Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||||||
Kommetje van den H. Franciscus van Assisië.WIE de geschiedboeken der Orde van den H. Franciscus van Assisië doorbladert, zal op menige bladzijde de groote achting voor de vrijwillige armoede leeren kennen, die de leden dezer heinde en ver verspreide (en veel getakte) Orde nog steeds op hoogen prijs stellen. Dat de H. Ordestichter, ten jare 1182 te Assisië in Ombria, eene stad in de Kerkelijke-Staten, geboren, ook als een oprecht toonbeeld der vrijwillige armoede uitschitterde, blijkt zelfs uit het eenvoudig aarden kommetje dat hij gebruikte, en hier in bijna natuurlijke grootte voorgesteld is. Wij willen een en ander over dit eerbiedwaardig voorwerp mededeelen, deels naar de oorkonden der Orde, deels naar de gegevens van geloofwaardige personen. De volgende regels gewagen:
| |||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||
I.
| |||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||
bede der inwoners van Mechelen, in de provincie Antwerpen, twee Minderbroeders zich in deze stad vestigden om er een klooster te bouwen. Ver van hunne landgenooten en van de plek verwijderd, waar het stoffelijk overschot huns Seraphijnschen Vaders rustte, vonden de religieuzen troost en opbeuring in twee kommetjes, die zij mochten medenemen. Die dierbare erfstukken werden in groote achting gehouden, en slechts op de vooravonden der voornaamste feestdagen hadden de Minderbroeders de eer bij de collatie daaruit te drinken. Een dezer kommetjes, men weet niet op welke wijze, is verloren gegaan; het overgeblevene is tot dusverre, reeds eeuwen, aan den knagenden tand des tijds en aan de inpalmende handen der godsdiensthaters ontsnapt. Wij kunnen slechts melden, dat het hooggeachte erfdeel eeuwenlang en, van 1232 tot 1796, door de Minderbroeders te Mechelen bewaard werd, die daaruit jaarlijks met den feestdag van den H. Franciscus dronken en zich gelukkig achtten een voorwerp te mogen aanraken, dat door een Heilige gebruikt was. De aanwezigheid van het kommetje werd spoedig bij de poorters van Mechelen en bij de dorpers van den omtrek bekend, met het gevolg dat velen het wilden zien, in handen nemen en eruit drinken. Dit voorwerp, eensdeels door de handen en lippen van St-Franciscus geheiligd, anderdeels door zieken met een geloofvol vertrouwen gebruikt om te drinken, werd het werktuig van plotselinge genezingen. Tot staving dezer woorden zullen wij een paar genezingen vermelden, die ontleend zijn aan een openbaren brief van 25 juni 1646, welke ter bewaring in het kloosterarchief van Mechelen aangeteekend isGa naar voetnoot(1). Ten jare 1604, lag er in het garnizoen te Meche- | |||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||
len een Spaansche soldaat, die, van kindsbeen af, den H. Franciscus een groote godsvrucht toedroeg. De godsvrucht groeide bij den jeudigen Spanjaard meer aan, zijn vertrouwen werd sterker en sterker, naarmate hij van de wonderen hoorde gewagen, die, door het aanraken van dit kommetje, geschiedden. Een hevige koorts had, sedert maanden, den krijgsman zoo zeer afgemat, dat zijn lichaam weldra eene rustplaats op het kerkhof zou vinden, indien er niet spoedig verbetering kwam. Geneesheeren hadden te vergeefs hunne kunst geraadpleegd, natuurlijke redmiddelen schenen niet voorhanden te zijn, ten minste de kwaal kon door geene menschenhanden worden bestreden. De koortslijder had van het kommetje hooren spreken en uitte den wensch het eerbiedwaardig overblijfsel in handen te nemen en eene teug eruit te drinken, vertrouwende alsdan genezen te zullen zijn. De religieuzen van den eenen kant dat levendig geloof ziende, en van den anderen kant zich erbarmende over den beklagenswaardigen toestand des zieken, stonden die gunst toe, oordeelende dat daardoor de godsvrucht van den Kruiswonddrager van Assisië nog verder zou verspreid worden. Nadat de soldaat eerst een vurig gebed had gestort, neemt hij met eerbied het kommetje in de handen, drinkt daaruit, en zie! de koorts was verdwenen en de man gansch genezen. Terwijl tranen van vreugde over zijne wangen rollen, knielt hij, tot diepe dankbaarheid gestemd, voor zijn machtigen weldoener neer, wien hij gedurende de rest zijner dagen voorzeker een grootere godsvrucht betoonde. Hij gaf een schriftelijk bewijs van dit feit, door hem eigenhandig onderteekend, aan pater Wilhelmus Spoelbergh, den toenmaligen gardiaan van het Minderbroedersklooster te Mechelen. De tweede genezing greep plaats in 1645. Agnes de la Motte had in het begijnhof te | |||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||
