Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verklarend woordenboekGa naar voetnoot(1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsch, enz.; hij zou iets willen weten over Amsterdam, Antwerpen, Brussel, Rotterdam, Zoetenaai, Niverlée, enz. Wat moet hij doen?... Indien de man eene goede boekerij te zijner beschikking heeft, kan hij beginnen zoeken... Maar er bestaat in onze Nederlandsche taal niet één boek dat seffens hem kan helpen. En wat de woordenboeken van Bénard en Larousse voor de Fransche taal zijn, dat gaat het nieuwe Verklarend Woordenboek zijn voor de Vlaamsche, Nederlandsche taal. Het is bijna overbodig te zeggen, dat de geleerde samensteller van het Woordenboek tijd noch moeite gespaard heeft om iets degelijks en tevens volledigs te leveren. Geen werk, dat ook maar eenigszins tot het bereiken van dat doel kon bijdragen, liet hij ongeraadpleegd. Weiland, Van Dale, De Vries, Kramers, Winkler Prins, De Bo, Schuermans, enz. wist hij in ruime mate te benuttigen. Daarbij ging hij onderscheidene bekwame letterkundigen en vakmannen te rade. De aldus bekomen mededeelingen wist hij tot een zoodanig geheel te verwerken, dat zijn woordenboek eene ware encyclopedie [is] geworden, die zeker veel hooger staat voor nauwkeurigheid en juistheid, dan alles wat tot hiertoe op dat gebied in Frankrijk is verschenen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor den vreemde. - Werelddeelen; landen van Europa, bijzonderste steden (ligging, bevolking, enz.) Bijzonderheden der landen; groote mannen: Chopin, Palestrini, Brahms, Byron, Hugo, Longfellow, Camoëns, Pasteur, Koch, enz. enz.
De woorden over geneeskunde, gezondheidsleer, ziektenleer, enz. zijn zorgvuldig nagezien en verbeterd door mannen van het vak, - tevens knappe Vlamingen - de heeren Dr Bauwens, en Dr Doutreligne. De teekeningen - eene hoofdzaak voor eene encyclopedie - zullen alles overtreffen - voor klaarheid en juistheid, wat tot hiertoe werd geleverd, en zijn het werk van den heer Lodewijk Hoornaert van St Nicolaas. Dat is het werk dat wij komen aankondigen, en dat aan den geringen prijs van fr. 4.50 bij inschrijving, voor het ingebonden exemplaar aan ieders beschikking wordt gesteld, in Noord en Zuid. - Later wordt de prijs verhoogd. Vesting.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proeve van bewerking.Anneessens (Frans), 1650-1719, van Brussel; deken der ambachten dier stad. Hij verzette zich uit al zijne macht tegen de belastingen, die, volgens het Barreel-tractaat, op de Belgische provinciënmoesten geheven worden. Brussel kwam in opstand en Anneessens met verscheidene andere dekens, die men verantwoordelijk maakte voor den opstand, werden ter dood veroordeeld. Artevelde, 1o Jacob van (1285-1345). - Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen had de partij der Franschen tegenover die der Engelschen verkozen. Edward III, vorst der Britsche eilanden verbood den invoer van wol in Vlaanderen: vandaar groot gebrek. Jacob Van Artevelde deed het volk partij voor Engeland verkiezen, en de Fransche vloot werd te Sluis verslagen (1340). Jacob werd alsdan ruwaard, d.i. beschermer, van Vlaanderen uitgeroepen. Laffe vijanden echter hitsten de gemoederen op, en brachten het zoover dat de wyze man, onder voorwendsel zijn land verkocht te hebben, te Gent, in zijn eigen huis vermoord werd (1345). - 2o Filip Van Artevelde, Jacobs zoon. - Lo lewijk Van Male, graaf van Vlaanderen, had te groote belastingen gevergd: Gent weigerde, Brugge stemde toe en verkreeg eene vaart naar Deinze. Daarop namen de Gentenaars de wapens, vielen met Filip aan hun hoofd de Bruggelingen aan, en, zegevierden. Frankrijk Jacob van Artevelde.
