Noord treedt hier op, hand aan hand, om den jeugdigen leerling in de schoonheden onzer Nederlandsche letterkunde in te wijden. Het is Proza en Poezij: de letterkundige juweeltjes in rijm en onrijm liggen daar in 320 bladz. in 12o door elkander gezet, en zijn volgens tint en stof tot een twintigtal hoofdstukken samengeregen. Wij ontmoeten daar achtervolgens: Brieven; Schilderende, Dramatische, Leerende Samenspraken - Historische, Oratorische, Romantische Verhalen; Vertellingen, Balladen, Legenden; Luimige Verhalen. - Portretten, Tafereelen, Leerdichtjes, Zinnebeelden, Parabels, Fabelen. - Uitboezemingen, Lierdichten, Romancen, Wereldsche Liederen - Godsdienstige Liederen. - Die titels verwijzen naar zoovele hoofdstukken van ‘Le Guide du Jeune Littérateur’ van den E.P. Broeckaert, en van ‘Modèles français’ van den E.P. Procès.
Indien we nu ieder stukje afzonderlijk beschouwen, bemerken wij spoedig dat de vaardige opsteller dier Bloemlezing elk bloempje met veel naarstigheid en geduld in het uitgestrekte veld onzer letterkunde heeft opgezocht, en met smaak op de gepaste lengte voor jeugdige bewonderaars heeft afgeknipt. Welk eene belezenheid wordt daartoe gevorderd! Dank aan een onvermoeiden ijver en, wij weten het, aan een langen en taaien arbeid, heeft P. Bouwens waarlijk het beste weten te garen in de soms zoo lijvige, zoo bont geschakeerde werken onzer schrijvers. De uittreksels zijn gemakkelijk en goed vatbaar, uiterst leerzaam, zeer verscheiden en schier allen nieuw, d.i. nog niet opgenomen in andere Bloemlezingen. Over godsdienst en vaderlandsliefde vindt men treffende bladzijden. En dit alles, onze lezer gelieve er acht op te geven, dit alles, zelfs de Poëzij, is uiterst belangwekkend, gelijk het behoorde te zijn voor ongeoefende leerlingen wien de beginselen der letterkunde dikwijls maar al te zuur smaken. Voorbeelden wil ik niet aanhalen tot staving mijner bewering: ik zou noodzakelijk te lang of onvolledig wezen. Men sla het handboek open en leze de eerste de beste bladzijde. Hoe wonder het woord moge klinken, men zal het ondervinden, dat die Bloemlezing boeiend is, dat men het lezen met tegenzin onderbreekt. In tegenstelling met vele andere Bloemlezingen welke eens door den verzamelaar naarstig werden gelezen, maar weinig of nimmermeer door den ontmoedigden leerling, zal ‘Zuid en Noord’ niets van de dartele onverschilligheid der aankomende beoefenaars onzer moedertaal te duchten hebben.
Met recht werd ook aan niet-katholieke schrijvers eene behoorlijke plaats in de verzameling toegemeten. De E.P. Bauwens heeft bij hen met voorzichtige hand eenige onschadelijke vruchten onder de doornen weten te plukken. Dat heet de leerlingen op de noodige hoogte houden zonder hen aan eenig gevaar bloot te stellen; dat heet insgelijks zijne vijanden de wapenen ontnemen om ze tegen hen zelven aan te wenden. Zoo doen wij toch ook ten opzichte der Grieksche, der Latijnsche en der Fransche schrijvers. Aan het