Herentals den kloostersluier aangenomen. Ook zij leed lang aan een hevige koorts en werd daarenboven nog met een zwaren hoest gekweld. Die kwalen hadden eindelijk het lichaam der Begijn zoozeer ondermijnd, dat de geneesheeren hare genezing onmogelijk verklaarden, en haar levenstijd nog slechts van korten duur kon zijn. Terwijl Agnes haar einde met rassche schreden voelde naderen en zich van alle menschelijke hulp verstoken zag, stelde zij een grooter vertrouwen op God en op den H. Franciscus. Wel waren de wonderen van het St-Franciscus-kommetje bekend geworden te Herentals, doch hoe zal de veel lijdende religieuze den moeilijken weg afleggen naar Mechelen in de dagen, toen het reizen met zooveel bezwaren vergezeld ging? En toch sprak eene inwendige stem tot haar: ‘Agnes, ga naar Mechelen, dáár zult gij door de voorspraak van den H. Franciscus genezen worden.’ Die troostvolle woorden schenken haar nieuwe kracht, nieuwen moed, zoodat zij, de pijnen en gevaren vergetende, de reis van verscheidene uren onderneemt. Haar vertrouwen wordt steeds grooter naarmate zij de stad nadert. Mechelen binnengetreden, bezoekt zij rechtstreeks het klooster van de Minderbroeders en vraagt om uit het kommetje te drinken. Op het oogenblik dat zij dronk, gevoelde zij zoo vlijmende pijnen, alsof haar de ingewanden uit het lichaam gerukt werden; maar in die vreeselijke smarten slaakte zij den kreet: ‘H. Franciscus, help mij!’ Toen stond zij in vreugde op, want koorts en hoest waren volkomen verdwenen. Dagelijks namen hare grootendeels verloren krachten toe, en dit zonder het gebruik van geneeskundige middelen. Ook dit feit is, onder de dagteekening van 25 juni 1646, opgeteekend in Mechelen's kloosterarchief. Het kommetje werd ongeveer zes eeuwen, te weten van 1232 tot 1796, bij de Minderbroeders bewaard te Mechelen. | |||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||
Gedurende de opschorsing van dit en van zooveel andere kloosters, in 't laatst der XVIIIe eeuw om wille van de omwenteling, werd het kostbaar gedenkstuk bijtijds in veiligheid gebracht. Moesten in die revolutiedagen ook de Minderbroeders hun huis te Mechelen verlaten en wellicht met zooveel anderen den ballingsweg inslaan, zij wisten het hun zoo dierbaar voorwerp zorgvuldig aan de onteerende handen te onttrekken; het werd nu eens door dezen, dan weer door genen kloosterling van den H. Franciscus bewaard. Ten slotte kwam het kommetje in het bezit van pater Joannes Brugmans, die toen nog de eenigste religieus in leven was van het voornoemde klooster. De voorbeeldige man bleef, na de uitjaging, te Mechelen wonen bij de godvruchtige juffer Koninckx, en bracht het kommetje naar deze woning over. Zuster Maria Antonia (in de wereld Catharina Schellens, 25 januari 1768, te Olmen geboren) had bij Koninckx dat eerbiedwaardig voorwerp dikwijls gezien, en telkens gevoelde zij zich tot grooter godsvrucht jegens den H. Franciscus opgewekt. Pater Joannes Brugmans, het einde zijns levens voelende naderen, dacht in gemoede het kommetje aan niemand beter te kunnen nalaten dan aan gemelde Zuster Maria Antonia, in het klooster te Arendonk, dat zij, in 1819, had heropgericht en waar zij veeltijds vertoefdeGa naar voetnoot(1). Dat die Zuster, de religieuze Moeder der kloosters door haar in het aartsbisdom Mechelen opgericht, voor het kommetje een grooten eerbied koesterde, blijkt o.a. hieruit, dat zij het voorwerp altijd in een leeren koffertjeGa naar voetnoot(2) mededroeg, wanneer zij hare huizen ging bezoeken, en dan een waar genoegen verschafte met het aan de Zusters te laten zien en haar daaruit te laten drinken. | |||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||
II.