kwam den graaf te hulp en Filip, met een groot getal der zijnen sneuvelde te West-Rozebeke (1382). dichtkunst, v. - Zie kunst. - De dichtkunst is de uitdrukking van het schoone bij middel van het woord. De ware dichtkunst ontspruit aan het hart, gebruikt de verbeeldingskracht als dienares en wordt bestuurd door het verstand. Zij is den mensch te natuurlijk om in alle tijden niet bestaan te hebben. - Men onderscheidt lyrische, epische, dramatische en didactische poëzie. De lyrische poezie (of lierdicht), wordt zoo genoemd omdat oudtijds de gedichten, die er toebehoorden, bij het tokkelen der lier gezongen werden. Zij bevat de verhevenste gevoelens. De dichter drukt er zijn eigenegewaarwordingen uit, doet den staat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijner eigene ziel kennen en zegt ons wat in haar omgaat. Tot het lierdicht behooren: de ode, de hymne, de dithyrambe, het lied, de cantate, enz. - De epische poëzie bevat het heldendicht, den roman, het herdersdicht, de apoloog, de vertelling, de legende, de romance, de ballade, enz. - De dramatische poëzie (zie ook drama) bevat het treurspel, het blijspel, de melodrame, de opera en de vaudeville. - Tot de didactische poëzie behoort het leerdicht, het hekeldicht, het puntdicht, het kniedicht, het epigram, enz. Bilderdijk (Willem), 1756-1831, van Amsterdam. - Een der puikdichters van Nederland. Geen enkelen kunstvorm, geen enkel kunstvak heeft hij onaangeroerd gelaten. Alles, van de vertelling tot het heldendicht, van het kinderlied tot den lierzang, alles heeft hij beproefd,en overal, liet men het treurspel daar, heeft hij ons met zijne rijke begaafdheden bekend gemaakt. Hij bracht de meest gekende schrijvers over; schreef over geschiedenis en taalkunde en gaf meer dan 180 boekdeelen in 't licht. - Hij was advocaat, had de grootste wederwaardigheden, zoo binnen als buiten huis, te lijden; werd om zijn karakter en overdrevenedenkbeelden veel gehaat, en is om te teedere verknochtheid aan Oranje tweemaal uit zijn land gebannen geworden. Hij stierf te Haarlem. - Zijne schoonste werken zijn: Elius, Ode aan Napoleon, de Ziekte der Geleerden, de Ondergang der eerste Wereld, het Waarachtig Goed, Geestenwereld, enz. enz. Fleurus, 5,327. - Gem. arr. Charleroi (prov. Henegouw). - Merkwaardige veldslagen zijn daar geleverd: Cesar versloeg er in 57 vóór Chr. de Nerviers; de Spanjaards triomfeerden er in 1622 op de samengezworen Protestanten; de Franschen overmeesterden er in 1690 de bondgenooten; Jourdan, Fransche veldoverste, zegepraalde er in 1794 op de Oostenrijkers, en in 1815 behaalde er Napoleon I eene schitterende victorie op Blücher. Dietsch, o. - De Dietsche taal. Het Dietsch behoort tot den Germaanschen stam. Van de verste oudheid heette onze taal Dietsch of Duitsch. Edoch reeds in de vroegste tijden is deze taalboom in twee takken gesplitst: het Opperduitsch (Hoogduitsch) en het Nederduitsch. Van dien tijd af tot aan de Hervorming verstond men door Dietsch, die aftakking van het Nederduitsch, geschreven en gesproken in Zeeland, Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant, Limburg en in het huidige Duitschland tot aan Keulen. - Thans komt de naam wederom in zwang om het Nederlandsch te beteekenen. Duitsch, o. - De Duitsche taal. Het Duitsch behoort tot den Germaanschen stam. Van onheugelijke tijden werd het Duitsch in twee takken gesplitst: het Opperduitsch, aan den boven- en middel-Rijn gesproken (waarvan het huidige Hoogduitsch is uitgegaan) en het Nederduitsch. Het Nederduitsch was de tale der gouwen liggende ten noorden der lijn getrokken van Duinkerke over Brussel en verder oostelijk op langs Cassel over Maagdenburg en Berlijn naar Koningsbergen - Nooit echter heeft het Nederduitsch zich tot eene beschaafde schrijftaal kunnen ontwikkelen. Hare bestanddeelen nochtans zijn in het Nederlandsch te vinden. electriciteit, v. - 't Is eene vermogende natuurkracht, wier aanwezen zich doet kennen door aantrekking en afstooting, door lichtverschijnsels, door hevige schokken in het dierlijk lichaam, door scheikundige werkingen en een groot aantal andere verschijnselen. - Anderen noemen de electriciteit eene stof, ook eene onweegbare vloeistof, zelfs eene eigenschap der stof. - De wijsgeer Thales ontdekte, 600 jaar vóór Christus, dat de barnsteen of gele amber (in 't Grieksch ηλεϰτρον, van daar de naam electriciteit), door wrijving de eigenschap bekwam lichte