Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Bemerking op het schrijven van den heer Roegiers.DE heer Roegiers heeft over de ‘verdere vervlaamsching van het middelbaar onderwijs’ eene nuttige studie geleverd. Hij heeft eens te meer de aandacht geroepen op het bloedverwantschap van het Vlaamsch met Latijn en Grieksch en daaruit de hoogere bekwaamheid onzer taal afgeleid om als voertaal der humaniora te dienen. De Schrijver wordt vooral praktisch, waar hij ons het Luxemburgsch program als voorbeeld aanhaalt, volgens hetwelk het middelbaar onderwijs in Vlaanderen kan vervlaamscht worden zonder afbreuk te doen aan de Fransche taal. De aangewezen weg is gansch opvoedkundig, als getrouw aan den regel: ‘Van 't bekende naar 't onbekende’ en dezen anderen: ‘Bouw steeds op vaste grondslagen.’ Wij geven des te hertelijker onze goedkeuring aan die gedachten, dat wij zelven ze reeds uitgedrukt hadden. Inderdaad in ons eerste antwoord aan den heer Van Campen schreven wij (Belfort, jaarg. 1889, blz. 358): ‘Ik neem zeker aan dat de leerlingen in een gesticht met het Vlaamsch tot grondtaal zoo goed kunnen in 't Fransch geoefend worden als in een Fransch gesticht; immers de grondslag van 't onderwijs, in 't Vlaamsch gelegd, zou veel vaster zijn; daar zouden de studiën in 't algemeen en ook de studie van 't Fransch veel bij winnen; in de hoogere klassen nochtans zou er onontkennelijk voor het Fransch een verlies zijn, indien al de vakken in 't Vlaamsch gegeven werden.’ En op dezelfde blz. drukte ik het grondgedacht van het Luxemburgsch program uit, als ik zeide: ‘Hoe vlaamschminnend ook, beken ik dat, moest de regeling van een college-programma mij heel en gansch overgelaten zijn, ik de vervlaamsching niet zou durven toepassen dan in de laagste klassen en in eenige vakken der hoogste.’ Zeker wil ik mij het vaderschap dier gedachten niet toeëigenen: zij waren lang vóór mij uitgedrukt door anderen; maar den heer Roegiers komt de eer toe aan die gedachten een bepaalden vorm ter toepassing te hebben gegeven. Anderen wezen de richting aan: hij teekende de baan af. Doch om eene baan te openen, had de heer Roegiers niet noodig er eene andere te versperren. Volgens hem zou eene Vlaamsche Hoogeschool paedagogisch onmogelijk zijn, omdat het middelbaar onderwijs niet vervlaamscht is. Welnu die stelling is valsch en onder Vlaamsch oogpunt gevaarlijk: 1o Valsch: Wel moet ieder opvoedkundige aannemen dat voor een Vlaamsch hooger onderwijs een Vlaamsche grondslag in het middelbaar onderwijs moet gelegd worden; maar het is niet noodig dat het middelbaar onderwijs geheel of hoofdzakelijk vervlaamscht zij; het is genoeg dat de leerlingen, uit de Rhetorika | |
[pagina 140]
| |
komende, bekwaam zijn om met vrucht Vlaamsche leergangen van hooger onderwijs te volgen. De heer Roegiers zelf erkent dit practischer wijze, daar hij een middelbaar onderwijs voorstelt, half en half Vlaamsch en Fransch, uit hetwelk de studenten zoowel op eene Fransche als op eene Vlaamsche Hoogeschool zouden kunnen gaan. Welnu, zou de heer Roegiers beweren dat de leerlingen uit de athenea niet in staat zijn, Vlaamsche leergangen aan de Hoogeschool met vrucht bij te wonen? Zij hebben in Rhetorika 10 uren Vlaamsche lessen in allerhande vakken en twee maanden later zouden zij aan de Hoogeschool geene klassen kunnen volgen, die daar ab ovo in 't Vlaamsch begonnen worden? Had men dan misschien ongelijk Vlaamsche leergangen van strafrecht te vragen? 