Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
De wederkomstGa naar voetnoot(1).
DE ranke boot wiegt op de toppen der baren
In de veilige reê;
De schipper staat hoopvol en ernstig te staren
Op de oneindige zee...
Zijn' vrouw, zijn kind drukken nog eens zijne handen
En zij kussen zijn' wang;
Dan vaart hij weg verre naar andere stranden...
Goede God! voor hoe lang?
De zonne klimt traag aan de blauwende kimme;
't Zachte windeken zucht,
En drijft de boot voort als een' warende schimme,
Die voor 't zonnelicht vlucht...
Zoo lang reeds hing 't zeil, zonder rimpels of vouwen,
Slap aan ra's en aan mast;
De schipper stelde echter op God zijn betrouwen,
Als een rotse zoo vast.
Maar, ach! daar rijst ginds in de verte, als de bode
Van den nadrenden storm,
Een stip, een' wolk, immer vergrootend, met looden
Kleur en wonderen vorm...
De zon verdwijnt... Dreigende stijgen de golven;
Woedend waait nu de wind;
Het is, alsof 't huilen van hunkrende wolven
In de wouden weerklinkt!..
| |
[pagina 228]
| |
Een bliksemschicht schittert en schiet door het donker,
Bij een' dondrenden knal!..
De nagalm gaat over de baren, als klonk er
Gods bazuinengeschal..
De woeste wind speelt met de boot als een' veder
Op het ziedende zog...
De schipper stuurt, jage zijn' boot op en neder,
Immer krachtig haar nog!
Vergeefs, vergeefs! 't Roer is tot spaandren gebroken
In zijne ijzeren hand!
De sterke kiel kraakt en de golven bestoken
Wild den splijtenden wand!..
Gestadig rolt aaklig de brullende donder...
Waar de schipper ook tuur'
Alom staan vóor, achter en boven en onder
Zee en hemel in vuur!..
Een laatste slag... 't Is of het al wordt bedolven
In den boezem der zee!..
Dan wordt het stil... Over de gapende golven
Heerscht de rust en de vree!
De rust der dood!.. Lachende straalt door de wolken
Weer het zonnetje door;
Maar van de boot, boven de onpeilbare kolken
Bleef er nergens een spoor!..
De schippersvrouw zit met haar kindje te weenen;
Want hij keerde niet weer!
Zij hoopte lang!.. Maanden en jaren verdwenen!..
Ach, nu hoopt ze niet meer!..
't Is winternacht! Akelig razen daar buiten
Huilend winden en zee;
De hagel valt kletterend neer op de ruiten,
Saam met ijzige sneeuw!..
Wie klopt en roept? Dwaalt er een mensch in dat weder?..
God! Ik kenne die stem!...
Begoochling!.. Of komen de dooden ook weder?..
Stormen spot niet met hem!..
Een enkle stond!.. Twijfel niet langer, o vrouwe!
Lang, ja, gingt ge gebukt
Van 't eindloos leed: vreugde verdrijft nu de rouwe
Wijl aan 't hart hij u drukt!..
Edmond Fabri.
|
|