lichamen aan te trekken. Verder vond Gilbert, geneesheer te Londen op het einde der XVIe eeuw, dat er nog vele andere lichamen, vooral glas, zwavel, hars, enz. door wrijving dezelfde eigenschap verkregen. Er is positieve en negatieve electriciteit. De voornaamste vertegenwoordiger der positieve is gepolijst glas, die der negatieve, hars, zoodat men de positieve ook wel met den naam van glas-electriciteit, en de negatieve met dien van hars-electriciteit bestempelt. Daarenboven wordt de electriciteit in twee groote afdeelingen gesplitst, bevattende de eene de verschijnselen, die de statische electriciteit of de electriciteit in rust oplevert; de andere, die welke de dynamische of de electriciteit in beweging aanbiedt. In den staat van rust heeft de electriciteit overal de wrijving tot oorzaak; zij hoopt zich alsdan aan de oppervlakte der lichamen op, en blijft daar in evenwicht, in eenen staat van spanning, die zich te kennen geeft door aantrekking en het voortbrengen van vonken. In den bewegenden staat wordt de electriciteit hoofdzakelijk voortgebrachtdoor scheikundige werkingen; zij gaat dan door de lichamen heen, bij wijze van eenen stroom, met eene nog grootere snelheid dan die van het licht. De dynamische is aan eene ontdekking te danken, door Galvani (1727-1798) professor in de ontleedkunde te Bologna, gedaan en draagt daarom den naam van Galvanisme. Men kent tot hiertoe evenmin den oorsprong als het wezen der electriciteit; nochtans mag men zeggen dat hare uitwerksels aan het wonderbare grenzen. barometer, m. (-s). - De barometer, in 1643 door Torricelli (een Italiaan) uitge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vonden, is een werktuig, dienende om de drukking des dampskrings te meten. Bij de gewone barometers wordt die drukking gemeten door de hoogte eener kwikkolom,
begrepen in eene glazen buis; van dien aard zijn de bak-, de hevel- en wijzer-barometers. Er zijn echter ook barometers zonder kwik. - De bak-barometer bestaat uit eene rechte, van boven gesloten, en met kwik gevulde glazen buis, van omtrent 0.85 met. die van onder in een bakje staat, mede gevuld met kwik. Langs de buis is eene schaal, verdeeld in millimeters. - De hevel-barometer bestaat uit eene omgebogen glazen buis, met twee ongelijke armen; de langste arm is van boven gesloten en gevuld met kwik, de kleinste is open en neemt de plaats in van het bakje. - De wijzer-barometer, uitgevonden door Hooke, is een hevel-barometer, die inz. dienen moet om goed of slecht weder aan te wijzen. Deze barometer is van eene plaatvoorzien, waarover zich een lange wijzer beweegt, schoon weder, veranderlijk weder, regen, wind, enz. aanduidende. bloedsomloop, m. - De onophoudelijke beweging van het bloed in het dierlijk lichaam. - Om den aan- en afvoer van het bloed mogelijk te maken is er een dubbel stelsel van buizen noodig; elk orgaan, 1. Hart. - 2. Longslagader. - 3. Bovenste holleader. - 4. Buikslagader. - 5. Onderste holleader.
en elke afdeeling van het lichaam, bezit dan ook twee vaten, de slagader (arteria), en de ader (vena). (Zie ader). De arteria voert slagaderlijk, de vena, aderlijk bloed. (Zie Hart.) Heemskinderen (De vier), een Karelslied. - Helmijn van Ardennen had vier zonen: Ritsaart, Writsaart, Adelaart en Reinout, die om koningsmoord uit het hof en het vaderlijk slot werden gebannen. Zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wapenden zich tegen hunne verdrukkers en vonden eene bovennatuurlijke hulp in hun ros Beiaart, welk zij tegelijk alle vier bestegen. 't Is vóór Dinant dat Beiaart den indruk liet zijns machtigen reuzenhoets. De Nederlandsche fragmenten van dit Karelslied, vooral in Frankrijk gekend, behooren tot het tijdstip van 1240-1250. bloem, v. (-en). - Samenstel van de organen der planten, dienende om het zaad te vormen, te bewaren en het in staat te stellen van ter voortplanting te schieten. In eene volmaakte bloem zijn vier organen: de kelk, de krans, de stofdraden en het stampertje. - De kelk, het buitenste omwindsel der bloem, staande op het hoogste des steels, is uit afgezonderde of aaneengegroeide bladeren, kelkbladeren, samengesteld. De krans, is het gekleurde deel der bloem, gewoonlijk zeer fraai en welriekend, bestaande uit afgezonderde (veelbladige1. Steel. 2. Kelkbladeren, kelk. - 3-4. Stof- of meeldraadjes. - 5-6-7-8. Stampertje. 5. Eitje. 6. Vruchtbeginsel. 7. Stijl tje. 8. Bloemmerk, - 9. Kroonblad.