2o Gevaarlijk: Komt ooit het voorstel van den heer Roegiers vóór de Kamer, dan zullen de tegenstrevers juist redeneeren gelijk hij zelf nu doet: ‘Het middelbaar onderwijs moet den grondslag leggen voor het hooger; dus (zullen zij besluiten) daar de Hoogescholen Fransch zijn, moet het middelbaar onderwijs dit ook blijven; en zij zullen trachten te bewijzen dat Vlaamsche jongelingen door het stelsel van den heer Roegiers niet zouden worden in staat gesteld om de leergangen der Fransche Universiteit met de noodige vrucht te volgenGa naar voetnoot(1). Wierde het voorstel verworpen, dan ware volgens de redeneering van den heer Roegiers alle weg ter vervlaamsching afgesneden; volgens ons integendeel bleve er nog eene baan open. Wij zouden zeggen: ‘het middelbaar onderwijs is reeds ten deele vervlaamscht; men zij logisch en vervlaamsche nu ook gedeeltelijk het hooger onderwijs’. Voor het vrije onderwijs bijzonder dunkt ons dat die weg de eenige mogelijke is. De voorgestelde vervlaamsching van 't middelbaar onderwijs zou misschien door de Kamers gestemd worden en aldus aan de staatsgestichten opgedrongen; in de vrije gestichten zal zij moeilijk ingang vinden; deze hangen niet af van eene wetgeving, maar zijn ingericht volgens plaatselijke aangelegenheden en daar stuit de vervlaamsching op grootere hinderpalen: op de franschdolheid der ouders en der beschermers, en ja op den onwil sommiger oversten. Integendeel | |
[pagina 141]
| |
hopen wij dat er kans is aan de geestelijke overheid de nooodzakelijkheid te doen beseffen eener tweede katholieke Hoogeschool welke, in 't Vlaamsche land opgericht, grootendeels Vlaamsch zou moeten wezen. Indien al de katholieke Vlamingen en bijzonder de Landsbond in dien zin werkten en hunne hulp boden, dan zou ten minste de proef kunnen genomen en b.v. te Antwerpen een Vlaamsche cursus van Wijsbegeerte ingericht worden, als voorbereiding tot de Hoogeschool. Bij deze gelegenheid willen wij ook herinneren dat de Vlamingen geenen moed mogen verliezen omdat de Vlaamsche rechtskursus te Leuven hunne hoop niet verwezentlijkt heeft. In onze studie schreven wij letterlijk het volgende: ‘Hier zij opgemerkt dat wij ons niet mogen laten bij den neus leiden: zou men, bij voorbeeld, als proefneming, in Gent of in Leuven Vlaamsche leergangen nevens de Fransche stellen, dan kan niemand er voor instaan dat de Vlaamsche Hoogeschool geen doodgeboren kind zou zijn.’ Dat is zoo uitgevallen en wel juist aan die Leuvensche Hoogeschool, waar nochtans onder vele Vlamingen de ‘nationale fierheid’ genoegzaam was ontwikkeld. Waarom werd de Vlaamsche leergang niet bijgewoond? Omdat hij niet overeenkwam met het beurs- en exaambelang der studenten. Zoo bewees de uitkomst wat wij hielden staan: dat het belang van ouders en studenten over het al of niet gelukken eener Vlaamsche Hoogeschool zou beslissen. Nu zijn we ook van degenen niet die den moed der strijders willen koelen of stokken in 't wiel steken, waar het op vervlaamsching aankomt. Wij juichen dus het voorstel van den heer Roegiers toe en wenschen hem dat hij de eensgezinde werking verkrijge, die wij te vergeefs voor het onze trachtten in 't leven te roepen. Wij werden bekampt door de liberale Vlamingen, door katholieke Vlamingen die schrik hebben van iets nieuws te beginnen zelfs met de grootste voorzichtigheid, van anderen die ten onrechte het bestaan der Leuvensche Hoogeschool bedreigd achtten en niet inzagen dat het juist de zwakheid der Alma Mater is van alleen te staan tegen drij liberale mededingstersGa naar voetnoot(1). Goddank! het gedacht is daarom niet dood en het voorstel van den heer Roegiers zal het eens te meer in 't licht stellen. Dat voorstel behelst het maximum van hetgeen we, buiten het hooger onderwijs, nog kunnen verkrijgen en, mislukt het, dan zal eene der grootste redens zijn dat de Hoogescholen nog teenemaal Fransch bleven.
D. Ackers. |
|