| |
| |
| |
Galilei.
(Vervolg van blz. 59.)
Men stelde onlangs de volgende vraag: Was het wel noodig een vonnis over die nieuwe leering te vellen?
Zonderlinge vraag! De XIXe eeuw zoude zich gewis niet de moeite getroost hebben een onderzoek, eene bespreking over zulk vraagpunt in te stellen. Men is maar al te gelukkig eene dringende uitspraak van kant te kunnen schuiven, om aan de bespiegelende kennis van den volgenden dag over te laten eene wetenschappelijke leering van daags te voren door den sluier der vergetelheid te omhullen. Men heeft heden den tijd niet, een wetenschappelijk punt, gisteren met trom en geschal vooruit gezet, te doorgronden, wijl het onmiddelijk vervangen wordt door eene nieuwere leering.
Zoo handelde men niet in de XVIIe eeuw. De Inquisitie wilde na degelijk onderzoek eene uitspraak geven die meer dan noodzakelijk voorkwam. Die noodzakelijkheid was door de gebeurtenissen en de omstandigheden klaar bewezen en het H. Officie kon zich niet onttrekken, noch aan de overweldigende kracht, die eene veroordeeling afvergde, noch aan den drang der hartstochten die bij zooveele geleerden zijn toppunt had bereikt. De aanranding, tegen Aristoteles gericht, werd aanzien als eene godsdienstschennis zwanger van groote onheilen. De Inquisitie beoordeelde dus de leering van Copernic door Galilei met een gansch verschillend
| |
| |
inzicht vooruitgezet, of ten minste moetende geheel andere gevolgen na zich sleepen. - ‘Indien, zoo schreef in 1641 de geleerde Athanaas Kircher, vriend van Galilei, de Inquisitie haar vonnis niet had uitgesproken, dan zou er groot gevaar opgerezen zijn voor den Godsdienst, dan zoude het geloof eenen geweldigen schok hebben ondergaan en ware de wereld weer omhuld geweest in de nare duisternissen der onwetendheid, in plaats van onder voorwendsel eener meer bovenzinnelijke wijsbegeerte, eene nieuwe leering te mogen begroeten!’
Dat men niet schokschoudere bij zulke bewering! De waarheid kan soms gevaarlijk voorkomen uit oorzaak der omstandigheden, die wij in de taal der godgeleerdheid: ‘per accidens’ of bij toeval noemen. Zoo is het met de H. Schriftuur. Het goddelijk geschreven Woord, de Waarheid zelve, behelst soms voor zekere menschen menige bladzijden die als duister voorkomen om de verhevene waarheden die zij bevatten, om hunne onvolmaakte kennis der talen waar de Bijbel in geschreven is, en om de oude gebruiken die daarin vermeld worden. De duisterheid die het woord des Eeuwigen Lichts schijnt te benevelen, kan gevaarlijk zijn voor personen, die, het ambt niet hebbende als dienaars der H. Kerk de geloovigen, schriftelijk of mondelings in het geloof te onderwijzen, beroofd zijn van de vereischte geleerdheid, om zonder gevaar de heilige boeken te kunnen gebruiken. Daarom ook achtte de Kerk het noodig aan dergelijke personen de lezing des Bijbels, in eene der levende talen overgebracht, te ontzeggen.
Niemand mag dus als vreemd aanzien dat de leering van Copernic, niet door hem maar door anderen als volstrekte waarheid vooruitgebracht, verboden werd, overtuigd dat men was Kerk en Maatschappij in gevaar te brengen door het aanvaarden van zulke leering. Men wilde in het H. Schrift eene valschheid ontdekken, en nochthans de geloofsleer, zooals het Concilie des Vaticaans het verkondigde, zegt dat de H. Schriftuur nooit eene valschheid aanleeren zal, wijl God zijn eigen niet kan loochenen noch de waarheid tegenspreken.
| |
| |
De Inquisitie ging hare rechtsbevoegdheid niet te buiten met aan de veronderstelling van Copernic het burgerrecht in de bijbelverklaring te weigeren, met haar niet te willen aanvaarden als grondslag van een ophelderingssysteem in de scholen van godgeleerdheid: maar zij ging te ver met het stelsel van Copernic als valsch en bijna kettersch te verklaren, met het te veroordeelen om reden dat zij eene tegenspraak meende te ontwaren tusschen de leering van de beweging der aarde en de letterlijk verklaarde bijbelteksten.
