die kwistigheid en die uitspattendheid zijn slechts de gebreken (?) uwer hoedanigheden.
Is er in dit alles voor mij iets bitters in, ik herhaal het, het is het spijt niet u soms als halve muiters de Marseillaise van het Vlaamsch te hooren aanheffen, neen, het is alleen het spijt uwe maat niet meer te kunnen zijn en mijne partij niet meer te mogen mede zingen in uw fier en jeudig strijdgezang.
Vliegt de Blauwvloet! - Storm op zee!
- Wij vinden in het Staatsblad van 23 Aug. 1891 het ver slag over den vijfjaarlijkschen staatsprijskamp van Vaderlandsche geschiedenis (voorzitter der jury, A. Wauters, verslaggever H. Pirenne). Eene jury, waar geen enkele Vlaamschgezinde geleerde deel van maakt, moet natuurlijk voor de in 't Nederlandsch geschreven werken weinig gunstig zijn, te meer, daar de helft dier jury onze taal
| |
| |
weinig kende. Het boek van den geleerden heer G. Génard (Anvers à travers les âges) komt er kwalijk van af: volgens het verslag (doch dit is nu juist geen punt van ons geloof!) zijn 't de gravuren, die meest belang wekken... ‘On pourrait souhaiter, dans l'ouvrage de M. Génard, un style plus vivant et plus pittoresque.’ Men zou dan gewild hebben dat de geschiedschrijver den soberen stijl, in een historisch werk vereischt, vervangen hadde door den meer winderigen stijl van den romanschrijver?
De bewoordingen, in welke het verslag spreekt over een ander Vlaamsch werk: Gent, van den oudsten tijd tot heden, door onzen medewerker den heer de Potter, laten vermoeden dat de jury niet alleen het werk, maar zelfs den titel daarvan niet gelezen heeft. Men noemt het. Geschiedenis van Gent, terwijl de titel zegt: Geschiedkundige beschrijving. Kent de jury geen onderscheid tusschen geschiedenis en beschrijving? 't Moet wel, aangezien er onder staat: ‘Après lui (l'auteur) une véritable histoire de Gand reste encore à faire (!)’
La Palisse wist ook, dat, als men eene beschrijving geeft, eene geschiedenis nog niet bestaat!
Als het moeilijk is, onpartijdig te zijn en het vooroordeel af te schudden, ware 't beter, dunkt ons, de werken, welke men niet lezen kan, of niet wil, ‘dood te zwijgen’, in stede van ongerijmdheden te onderteekenen.
Vlaamsch tooneel op 't katholiek Congres. - De heer Alberdingk Thijm heeft in de afdeeling voor kunst en letteren gewezen op het onderscheid tusschen de meeste fransche tooneelwerken, waarin de ondeugd medelijden in plaats van afkeer verwekt, en de vlaamsche waar, op een getal van honderd, nauwelijks een enkel voorkomt met een onzedig woord of stuitende toespeling.
De heer Jos. Demarteau, hoofdopsteller der Gazette de Liège, had namelijk tot thesis gesteld: L'organisation d'un théâtre chrétien est possible. De heer prof antwoordde instemmend: vooral wanneer men met het vlaamsch nationaal tooneel begint.
† Thonissen, de geleerde professor van Leuven en de groote Belgische criminalist, wiens naam wereldvermaard was. - James Lowell, groote Amerikaansche dichter, de boezemvriend van Longfellow. - Litolff, de bekende Duitsche mucicus. - De beroemde treurspeelster Agar. - Ribot, een befaamde Fransche portretschilder. - Schilder Joannes Bosboom, weduwnaar van de romanschrijfster Toussaint - Kolonel Baron Lahure, raadsman van onzen Koning en schrijver van werken over krijgskunst - Jean Lombard jonge Parijzische romanschrijver met grooten aanleg. - August Vitu een der eerlijkste en bevoegdste kunstcritici van Parijs.
|
|