krans) of aaneengegroeide (eenbladige krans) bladeren, kroonbladeren, genoemd. De stof- of meeldraden, zijn lange draden, die gewoonlijk een dubbel beurzeken dragen, waarin zich tallooze lichamen (zaadstof) ontwikkelen. Het stampertje staat tusschen de stofdraden. Het onderste deel, gemeenlijk rond en opgezwollen, bevat het vruchtbeginsel of de eitjes, die de jonge zaadjes en kiem in zich bevatten. - Fijn gezift meel. De keur: de bloem der jongelingschap. Sieraad: hij is de bloem der kunstenaars. Begin: zijne levensbloem is afgesneden. kunst, v. (-en). - De kunst is ‘de uitstekende begaafdheid of bekwaamheid om het schoone in gepaste vormen uit te drukken’. - Het doelwit dat men in de kunst beoogt is dan niet het nabootsen van de natuur, maar wel en alleenlijk, het uitdrukken van het schoone. Er zijn:
De vrije kunsten zijn: de dicht-, de toon-, de schilder-, de bouw- en de beeldhouwkunst. De twee eerste noemt men zingende, de drie laatste beeldende kunsten. De vrije kunsten, ware kunsten in den echten zin van 't woord, worden vrije kunsten genoemd, omdat zij eertijds niet door slaven, maar door vrije lieden werden beoelend; schoone kunsten, omdat zij tot voorwerp hebben het schoone uit te drukken, in beelden (en dan zijn het beeldende kunsten), of in toon en maat (en dan zijn het zingende kunsten). - De nijverheidskunsten hebben een practisch of zeker stoffelijk nut tot doelwit en maken slechts een bedrijf of ambacht uit. Zij worden werktuiglijke kunsten geheeten, als zij vooral den handarbeid of 't gebruik van werktuigen vereischen: drukkunst, enz. - De kunsten van vermaak of sierkunsten, zijn deze, die in de opvoeding worden aangewend: schrijf-, teeken-, danskunst, enz. Vermogen, kracht: hierin toonde hij zijne kunst. Het tegenovergestelde van natuur: de natuur vermag oneindig meer dan de kunst. Hij heeft de kunstniet mij te behagen: hij bevalt mij niet. Toer: allerlei kunsten maken. Zwarte kunst: de ondervraging der dooden om de toekomst te kennen; - ook zekere manier van graveeren op koper. landjuweel, o. (-en). - Intrede, samenkomst en prijskamp van de vroegere kamers van rethorica. - Oorspronkelijk beteekent landjuweel den prijs (een juweel of voorwerp van groote waarde, dat van overheidswege door den vorst geschonken werd), waarom gedongen werd; het feest, dat te dier gelegenheid gegeven werd. - De twee bijzonderste landjuweelen zijn: het landjuweel van Gent (1539) en dat van Antwerpen (1561). magnetisme, o. - Aantrekkende kracht of eigenschap van het ijzer om den zeilsteen aan te trekken. - Dierlijk magnetisme, ook somnabulisme genoemd, somnalisme, psycheïsme, odisme, spiritisme en Mesmerisme, naar Mesmer, Duitsch geneesheer, (1723-1815). Is er meer over de uitwerksels, weinig echter is er over den aard van het dierlijk magnetisme gekend. De bijzonderste verschijnselen zijn: het verdwijnen der bewustheid met betrekking tot de buitenwereld; eenvoudige slaperigheid of slaap; slaapzucht, soms vergezeld van verstijving der spieren; volkomene gevoelloosheid, b.v. voor pijnlijke heelkundige bewerkingen; helderziendheid, waarbij de slapenden de grenzen van tijd en ruimte overschrijden, enz. nevelingenlied, o. - De Germaansche Ilias, opgesteld na Clovis' dood. Men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mag zeggen dat eene Noordsche sage, die nog tot hooger oudheid opklimt, aan dit werk ten grond ligt. Ziehier de hoofdtrekken. Siegfried, koning van Nederland, huwt Chrimhilde, eene Gallische koningsdochter. Gunther, haar broeder, trouwt Brunehilde, eene soort van athleet in vrouwengestalte, eene halve wilde, die met toovermiddelen door Siegfried wordt getemd. Zij verblijven te Worms. Er ontstaat tweedracht tusschen beide schoonzusters, zoodanig, dat Brunehilde besluit Siegfried te doen ombrengen. Dit geschiedt. Nu vervolgt Chrimhilde Gunthers geslacht met al hare wraakzucht tot dat het heel en gansch is omgebracht. Noorman, m. (-nen). - De Noormannen waren woeste volkeren uit Zweden, Noorwegen en Denemarken, wier geduchte invallen in onze streken de geschiedenis der IXe eeuw vervullen. Na den dood van Karel den Groote begonnen zij alhier voor goed hunne strooptochten. Onder de regeering van Lodewijk den Goedige werd Antwerpen met verscheidene andere steden geplunderd en verwoest. Gedurende 80 jaren maakten deze