Het strookt met ons inzicht niet de uitspraak der Inquisitie te verrechtvaardigen, zooals vele katholieken ten onrechte doen, maar wij willen hier, al moesten wij ons aan herhaling plichtig maken, de drie oorzaken der dwaling van de rechters aanstippen. 1o Eene uiterste vrees van gunstig te schijnen aan de noodlottige neiging van zonder gegronde reden, eene figuurlijke spreekwijze in de H Schriftuur aan te nemen. De buitensporigheden bij de Protestanten door de vrije uitlegging te weeg gebracht, baarden die vrees. Dat men liever oordeele. De nederlandsche Calvinist Philip Lansberg, verdediger des stelsels van Copernic en Galilei, schreef: ‘God heeft in de zon een afbeeldsel der H. Drieeenheid geplaatst, want, gelijk er drie zijn die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord, en de H. Geest, en deze drie zijn één, zoo ook zien wij in het eerste uitspansel drie gesternten, die de aarde verlichten, namelijk de Zon, de Maan en de Lucht; en gelijk de Vader door zijn eigen bestaat, en de Zoon voortkomt van den Vader en de H. Geest van den Vader en den Zoon, zoo is het licht der Zon door zijn eigen, dat van de Maan komt van de Zon en dat van de Lucht komt te gelijker tijd van de Zon en van de Maan: er zijn dan wezenlijk drie verschillende klaarten enz. enz. Welke geestesverwarring! - 2o De uitsluitelijke overheersching der leerwijze van Aristoteles, die, door een eeuwenoud onderwijs, valsche denkbeelden had voortgebracht en de wijsgeeren en godgeleerden niet
| |
| |
in staat stelde de waarde der door Galilei aangebrachte bewijzen te beseffen. De wijsgeerige proefleer van den Stagiriet was zoo nauw met de schoolsche godgeleerdheid in verband, dat de minste aanranding tegen Aristoteles, zelfs op stoffelijk gebied, als een aanval tegen het christen geloof werd aanzien. - 3o De algemeene gewoonte van letterlijke uitleggingen in de Schriftuur te gaan zoeken om de vraagpunten van wis- en sterrenkunde op te lossen; het H. Schrift te doen dienen als een criterium of maatstaf der waarheid in de wetenschappen; de schriftuurteksten bij iedere gelegenheid te mengen aan de betwistingen over de natuurverschijnsels.
Ja, de Inquisitie faalde, maar vergeten wij het niet, de leering van Copernic was nog niet onwrikbaar op de rots der zekerheid neergezeten. Delambre, in zijn woordenboek over de huidige sterrenkunde, zegt: ‘Het vraagstuk was nog niet rijp en de beroemdste sterrenkundigen van dien tijd hielden volop staan dat de beweging der aarde niet bewezen kon worden!’ De Inquisitie was dus overtuigd beter de belangen der Kerk te dienen met een stelsel te verwerpen dat den Bijbel tegensprekende, erg noodig had bewezen te worden.
Alles dus samengenomen, moet men zonder omwegen bekennen dat de Inquisitie faalde, aangezien de sterrenkundige leering, door haar valsch verklaard, nadien als de ware herkend moest worden De leden der rechtbank faalden nopens de hoofdzaak van het vraagpunt, ziedaar hunne dwaling; zij volgden Aristoteles, ziedaar de oorzaak hunner handelwijze; zij verkeerden in de overtuiging dat de nieuwe leering gevaar voor Wetenschap en Godsdienst zou opleveren, ziedaar de reden van hun vonnis. Ja, wij betreuren meer dan iemand die uitspraak, doch men moet openhertig bekennen, acht gevende op de bijgebrachte omstandigheden, dat de rechters de grootste rechtzinnigheid aan den dag legden.
