Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
Vlaamsche redevoeringuitgesproken op het katholiek Congres te Mechelen, door den Zeer Eerw. heer Dr. H. Claeys, pastoor der Sint-Nicolaaskerk (Gent), in de Algemeene vergadering van 10 September 1891.
Eminentie, Hoogwaarde Kerkvoogden en Prelaten, Geachte Heeren en Vrouwen,
BIJ dit plechtig vergaderen van al de katholieke krachten, bij deze heerlijke monstering van al de katholieke wapens die, de laatste jaren, in zoo menige strijden hebben gezegevierd, wordt gevraagd en nagezien wat zij elk vermogend zijn te doen in den nieuwen geweldigen kamp waarvan het sein bij ontzettend klaroengeschal de wereld dóór wordt gegeven. Onder die krachten en wapens, waar Kerk en Vaderland hunne overwinningen aan danken, staat, op eene eereplaats, het Vlaamsche Woord, geschreven, gezongen, gesproken. Men herinnere zich onzen triomfeerenden schoolstrijd, toen elke huismoeder hare kinderen bij de hand nam om ze weg te leiden uit de school die ontchristend werd en elke huisvader zijn steentje bijbracht tot den opbouw onzer vrije scholen. Hoe was de algemeene deelneming, hoe de geestdrift verwekt geworden? Tot in het nederigste dorpje droeg het Vlaamsche Woord zijne voordrachten en | |
[pagina 276]
| |
leerde de bevolkingen meezingen in het machtig strijdlied: Zij zullen haar niet hebben
De schoone ziel van 't kind.
(Toejuichingen.)
Daarom heeft het inrichtend Comiteit van dees Katholiek Congres gewild dat de Vlaamsche Taal hier optrade om in het algemeene strijdplan hare eigene lijn te teekenen en te verdedigen, en gewild dat hare gedachte verscheen niet in vreemde kleederdracht maar in eigenen wapendos, dat zij niet alleenlijk besproken, maar ook gesproken werde. Nu dus onze taal, bij het huldigen harer macht en het erkennen van het voornaam deel dat zij in de behaalde overwinningen heeft, hier is uitgenoodigd geworden, wat heeft ze bij te brengen en voor te stellen? Want wij houden het algemeen doeleinde van het Congres voor onze oogen. Wij komen niet handelen over de onmiddellijke belangen der taal op haar zelve beschouwd; niet in de vergaderzaal van het Katholiek Congres indringen met eene Vlaamsche betooging; niet met eene verdediging onzer taalrechten en eene opsomming onzer grieven. Elders kunnen wij, waar het nood doet, aan de wetgevers die onze volkszaak mochten tegenwerken, aan de rechters die treffelijke wetten tot een onbeduidenden zin in praktijk verzwakken en verknoeien, aan de leiders der jeugd die er zich zouden op toeleggen het jonge Vlaamsch gemoed te doen verbasteren, aan de ouders die, hunne eigene Vlaamsche opvoeding verloochenend, hunne zonen en dochters vervreemden van Vlaamsche zeden en Vlaamsche spraak, elders kunnen wij hun zeggen: ‘gij pleegt een aanslag op de ziel der natie!’ (Toejuichingen.) Hier komen wij niet vragen, rechtstreeks te werken voor de taal, maar - te werken door de taal; te erken- | |
[pagina 277]
| |
nen dat de taal van het volk een machtig middel is van werking op het volk, en diensvolgens dit machtig middel in al zijne kracht van invloed te helpen aanwenden om het volk in zijn voorvaderlijk geloof en erfelijke zeden te bewaren. De Katholieke Vlaamsche Beweging weet de hierarchie van belangen en beginselen te eerbiedigen en stelt zich, met haar gevierden aanvoerder David ten doel ‘de zaak der moedertaal en, door haar, die van den Godsdienst en de zeden te doen zegevieren.’ (Algemeene bijstemming en toejuichingen.) Wij zeggen u dus - o! gelooft het, wij zeggen het uit zoo diepe overtuiging - helpt meê met ons tot het bewaren der moedertaal bij de Vlaamsche bevolking! Zij is het Palladium met wiens behoud het behoud zelf des volks in zijn oud geloof verbonden is; zij is de heilige Ark, waar de wet der vaderen in besloten ligt met het Manna der geestesspijze van het volk en met de wondere roede wier tooverslag uit het harte des volks mannelijke voornemens en heldhaftige daden doet ontspruiten! (Geestdriftig en langdurig applaus.) Intusschen, welk is nu de toestand? Op de algemeene feestvereeniging van het Davidsfonds, in Juni 1879, werd de toestand naar werkelijkheid geschetst door den geleerden en wakkeren voorzitter van het Davidsfonds, Hoogleeraar Willems, (en sedertdien is de toestand niet gewijzigd geworden). ‘Is het niet waar, zegde hij, dat het onderscheid, hetwelk heden in Vlaamsch België bestaat tusschen den hoogeren en den lageren stand der maatschappij, niet alleen berust, gelijk elders, op geboorte en beschaving, maar zich ook kenmerkt door de gesproken taal?... Zeker zijn er landstreken geweest, en zijn er nu nog, waar het verschil van taal het verschil der standen kenmerkt; maar dáár berust dit verschil op onderscheid van ras, en spreekt ieder ras, iedere stand zijne eigene taal. | |
[pagina 278]
| |
Maar het is wellicht in ons land alléén, dat de hoogere stand met misprijzen neerziet op de taal des volks, omdat zij door het volk gesproken wordt; dat hij in zijne moedertaal, zijne eigene taal, niet wordt onderwezen; dat hoe beschaafder men is, hoe minder men in de volkstaal ervaren is.’ In zijne voordracht te Gent, ('t verleden jaar, bij de Prijsuitdeeling van het Davidsfonds,) besprak Mgr Rutten dien toestand onder maatschappelijk opzicht en voornamelijk met het oog op de aangroeiende macht van het Socialisme: ‘Om met goed gevolg het Socialisme te bestrijden, is het volstrekt noodzakelijk dat er eene ware toenadering, eene oprecht christelijke verbroedering plaats hebbe tusschen de hoogere en lagere standen. Welnu die toenadering, die verbroedering is onmogelijk indien de hoogere en lagere standen elkander niet verstaan, (toejuichingen) indien het verschil van taal een scheidsmuur tusschen beiden opricht. (Herhaalde toejuichingen.) De toestand hier, waarvan de schuld op niemand mag geworpen worden, is zeer betreurenswaardig en nadeelig.’Ga naar voetnoot(1) Is het niet jammer, zegt Mgr Rutten verder, dat ons volk van zijne natuurlijke aanvoerders beroofd blijft? Eene hooge zending bij hunne minderen, zending die strenge plichten begrijpt, hebben de bevoorrechte standen, saâm met de goederen der aarde, van Gods Voorzienigheid ontvangen. En nu het dreigend en dringend gevaar tot herinnering en kwijting van die plichten roept, nu het Socialisme met zijne verderfelijke en oproerstokende stelsels en leeringen het Vlaamsche huisgezin binnendringt, ziet men juist diegenen, welke op den eersten rang tegen | |
[pagina 279]
| |
den geduchten vijand moesten in 't gelid staan, het minst bekwaam om het volksleger aan te voeren - het minst bekwaam om het volk in diens eigene taal toe te spreken. Aan overtuigde en moedige Christenen, aan redenaars welsprekend en machtig, aan wijze, groote staatsmannen, is er ons geen tekort geweest; met fierheid noemen wij, Katholieken, hunne groote en geëerbiedigde namen, maar voor het volk zijn ze vreemdelingen gebleven, in zoo verre het volk nooit door zich zelf van hun streven en strijden heeft kunnen oordeelen, nooit hun woord in zijne begeestering en gloed van hunne lippen heeft hooren galmen, nooit aan de vlam hunner zielsvervoering zijne eigene geestdrift ontstoken; waarom? omdat zij eene andere taal spraken dan de taal des volks. (Algemeene goedkeuring en toejuichingen.) In