roovers onze landouwen tot het tooneel hunner gruwelen, alles te vuur en te wapen afloopende en op hunne krijgs- en plundertochten niets dan puinen en verwoestingen na zich latende. De schrik werd algemeen en zóó groot, dat men in de groote Litanie begon te bidden: van de woede der Noormannen, verlos ons, Heer! Arnulf, koning van Lotharingen, kwam ons vaderland te hulp, versloeg de Noormannen en verwoestte gansch hun leger te Leuven (891). Conscience (Hendrik), 1812-1883, van Antwerpen, de Vlaamsche verteller en schilder van het Flamische Stilleben. - Zijne werken kunnen tot drie klassen gerangschikt worden: hij schreef zedenschetsen(vooral van Antwerpen); historieromans, en schilder le de Heide als naar de natuur af. Men mag het zeggen ‘hij leerde zijn volk lezen’. Meer dan 100 boekdeelen gaf hij in het licht. De bijzonderste zijn: het Wonderjaar, (1837); de Leeuw van Vlaanderen, (1838); Wat eene Moeder lijden kan, (1843); De Boerenkrijg, (1853); De Baanwachter, (1872). - Antwerpen heeft den dichter een standbeeld opgericht. Koch (Robert). 1843, van Clausthal; een beroemd Duitsch geneeskundige en bacterioloog, hoogleeraar aan de Universiteit te Berlijn. Hij is zijnen roem verschuldigd aan zijne studiën over de microben van de cholera, het miltvuur, maar inz. van de tering. Zijne laboratoria vormen het middelpunt van het bacteriologisch onderzoek in Europa. kanunnik, m. (-en). - Koorheer. - In de IVe eeuw begonnen de bisschoppen samen te wonen met hunne priesters. Deze kregen dan ook den naam van kanunniken omdat zij in den canon (regel, lijst) der kerk ingeschreven waren en een zekeren levensregel volgden. Van in de VIIIe eeuw, waren zij, om zoo te zeggen, algemeen in de kerk. Er zijn reguliere en seculiere kanunniken. De reguliere wonen samen en volgen den regel, door den H. Augustinus voorgeschreven; de bijzonderste onder hen zijn de Premonstratensen. De seculiere zijn óf eerekanunniken óf kanunniken-titularis. De eerekanunnik is een eerbeambte der Kerk. De kanunnik-titularis wordt door den bisschop genoemd en door de regeering aangenomen. Hij heeft recht tot eene jaarwedde. De kanunniken-titularis zijn 9 in getal voor een aarts- en 8, voor een gewoon bisdom. Jussieu (de). - Naam van een Fransch geslacht van beroemde kruidkundigen. De vermaardste onder hen zijn: Antoine (1686-1758), Bernard (1699-1777), Joseph (1704-1779), Laurent (1748-1836), Adrien (1797-1853). Bernard rangschikte de gewassen naar hunne natuurlijke familiën. Jezuiët, m. (-en). - Lid der societeit Jezus. - Deze societeit werd ingericht door den H. Ignatius de Loyola (1534), opgeheven door Clemens XIV op de aanvraag der koningen van Frankrijk, Portugal en Spanje (1773), en wederom in voege gebracht door Pius VII (1814). - Gedurende haar drieëeuwig bestaan heeft deze societeit, benevens een hondertal heiligen en gelukzaligen, nog vele merkwaardige mannen voortgebracht: godgeleerden (Suarez, Molina, Lessius), missionarissen (Xaverius, Claver, De Smet), geschiedschrijvers (de Bollandisten), redenaars (Bourdaloue, de Ravignan), enz., enz. - Het getal der Jezuiëten bedraagt thans dertien duizend, in België alleen over de negen honderd. leger, o. (-s). - Toestand van iem. die ligt, vooral als hij ziek is: hij heeft een leger gehad van 10 weken. De plaats, waar men ligt (inz. van dieren): eenen haas in zijn leger schieten. - Groote menigte. - Kamp, legerplaats: de vijand heeft zijn leger opgebroken. Menigte krijgsvolk, voorzien van al wat tot den strijd noodig is. De legermacht van een land wordt verdeeld in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leger van België (133,000 man, in tijd van oorlog), samengesteld uit lotelingen en vrijwilligers, bestaat uit:
Het leger van Nederland (116,000 man, in tijd van oorlog), samengesteld uit lotelingen en vrijwilligers, bestaat uit:
De Zeemacht van Nederland (3,100 man sterk), bestaat uit drie directiën te Amsterdam, Hellevoetshuis en Willemsoord, 130 schepen (met ruim 350 stukken geschut), waaronder er 28 tot de Indische marine behooren en waarvan er 25 gepantserd zijn. Daarbij is in elke gemeente van België eene burgerwacht, van Nederland, eene schutterij. Erasmus, 1467-1536, van Rotterdam; de geleerdste man, mag men zeggen, der XVIe eeuw. Zijne werken, in 't Latijn geschreven, zijn onwaardeerbaar schoon.