| |
| |
Maar hoelang drukte de veroordeeling op het stelsel van Copernic en Galilei? Hoe lang bleef de weg van het sterrenkundig onderwijs door de uitspraak der Inquisitie versperd? Een groot geleerde, M. Antonio Favaro, zal deze vraag beantwoorden. Na zich vele jaren met deze vraagpunten onledig gehouden te hebben, ontdekte bovengemelde heer een handschrift dat tot over eenige maanden nog onbekend was, en dat ons de belangrijke bijvallen mededeelt, die de uitspraak van het vonnis volgden.
De jongste boekenlijst van den Index, de werken van Copernic en Galilei vermeldende, verscheen in 1664, en het was den 10 Mei 1757, onder het pauselijk beheer van Alexander VII, dat de Congregatie van het H. Officie de boeken en werken betrek hebbende op het stilstaan der zon en het draaien der aarde, uit den catalogus der door den Paus verboden boeken schrabde.
De befaamde sterrenkundige Lalande vroeg, gedurende zijn verblijf te Rome, aan Paus Clemens XIII het verbod, dat Galilei en Copernic trof, insgelijks te willen opschorsen, en bracht bij, dat het draaien der aarde en de onbeweeglijkheid der zon overal en wel namelijk op de katheders onzer katholieke hoogeschool van Leuven, met geestdrift en overtuiging aangeleerd werden.
Het terugroepen van Lalande deed de zaak sluimeren, tot dat eene gansch onvoorziene omstandigheid den genadeslag gaf aan de veroordeeling die Galilei's naam als met een rouwfloers omhulde.
Kanunnik Fr. Settele, leeraar bij het Roomsch Collegie, vroeg in 1820 de toelating om het tweede deel zijns werks over licht en sterrenkunde te mogen doen verschijnen, op voordeel aankondigende dat bedoeld werk eene openbare verdediging over de waarheid van Copernic's stelsel inhield. De prelaat des pauselijken huizes, Mgr P. Anfossi weigerde met klank de toelating, onder voorwendsel dat noch Bijbel, noch Godsdienst veranderd waren, dat ‘Terra in oeternum stat’
| |
| |
en ‘sol ne movearis contra Gabaon’ steeds pal stonden als een niet wederlegd bewijs, dat twee honderd jaar te voren tegen het stelsel van Galilei werd ingebracht.
De geleerde Settele liet zich door dat stellig afwijzen niet ontmoedigen; hij stelde onmiddelijk een verzoekschrift op om de toelating tot het drukken zijns werks van den Paus zelf te bekomen. Hij slaagde in zijne onderneming, want de Paus deelde zijne overtuiging, en reeds op 20 Augustus 1820, verscheen er eene beslissing van het H. Officie de toelating gevende het stelsel van Copernic te onderwijzen. De onderzoekers als om hunne beslissing te wettigen, voegden er bij: ‘De beweging der aarde komt nu, na de ontdekking der zwaarte van de lucht, onder een gansch ander daglicht voor dan ten tijde van Galilei, en daarom verdient die leering niet meer de waardebepaling van valsch en dwaas onder betrek van wijsbegeerte.’ Die bemerking deed Docter Settele de volgende nota schrijven: ‘De veroordeeling van Copernic werd ten tijde van Galilei uitgesproken omdat, volgens de wetenschappelijke kennissen van dien tijd, het ronddraaien der aarde zonderlinge gevolgen na zich zou gesleept hebben’.