dien zin, en nagenoeg in dezelfde bewoordingen, drukte Mgr Rutten zich uit te Gent en elders. Ik acht mij gelukkig, met mijne voorstellen en bedenkingen, onder dit hoog gezag te mogen schuilen. In Vlaamsch België telt het Socialisme zijne talrijkste aanhangers te Gent, de stad der nijverheid, der fabriek. Wie maakt er, buiten de heerschzuchtige leiders en hoofden, het socialistisch leger uit? Het misleide werkvolk... Misleid waardoor? Door een hartstochtelijk woord hem geschreven en gesproken in de taal die op zijn hart en geest oppermachtig is. Maar ook de anti-socialistische bonden tellen duizenden die manmoedig zich in slagorde schikken. Zoo nu het Socialisme wordt afgeweerd en verslagen, aan wien zal de glorie der overwinning behooren? Aan dit volksleger, aan dit eerlijk, braaf, zwoegend en lijdend Vlaamsche volk, dat, in edele getrouwheid aan den Godsdienst, het behouden van zijn geloof en onsterfelijke hoop verkiest boven de schatten der aarde, ten prijze der geloofsverzaking | |
[pagina 280]
| |
hem in ruiling aangeboden. En ten stoffelijken bate van wie, zal dit edelhartig volk hebben gezegevierd? Eerst en meest ten bate van de bevoorrechte klassen. En zullen deze, in den grooten strijd waar hunne eigene levensbelangen op het spel staan, zich langer schamen van broederlijk, in eenheid van geest en taal, aan de zijde des volks zich te scharen? Uitsluitend zich van eene vreemde taal bedienen juist om van het volk zich te onderscheiden en af te zonderen? Aan het volk geen woordje van toespraak in zijne eigene, geliefde moedertaal vergunnen? Rechtzinnige toenadering zou het volk sterken tot onoverwinnelijken moed. Het volk is kinderlijk dankbaar voor het minste woord dat in zijne eigene Vlaamsche taal hem van hooger wordt toegesproken. (Algemeene bijstemming en langdurige toejuichingen.) Herinnert u dien onvergetelijken dag van Brugge! Ons volk had zoo lang getracht, uit vorstelijken mond zijn duurbaar Vlaamsch te hooren. En daar vloeide nu, van vorstelijke lippen, los en ongedwongen, de schoone taal onzer vaderen... (Uitbarsting van daverende toejuichingen.) Wie schetst het tooneel van die nooit geziene geestdrift waar de menigte als door opgeheven werd! Stom van verbazing heeft men van elders uit den lande naar die nimmer te evenaren betooging van weergalooze ontroering opgezien... Hij, mogen wij zeggen, die straks zoo onbekend nog was, op weinige stonden de hoog geroemde en alom geliefde Vlaamsche Prins geworden!... (Aanhoudend applaus.) Hoe ging het jubelend dóór het land: ‘de prins heeft Vlaamsch gesproken...’ De rechtzinnigste liefde des volks is zijne belooning geweest. Helaas! sedert den dag van Brugge heeft die volksliefde slechts ééne algemeene hulde hem mogen bewijzen - de hulde onzer betooging van treurnis en rouw. En toch, iets groots heeft zij voor Boudewijn gedaan: met moederzorg en moe- | |
[pagina 281]
| |
derteederheid heeft de volksliefde gewaakt naast zijn lijk, gewaakt op den eerenaam zijner ongevlekte deugd... (Ontroering en geestdrift onbeschrijfelijk) en, zich oprichtende in grootsche verontwaardiging tegen de laffe pogingen van laaghartigen koningshaat, als een ideaal van reinheid hoog in luister dien duurbaren naam verheven gehouden. (Langdurige onderbreking.) Dit alles, MM. HH., is eene schitterende openbaring van de macht der taal op den volksgeest. Gij kunt, het is waar, mij opwerpen dat voor u, die door onderwijs en opvoeding tot de kennis der Nederlandsche Taal niet zijt ingewijd geworden, er niet aan te denken valt, in uw rijpen leeftijd u in onze taal te bekwamen. Neem ik de gegrondheid van die opwerping aan, mijn antwoord zal luiden als volgt: neemt dan toch het besluit, aan uwe eigene kinderen, zoo dochters als zonen, eene opvoeding te doen geven die de volkstaal hun in den mond legt. (Bravo! Bravo!) Toen het Zijne Majesteit behaagd heeft, ons, leden der Vlaamsche Academie, in gehoor te ontvangen, heeft de Koning tot ons deze woorden gericht: ‘Mijn opvolger zal gelukkiger zijn dan ik; hij zal niet alleen de taal van het Vlaamsche volk verstaan, maar ik heb gewild dat hij ze machtig worde en spreke.’ (Geestdriftige ovatie.) Is die koninklijke les, dat voorbeeld van zoo hoog u gegeven, niet overwaard te worden nagevolgd? (Algemeene en luide goedkeuring.) Doch, laat mij naar de opwerping van daar straks terugkomen: eens de jaren der jeugd voorbij, kan men er zich niet meer op toeleggen het Nederlandsch aan te leeren en mag men zich allerminst laten voorstaan het zooverre te brengen dat men die taal vloeiend en natuurlijk spreke... Zijt gij hier, edele volksvriend, Arthur Verhaegen? (Onderbreking en gejuich: leve Verhaegen!) Getuig, | |
[pagina 282]
| |
door hetgeen gij hebt gedaan, dat de liefde tot het volk en het behartigen zijner belangen niet staan blijven voor die hinderpalen! Getuig wat wilskracht en toewijding vermogend zijn te doen!... Alle moeilijkheden hebt gij in moedige volharding doorworsteld en thans klinkt uw begeesterd woord in kloeke Vlaamsche tonen tot uwe Vlaamsche medeburgers! (Toejuichingen.) Op elk gebied van kunde en kunst heeft uw werkzaam en vruchtbaar leven menigvuldige en groote verdiensten gegaderd. Maar uwe vruchbaarste en verdienstelijkste poging is deze waardoor gij de spraak van Vlaanderen zijt machtig geworden ten behoeve van het volk dat gij hebt ondernomen te verdedigen en te richten. O, wanneer ik u door duizenden geestdriftig hoor toegejuicht, dan denk ik bij mij zelven dat ook geene andere poging u zoo ruime vergelding van troost en zielgenot heeft verworven... (Levendig applaus.) Hulde en eer en lof ook aan u, onversaagde voorvechter van Brugge! Aan u, geleerde en welsprekende leider en inrichter van Leuven! Aan u, onvermoeibare werker, stoutmoedige spreker van Sint-Nicolaas, dien wij van aanzienlijke Vlaamschlievende familiën en van talentvolle medehelpers omringd en gesteund zien! Aan u, mannen van hoogen naam en rang uit Hasselt en uit de Kempische gemeenten, uit Gent en omliggende streke, die op de Antwerpsche landdagen, die te Kortrijk en te Oudenaarde het volk op uw hartelijk woord vergast! Wat al verdienstelijke dagen zouden wegvallen uit uw leven indien gij het wapen van het Vlaamsche woord niet hadt leeren hanteeren!... Hulde en lof en dank aan u!... (Langdurig handgeklap.) En nu, MM. HH., laat mij ten slotte u zeggen: ik heb mij waarlijk niet verbeeld dat ik naar hier kwam als een apostel, afgezonden tot reeds bekeerden, of als een advokaat met eene pleitrede voor eene reeds gewonnen zaak... Maar, wat er nu van | |
[pagina 283]
| |
kome, uit de geestdriftige toejuichingen die elk oogenblik mijne woorden hebben onthaald, weet ik nu dat ik gesproken heb in den naam en bij medestemming van velen. (Levendige toejuichingen.) Ik weet daarbij dat ik jegens het bedreigde volk en voor diens heiligste belangen een ernstigen plicht heb vervuld. Wij kunnen zekerlijk niet, strooiende onze zaadkorrels, mittentes semina sua, ons voorstellen, straks van hier terug te keeren, juichend en jubileerend, dragende onze garven, cum exultatione, portantes manipulos suos, maar, hopende veel van den goeden grond, laten wij betrouwend het uitgeworpen zaad onder den zegen van God. (Geestdriftige ovatie en daverend applaus.) |
|