Costa (Isaac Da), 1798-1860, van Amsterdam, een der puikdichters van Nederland, lieveling en leerling van Bilderdijk, door wiens toedoen hij van het jodendom tot het protestantisme is overgekomen; doctor in de rechten en de letteren. Een stempel van echte godsdienstmin heeft hij op al zijne werken geprent. Zijne meesterstukken zijn te vinden in zijne bijbelliederen en politieke gezangen: ‘'t zijn vijf en twintig jaar’, ‘Wachter! wat is er van den nacht?’ enz. In zijne gedichten is er kracht en verhevenheid van gedachten; schittert er rijkdom van kleur; gloeit er een alomvattende geestdrift, gepaard met eene levendige beeldspraak. school, v. (..olen). - Personen, kinderen, die ergens onderwijs ontvangen; gebouw, waar dit onderwijs gegeven wordt; aanhang van dezen of genen beroemden schrijver, schilder, wijsgeer, leeraar, enz. - Menigte, verzameling: eene school visschen. Twee wereldberoemde schilderscholen zijn in de Nederlanden ontstaan: de Hollandsche en de Vlaamsche. - De Hollandsche schilderschool draagt den stempel van een verfijnd koloriet. Op de zoo nauw afgewerkte tafereelen zijn de minste bijzaken met de grootste nauwkeurigheid afgemaald. Niet zelden, vooral als het de voorstellingen geldt des gemeenen levens, grenst de kunstsmaak hier aan het wonderbare. Onder de meesters munten uit: Rembrandt, Geraard Dou, Geraard Ter Borch, Gabriël Metsu, Frans Van Mieris, Paulus Potter, Ruysdael enz. enz. - De kunstenaars der Vlaamsche school (thans sedert eene halve eeuw, de Belgische genoemd), zoeken met al den rijkdom der kleuren, al de kracht der uitdrukking, de natuur zoo volkomen mogelijk in hunne meesterstukken weer te geven. Voor den oorsprong dier school moet men tot aan J. Van Eyck opklimmen; Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers, Snyders, en meer anderen, zijn er de roem en de glorie van. Snieders 1o August, (1825), van Bladel, doctor (honor. caus.) in wijsbegeerte en letteren der Hoogeschool van Leuven, hoofdopsteller van het ‘Handelsblad’ van Antwerpen, werkend lid der K. Vlaamsche Academie; zeer boeiend romanschrijver. Zijne schoonste gewrochten zijn: De Dorpspastoor, 1853; De Gasthuisnon, 1855; Het Zusterken der Armen, 1867; Alleen in de Wereld, 1880; Onze Boeren, 1889, enz. enz. - 2o Dr Renier, (1812-1888), van Bladel, heelmeester te Turnhout, buitenlandsch eerelid der K. Vlaamsche Academie; gunstig gekend romanschrijver. Zijne bijzonderste werken zijn: Het Kind met den Helm; De Hut van Wartje Nulph; Dorpsverhalen; De Geuzen in de Kempen; De Scheerslijper, enz. Tromp (Marten Hapertsz.), een der grootste zeehelden van Nederland gedurende den 8ojarigen oorlog. - Hij behaalde een schitterende zegepraal op de Engelschen te Duins (kusten van Engeland), vernietigde de Spaansche vloot onder het bevel van admiraal D'Oquendo; versloeg den Engelschen vlootvoogd Blake (1652), en sneuvelde in een zeegevecht op de hoogte van Terheide (1653). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweer, o. (..eren). - Alle wapentuig, waarmede men zich verweert, of waarmede men den vijand aan 't lijf gaat, inz. schietgeweer, karabijn, snaphaan, enz. Geweer. - a. loop. b. lade. c. vizierkorrel. d. laadstok. e. schacht van den geweerdolk. f. riembeugel. g. stiftje. h. draagband. i. opzet. k. haan. l. beugel. n. klink, o. sluiting. p. kolf. s. aanzetplaat. t. geschutkamer. u. handvatsel. Geweerdolk. - v. handvatsel. x. kling. Friesland. - Een der elf provinciën van Nederland, werd in 1524 als heerlijkheid bij het rijk van Karel V ingelijfd. Deze provincie, met eene bevolking van 330,866inwoners en eene uitgestrektheid van 60 vierk. geogr. mijl, grenst ten N. aan de Noordzee; ten O. aan de Lauwerszee, Groningen en Drente; ten Zuiden aan Drente, Overijsel en de Zuiderzee; ten W. aan de Zuiderzee. Er zijn drie rechterlijke arrondissementen, 14 kantons en 43 gemeenten. Deze arrondissementen zijn, Leeuwarden, Heerenveen en Oldeberkoop. Leeuwarden is de hoofdplaats. roos, v. - (Geneesk.) Algemeene en eigenaardige ziekte, toe te schrijven aan zekere microob. Deze microob of micrococcus, reeds beschreven en opgekweekt door Orth en Koch, wordt steptrococcus erysipelatos van Ichleisen geheeten, naar den geleerde, die ze de eerste op den mensch entte. De kenmerken zijn: eene onregelmatig begrensde, meestal glanzende roodheid der huid, welke voor vingerdrukking