Nu, een stelsel, dat vroeger aan teksten der H. Schriftuur tegenstrijdig scheen en niet alleenlijk onvolledig bewezen was, maar zelfs ongerijmde gevolgen baarde, kon niet aanvaard worden door katholieken, die van den letterlijken zin des Bijbels niet mogen afwijken, zoolang zij niet vrij van dwaling gehouden worden door eene natuurlijke zekerheid. Maar de ontdekking der zwaarte van de lucht heeft klaar bewezen dat de gevreesde gevolgen geenszins kunnen voortspruiten uit het ronddraaien der aarde: de wetten van Kepler, de algemeene zwaartekracht door Newton ontdekt en andere uitvindingen voerden schitterende bewijzen bij die, welke men reeds ten voordeele van de beweging der aarde bezat. De bijzondere bewijsredenen bres geschoten zijnde, moest de veroordeeling ook verdwijnen!
| |
| |
De moeilijkheden werden nu spoedig uit den weg geruimd en de Paus en de Inquisitie schonken aan den hoogleeraar hunne volledige en onbeperkte goedkeuring. Mgr Anfossi bleef niettemin in zijne weigering volherden en legde zijne bediening neder, liever dan aan kanunnik Settele het zoolang verbeide ‘Imprimatur’ te schenken. De Paus was over zulke houding bedroefd en schreef hem eenen brief waarvan de zin luidde: ‘De Paus heeft persoonlijk en met medewerking der Inquisitie de zaak onderzocht, en er blijft u niets anders over dan te gehoorzamen.’
De toelating werd door twee onderzoekers van het H. Officie en door den aartsbisschop van Philippes aan kanunnik Settele op 20 Januari 1821 gegeven: zijn hert stroomde over van blijdschap, maar een nog geestdriftiger ‘Te Deum’ steeg uit zijne borst toen den daaropvolgenden 11 September, een besluit der Inquisitie verscheen, dat de leering van het draaien der aarde, volgens de hedendaagsche sterrenkundigen, toeliet, en door hetwelk ook de veroordeeling ingetrokken werd die, twee eeuwen te voren, Kepler, Galilei en Copernic getroffen had.
Wij eindigen deze onze Studie met aan het werk des heeren Hendrik l'Epinois eenige vragen en oplossingen te ontleenen, die als een beknopt overzicht van Galilei's rechtsgeding kunnen gelden.
Door wie en waarom werd Galilei meest bestreden?
Galilei, door het vooruitbrengen van een op halsstarrige wijze verdedigd leerstelsel, ontmoette als tegenstrevers de voorstanders van Aristoteles, wiens wijsbegeerte haren zwanenzang mocht aanheffen bij aldien de nieuwe leer aanvaard werd. De leerlingen van den Stagiriet hunnen meester willende verdedigen, riepen om beter te slagen, teksten der H. Schriftuur te hunner hulp, teksten die hunne overtuiging nieuwe krachten bijzetten, en de
| |
| |
bewijzen van Copernic's stelsel veroordeelden. Op zijne beurt wilde Galilei de gewijde bladeren te zijner verdediging inroepen, maar hij maakte zich aan vele onvoorzichtigheden en grootspraken plichtig, stellig weigerende naar goeden raad te luisteren.
De gebeurtenissen hebben bewezen hoe machtig de school van Aristoteles was: kardinalen en andere groote geleerden waren overtuigd dat de nieuwe leer strijdig met de wetenschap zijnde, moest veroordeeld worden om een beginsel van godgeleerdheid te redden. Waarom bestreed men immers de leering van Galilei, tenzij omdat zij niet goed was onder godgeleerd opzicht en regelrecht streed met de wijsbegeerte; - niet goed onder opzicht van godgeleerdheid, wijl hare aanneming, zonder voldoende reden, den letterlijken zin van den tekst des Bijbels zoude veranderen en hem vervangen door een verbloemden zin, - in tegenstrijd met de natuurlijke wijsbegeerte, aangezien de meeste geleerden overtuigd waren dat het stelsel van Ptolomeus eene wetenschappelijke waarheid en de bewering van Copernic eene nieuwe leering was, die geene doorslaande bewijzen noch gaf noch bezat.
Het komt heden heel gemakkelijk voor te zeggen: de Inquisitie heeft ongelijk gehad, maar de hoogescholen en de geleerden zegden in 1636 en in 1633: ‘de Inquisitie heeft gelijk.’ Godgeleerden, op hunne wetenschappelijke en zedelijke overtuiging steunende, mochten onrust koesteren nopens de wijsgeerige en ongodsdienstige gevolgen eener leering, die te zelfder tijd aanzien werd als vijandig aan de wetenschap.