| |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
Maria Antonia verwisselde te Retie, 12 juni 1850, het tijdelijke met het eeuwige na een kortstondige ziekte. Haar wensch was in vervulling gegaan; zij mocht uit haar ‘Bethlehemke’ den goddelijken Bruidegom te gemoet snellen, daarom had zij ook aan dit klooster die kostbare nalatenschap geschonken. Het scheen billijk, dat het kommetje, waarvoor Zuster Maria Antonia steeds zoo groote genegenheid koesterde, ook voortaan dáár bewaard zou blijven, waar haar stoffelijk overschot den dag der algemeene opstanding verbeidt. Men nam die billijke opmerking zoozeer aan, dat geen klooster van de Orde hiertegen ooit eenige moeilijkheid opperde; vandaar dat de Penitentienen van Retie, met hooge waardeering en in eene ongestoorde vreugde, het kostbaar geschenk nog voortdurend bewaren. | |||||||||||
III.
| |||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||
beeldjes zijn gemaakt, toen men een groot gedeelte des kommetjes om de hier navolgende reden met zilver omkleedde. Door de tusschenkomst van den kanonik Mgr. J.F. Wijnants, in 1889 nog Bewaarder van Reliquiën te Mechelen, zijn op den zilveren omslagband, in breedte twee en in den omtrek zeven-en-dertig centimeters beslaande, deze woorden gegraveerd: haec scutella testacea, qua ipse divus francisc̀us, dum viveret, ad jusculenta utebatur, ab anno 1232 usque ad 1796 mechliniae in conventu fratrum minorum recollectorum conservata, a superstite patre joanne brugmans anno 1837 conventui sororum poenitentium in arendonck legata. De geheele inhoud van dit gegraveerd opschrift is in de vorige regels gemeld. | |||||||||||
IV.
| |||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||
vallen, als zij daaruit wilde drinken, om alzoo, naar het voorbeeld van anderen, ook hare genezing te erlangen. Het ontglipte aan de handen der geloofvolle zieke, met het ongelukkige gevolg, dat er negen stukken werden opgeraapt. Dat de vrouw bij dit ongeluk niet weinig verschrokken en onthutst was, zal men gereedelijk begrijpen; haar vurige wensch werd toch vervuld, want zij kreeg de gezondheid terug. Na dit ongeluk, bedachten de Minderbroeders al spoedig de geschikste middelen, opdat de negen stukken niet zouden verloren gaan, Men vond goed de stukken ter juister plaats aaneen te passen en rondom het geheel een zilveren band te leggen, wiens beschrijving boven gegeven is, met het latijnsche opschrift. Zoo werd het zeer gewaardeerde oudheidstuk tegen verdere broos- en breekbaarheid, naar 't best vermogen, gevrijwaard. Ten slotte zij aangestipt, dat duizenden zoowel uit den vreemde als uit den lande, waaronder velen van zeer aanzienlijken huize, het zich een voorrecht en eene eer gerekend hebben dit eerbiedwaardig voorwerp in handen te nemen en daaruit te drinken. Nog ten huidigen dage gebruiken zieken dit kommetje met een gunstigen uitslag. Men kan immers God en zijne Heiligen op verschillende wijzen vereeren, zoo ook den H. Franciscus van Assisië met een vroom en geloofvol gebruik te maken van dit zijn bijna zevenhonderdjarige kommetje. |
|