slechts oogenblikkelijk wijkt. Deze roodheid, gepaard met spanning, zwelling, smartgevoel en wrange, bijtende warmte in het aangetaste deel, wordt veelal belroos geheeten, als zij het aangezicht kleurt en de opperhuid er van als opblaast; bleinroos, of bladerroos (erysipelas pustulasum) als er vochtbellen onder de opperhuid ontstaan; e. oedematodes, als er eene zuchtige zwelling voorkomt; e. scirrhodes, als de huid verhardt; e. malignum, gangraenosum, carbunculosum, als de ziekte kwaadaardig wordt; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. phlegmonodes, als de ontsteking tot de onderste laag der lederhuid dringt. De gordelroos is een vorm van roos, die maar eenen kant des romps aantast, nooit over de middellijn des lichaams zich uitbreidt, eenen uitslag van puistjes verwekt, welke, ineengeloopen of afgezonderd, verdrogen veelal na verettering. De roos treedt na eenen of twee dagen te voorschijn. Deze ziekte gemeenlijk zonder gevaar, laat de huid, na een lastig jeuken en een dagenlang afschilferen, tot gezonden toestand terugkomen. Farnese (Alexander), 1546-1592, prins van Parma en zoon van Margareta van Parma. Deze voorzichtige krijgoverste werd door Filip II, koning van Spanje, met eentalrijk leger naar Nederland gezonden. Hij bemachtigde Maastricht (1579), veroverde Vlaanderen en Brabant, sloeg te Kalloo eene brug over de Schelde om Antwerpen te belegeren, heulde met de Malcontenten en stond overal vergiffenis en behoud van voorrechten toe. Hij stierf te Utrecht, volgens veler vermoeden ten gevolge van vergiftiging.
dak, o. (-en). - Het bovenste gedeelte van een gebouw. - Woning: 't zijn menschen, die onder één dak wonen.
maan, v. (manen). - Klein donker hemellichaam, dat zich om eene der planeten, en met deze om de zon beweegt [...] bijplaneet, satelliet, wachter en t[...] geheeten: Jupiter heeft vier, Saturnus zeven, Uranus zes manen. De aarde heeft slechts ééne maan. De middellijn dezer maan heeft eene lengte van 468 geogr. mijl, hare oppervlakte bedraagt 688,635 vierk. geogr. mijl, en haar inhoud 53,735,000 kubieke geogr. mijl. Haar middelbare afstand van de aarde is, van middelpunt tot middelpunt, 51,762 geogr. mijl. De maan beweegt zich in eene elliptische loopbaan om de aarde, en deze omloopstijd bedraagt 27 dagen, 7 uren, 43 minuten en 11 1/2 seconden; zij beweegt zich ook met de aarde om de zon, en het is slechts na 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 2 9/10 seconden, dat zij in dezelfde positie voor de zon wederkomt. Gedurende dien tijd vertoont de maan 4 verschillende schijngestalten: de nieuwe maan (als zij tusschen [...] zon is. Zij is dan onzichtbaar voor ons, omdat zij hare donkere helft naar ons houdt gekeerd); het eerste kwartier, (in dien stand is de helft van de donkere en de helft van de verlichte oppervlakte der maan naar de aarde gekeerd); de volle maan, (in dien stand ziet men de geheele verlichte helft, en de maan is zichtbaar den ganschen nacht door); en het laatste kwartier, (in dien stand is wederom de helft van de donkere en de helft van de verlichte oppervlakte der maan naar de aarde gekeerd.) Men ontwaart op de maan gebergten, ringgebergten, meestal uitgedoofde vulkanen; voorts diepe spleten of rillen. De maan heeft noch dampkring, noch lucht, noch water. Zij is derhalve onbewoonbaar voor menschen als wij. De maan bezit ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen licht, maar ontleent het aan de zon; zij ontvangt daarenboven van de aarde teruggekaatst zonnelicht. De maan heeft geenen invloed noch op het weder, noch op de gezondheid der menschen; merkwaardig echter is hare invloed op eb en vloed. Halve maan. - Een teeken, een versiersel, in de gedaante der halve maan: de Turk voert in een groen veld eene zilveren halve maan met naar boven gekeerde punten; eene soort van buitenwerk in den vestingbouw: de soldaten hebben de halve maan goed versterkt. - Loop naar de maan: loop heen, loop naar den duivel. Naar de maan reiken: het onmogelijke willen doen. eclips, v. (-en). - Verduistering van een hemellichaam, door het voorbijgaan van een ander teweeg gebracht. - Er is zoneclips, wanneer de maan zich tusschen zon en aarde bevindt; maaneclips, wanneer de aarde tusschen zon en maan komt staan. I. Maansverduisteringen. II. Zonsverduisteringen. a. totale. b. centrale. c. ringvormige.