Hadden de kardinalen de vereischte rechtsbevoegdheid om Galilei te oordeelen? - Ongetwijfeld, aangezien zij belast waren over de onschendbaarheid des geloofs te waken en alle onheilen van Kerk en Samenleving af te keeren. Dat was immers de reden van het bestaan der Inquisitie.
Mag men die dwaling inroepen om de onfeilbaarheid der Pausen af te breken?
| |
| |
Geenszins. Die dwaling kan alleenlijk de verantwoordelijkheid van eene feilbare rechtbank na zich sleepen. De rechters faalden gelijk sedert dien het gerechtshof van Parijs en tal van leden der Academie zich bedrogen met nieuwe uitvindingen te verwerpen, met den damp, den chloloroform te bestrijden. Wat met de leden der Inquisitie voorviel, gebeurt bijna dagelijks in de geschiedenis der wetenschap, en ook wel bij de gerechtshoven, getuigen daarvan de dagelijksche herzieningen van gevelde vonnissen.
Heeft de Godsdienst de wetenschap aangerand?
Verre zij van daar, aangezien het H. Officie, in naam en ter verdediging der wetenschap van dien tijd, eene leering veroordeelde als vijandig met de ware wetenschap. De onderzoekers verkeerden in de overtuiging dat zij de wetenschap ongeschonden behielden, wier volheid voor hen in Aristoteles besloten lag. De aantijging eener stelselmatige en hatelijke tegenkanting vanwege de Kerk aan de ontwikkeling der natuurlijke wetenschappen, is klaar en krachtig wederlegd, schrijft hoogleeraar Gilbert, door de schitterende blijken van genegenheid en bescherming, die de wetenschappelijke studiën te allen tijde te Rome verwierven.... De peripatetische school had in de betwiste punten eenen doorslaanden invloed! Zij hief den zegekreet aan bij Galilei's veroordeeling, niet berekende dat dit de voorbode was van haren onvermijdelijken ondergang.
Heeft die veroordeeling den weg van den vooruitgang der wetenschap versperd?
Geenszins: dit is bewezen door feiten, die geene wederlegging vragen. Zij kon de sterrenkundige waarnemingen niet tegenhouden noch aan de wetenschap eene andere wending geven, noch de geleerde naspoorders der geheimèn van de natuur afschrikken, en daarom ook is het wel toegelaten te denken dat de uitspraak der Inquisitie, om het behouden van den statu quo der wetenschap, als belangrijk mag ingeroepen worden. Zij was immers een machtige teugel voor de geesten die, vrij en zonder leiding, langs de hellende
| |
| |
wegen der wetenschap nederdalende, wel is waar tot goeden uitslag konden komen, maar ook gevaar liepen zich te vergruizen tegen de rotsen, die de baan omzoomen. Wat er ook moge van zijn, een feit is altijd zeker: de aanhangers van den Stagiriet tegen andersdenkenden in het strijdperk trekkende, hadden de driestheid te vragen en door hunnen invloed te bekomen eene verklaring van uitsluitende rechtgeloovigheid ten voordeele hunner leering.
Het blijft buiten kijf dat de uitspraak der Inquisitie zeer betreurenswaardig is, maar zij kan toch de aanrandingen niet verrechtvaardigen, veel min het geloof op zijne eeuwige grondvesten schokken. Het gebeurt soms dat twee keurbenden van hetzelfde legerkorps en van hetzelfde kamp elkander in het hevigste van den strijd beschieten, door valsch vermoeden of verkeerde inlichtingen misleid. Die misgreep is ongetwijfeld betreurenswaardig, eenieder moet er over zuchten uit hoofde harer noodlottige gevolgen, maar geen rechtschapen man zou ze aan verraad durven toeschrijven.
Zoo was het en zoo zou het nog moeten zijn in Galilei's rechtsgeding. De mannen van Godsdienst en van Wetenschap schenen met elkander in botsing gekomen; maar zij werden misleid, aangezien zij, hetzelfde uitgangspunt hebbende, hetzelfde oogwit bedoelden, alhoewel hun rang, hunne bediening, hunne zending verschillend van aard waren. Zij traden op als kinderen van denzelfden God en moesten onder zijn geleide het hunne tot het bewerken der zielenzaligheid bijdragen. De wetenschap heeft hare rechten, maar ook hare plichten. De Kerk komt nooit op tegen de rechten, maar herinnert de plichten onder dewelke de voornaamste ontegenzeglijk is, de aan de Kerk verschuldigde eerbied, wanneer deze, om alle zielenstoring te vermijden, de uiterste voorzichtigheid aanprijst. De wetenschap is zulks verschuldigd aan God, die haar meester, haar begin en haar einde is.
| |
| |
Het proces van Galilei zag eenige jaren geleden, den dageraad aanbreken, die het met nieuwe klaarte overgoot en in het ware licht stelde dank aan het onverpoosd streven van geleerde mannen, onder dewelke Hendrik de L'Epinois en onze landgenoot Gilbert, leeraar bij de katholieke hoogeschool van Leuven, den eersten palm veroverden. De vijandige gemoederen mogen in het vervolg die zaak blijven verdraaien en misvormen, maar nooit zullen zij met recht hunne beknibbelingen en hunne aanrandingen tegen de Kerk kunnen richten. Deze blijft even schoon en ongeschonden zooals zij bij den eersten dag harer nederzetting op de eeuwenoude en onwrikbare steenrots, uit de handen van haren stichter kwam. De Kerk is niet gelijk een dichter, zegt Pater Agostino, die de schoonste lofzangen zingt ter eere van de meestbiedenden; niet gelijk een redenaar, die nu eens den hemel, in het volgende oogenblik de hel bezweert, om zijn doel te bereiken, - niet gelijk een wijsgeer, die naar gelang der omstandigheden, heden dit, morgen een ander stelsel aanhangt; wat hem het meeste past, op gronden verdedigt, die in het eerste oogenblik verrassen, verblinden en verwarren, doch bij een nader onderzoek zoo onverdedigbaar blijken, dat hij, in stede van wijsgeer, sofist verdient genoemd te worden. - De H. Kerk handelt zoo niet. Wat zij nu verdedigt, verdedigde zij gisteren en zal zij morgen verdedigen ten prijze van het bloed en het leven harer leden zelf, en wanneer alles wijd en zijd uit zijne voegen dreigt te storten, wanneer alles in modder en vuilnis zich schijnt te wentelen, vertoont zij zich steeds in eeuwigjeugdige frischheid en kracht zoodat men met recht kan zeggen: ‘Stat, dum volvitur orbis.’ Zij staat, terwijl 't heelal omwentelt.
Wij hebben in deze eenvoudige studie getracht de echte feiten weer te geven om zoo in waarheid, zoo wel
| |
| |
de edelmoedige als de zelfzuchtige hartstochten te toonen, die te dien tijde en te dezer gelegenheid de oorsprong der gebeurtenissen waren. Wij deden dit onderzoek, zonder iets te verduiken of te bewimpelen: wij hebben immers als katholieke, de waarheid lief in voor- en tegenspoed, en de zaak van Galilei behelst niets dat ons vrees kan inboezemen. Wij zeggen gaarne en uit ganscher herte, met den H. Augustinus: ‘Eensgezindheid in het noodzakelijke, vrijheid in den twijfel, liefde in alles!’ Dit is de leus der H. Kerk en zij blijft voor de Vlamingen van 't echte bloed de onveranderlijke gedragslijn tot stichting van het goed, tot onverpoosd bestrijden van al wat aan onze liefde voor God en Kerk, voor Vaderland en Wetenschap hinderlagen zou spannen.
Emiel Scheerlinck, pastoor.
Kleit (Maldegem).
|
|