dierenriem, m. - Zodiak. Dierkring: hemelgordel van 12 gesternten, in wier midden de zon opvolgenlijk elk jaar schijnt te zijn. Deze gesternten zijn: de Visschen, de Ram, de Stier, de Tweeling, de Kreeft, de Leeuw, de Maagd, de Weegschaal, de Schorpioen, de Schutter, de Steenbok en de Waterman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tering, v. (-en). - Vertering van spijzen; uitgave. - De tering naar de nering zetten: de uitgaven naar de inkomsten regelen. - (Geneesk.) De tering is eene eigenaardige ziekte, aan de microob van Koch toe te schrijven, die al de deelen en weefsels des lichaams in 't algemeen en in 't bijzonder kan aantasten, en waarvan dan ook de kenteekenen, naargelang dit of dat deel is aangedaan, verschillen. Dr Koch bewees in 1882 dat de ziekelijke knobbel (tubercula), in welk lichaamsdeel hij ook voorkome, een klein diertje (bacillus tuberculosus) bevat. Dit diertje, dat bij middel van een vergrootglas gemakkelijk op te merken is in de fluimen der teringlijders, kan kunstmatig aangekweekt worden, en zet dan, bij inenting, de knobbelziekte aan andere dieren over. Er is geene tering zonder bacillus tuberculosus. Tast het diertje inz. de longen aan, dan is de zieke van longtering (tering, intering, longknobbelziekte, tuberculosis, phtisis pulmonum enz.) aangedaan. Verder heeft men de keel- (of strottenhoofd-), de nier-, de luchtpijp-, de klier-, de buik-, de huidtering (lupus) enz. volgens dat de keel, de nieren, de luchtpijpen, de klieren, de buikingewanden, de huid enz. door den bacillus zijn aangetast. Onlangs beweerde Dr Koch een geneesmiddel tegen de tering te hebben gevonden. Het samenstel ervan is onbekend en de deugdelijkheid blijft druk besproken. Het schijnt echter dat men algemeen aanneemt dat het middel doeltreffend zou kunnen zijn voor uiterlijke aandoeningen door den bacillus tuberculosusveroorzaakt, (voor de huidtering, lupus, de beenderknobbel- en klierknobbelziekte). wind, m. (-en). - (Natuurk.) Beweging van de dampkringslucht. Er zijn regelmatige of passaatwinden, periodieke of geregeld wederkeerende (moessons) en onregelmatige winden. - De passaat-winden waaien alleen in de keerkringsgewesten ter weerszijde van den evenaar; zij waaien het gansche jaar door, bestendig in dezelfde richting. - De periodieke winden wisselen óf regelmatig op bepaalde tijden van den dag af (land- en zeewinden), of met het jaargetijde (moessons). De land- en zeewinden waaien aan de kusten. Zoolang de dag duurt waait de wind van de zee naar het vaste land (zeewind); 's nachts waait hij van 't vaste land naar de zee (landwind). De moessons waaien op den Indischen Oceaan. Hiertoe zijn te brengen: de harmattan, op de westkust van Afrika; de samoen, in de zandvlakten van Arabië; de chamsin, in Egypte, en de siroeco van Sicilië en Italië: alle heete winden. - De veranderlijke winden waaien vooral in onze streken. - Opgehouden lucht in het dierlijk lichaam. - Opgeblazenheid, gezwollenheid. - De wind in het zeil: voordeelige wind. De wind op het zeil: tegen wind. Boven wind zijn: voorspoed hebben. In den wind slaan: veronachtzamen, zich niet bekommeren om. Met alle winden waaien: volgens ieders gedachte praten. De vijf bouworden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|