Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Wenken en vragen.Gouwraad. Op bldz. 343 van het vóórlaatst verschenen Belfort, trekt er een - wie en weten wij niet: hij teekent alleenlijk met eene D - zeer duchtig te velde tegen dat woord. ‘In den Romeinschen en Frankischen tijd was een gou eene kleine of groote uitgestrektheid gronds, bestuurd door eenen graaf, gougraaf.’ Dat bekent Heer D. Doch daar is een maar bij: ‘Maar het woord gou komt hoegenaamd niet overeen met het begrip van provincie, dat men er heden aan geven wil.’ Om dat te bewijzen, worden er twee redens bijgebracht. Eerste reden: ‘Groote gouen konden samengesteld zijn uit gedeelten van verscheidene provincien. Er was, ja, een Henegou, hetwelk, meer of min, door zijne grootte beschouwd kon worden als een gewest of province, maar toch behoorden daar niet bij de steden Leuze, Lessen, Peruwelz, enz. die er nu deel van maken, en tijdens de Frankische beheersching tot Brabant behoorden. Het Brabantgou, daarentegen, bevatte het gedeelte van Vlaanderen aan den rechten oever der Schelde, maar niet Loven, Mechelen, Aarschot, Diest enz.’ Met den besten wille van de wereld, is het ons onmogelijk daar een bewijs in te vinden voor de ondeugendheid van het woord ‘gouwe’ om het uitheemsche provincie te vervangen. Wat geeft het er aan dat er hedendaags eenige steden bij Henegouw behooren die eertijds tot Brabant behoorende waren? Daarom en heeft men den name niet veranderd; men zegt nu Henegouw, even als eertijds. Voegde men wederom Maastricht en sommige andere steden bij Belgenlandsch Limburg, zou dat geweste, in 't gedacht van dezen die het nu meenen ‘provincie’ te moeten heeter, daarom dien name van ‘provincie’ niet meer verdienen? Om te weten of ‘het woord gou overeenkomt.. met het begrip van provincie’, en moeten wij niet vooral onderzoeken of de marken der hedendaagsche provincien teenemaal dezelfste zijn als die der oude gouwen, maar wel of de gouwen eertijds, zooals de provincien nu, de hoofdverdeelingen waren van het Land. Hoogleeraar Poullet, zaliger, leert als volgt: ‘Dans la seconde moitié du VIe siècle on vit le territoire Franc, comprenant alors la Gaule presqu'entrère avec de vastes contrées sur la rive droite du Rhin, se fractionner en quatre royaumes, distincts de moeurs et d'intéréts, subdivisés eux mémes en pagi ou gauenGa naar voetnoot(1)’. Raepsaet, sprekende van de oude instellingen der Germanen, zegt: ‘Le territoire que chaque nation occupait était d'abord partagé en divisions capitales, plus ou moins grandes selon les circonstances de la situation et de la population, ou selon d'autres considénations semblables. Les Romains les ont appelés pagi, comitatus, ou quelquefors, pro sub ectà materià, civitates; les Germains | |
[pagina 45]
| |
et les Belges les appelaient en langue tudesque Go ou GauGa naar voetnoot(1)’ Vgl. Namèche, Warnkoenig en anderen. Uit dit alles, en uit hetgene wij straks zullen zien, blijkt het dat die eerste reden om gouwe = provincie af te keuren, niet en daakt. Tweede reden. ‘Kleine gouen, die zeer talrijk waren, strekten zich enkel uit over een kan on of district.’ Inderdaad, daar waren driederhande gouwen: ‘Les francs, devenus maîtres de la Belgique, après leur coalition avec les Belges au Ve siècle, ont entièrement changé la division territoriale et civile des Romains. Ils ont divisé le territoire en pagos ou provinces, dont ils ont formé 3 classes, savoir des grands ou fortiores, des moyens ou mediocres, et des petits ou minoresGa naar voetnoot(2).’ Alzoo was de Henegouw een pagus fortior; de Oostergoo of Oostergouw een pagus mediocris, de gouwe van den IJzer een pagus minor. Waren de middelbare en kleene gouwen onderverdeelingen der groote? Daarover en zijn de geschiedkundigen niet eensgezind. Heer K. PiotGa naar voetnoot(3) zegt van ja, uitwijzens het verslag dat er Mr A. Wauters over miek: ‘L'auteur subordonne les pagi, les grands, les moyens et les petits, et les compare à nos circonscriptions administratives de province, arrondissement et canton.’ Daar komt de geleerde verslaggever tegen op, en beweert dat alle gouwen, in bestierlijk opzicht, op den zelfsten voet stonden. Wat er ook van zij, toch waren, wat de uitgestrektheid aangaat, de pagi fortiores al verre even groot als onze huidige ‘provincien’; de pagi mediocres moeten omtrent gelijk onze ‘arrondissementen’ en de pagi minores gelijk onze ‘kantons’ geweest hebben. Zoo volgt nu de vrage: Diende het woord gouwe niet beter om ‘arrondissement’ of om ‘kanton’ eenen dietschen name te geven? Uit de bovengemelde twijfelzinnigheid van het woord ‘gouwe’ en zou men ten hoogsten genomen, maar dit kunnen besluiten, dat ‘gouwe’ even wel ‘arrondissement’ of ‘kanton’ kan beteekenen als ‘provincie’. Doch, komt men de zaken van wat nader te beschouwen, dan bevindt men dat het woord gouwe best overeen stemt met het begrip van provincie. Immers: | |
[pagina 46]
| |
1) Bijaldien dat verslaggever Wauters gelijk heeft, zoo stonden alle gouwen, in bestierlijk opzicht, - en dat is de hoofdzake - op den voet onzer hedendaagsche ‘provinciën’, en allen, ofschoon van ongelijker grootten, waren hoofdverdeelingen 's Lands. 2) Eene der negen ‘provinciën’ van Belgenland draagt nog heden ten dage dien zelfsten ouden name ‘Henegouw’ dien zij van ten tijde der Franken bewaard heeft. 't En zijn, bij onze wete, geene hedendaagsche ‘arrondissementen’ of ‘kantons’ in Belgenland die de benaminge van gouwe nog dragende zijn. Wat Haspegouw betreft, dat en is noch ‘provincie’, noch ‘arrondissement’ noch ‘kanton’ meer. Eertijds was het een pagus fortior, en bevatte, zegt Poullet bldz. 39, een deel van Brabant Luik en Namen. 3) Elkendeen kent de woorden van Tacitus over de Germanen van zijnen tijd, 't is te zeggen van lange vóór den inval der Franken in ons land: ‘De minoribus rebus principes consultant, de majoribus omnes: ita tamen ut ea quoque quorum penes plebem arbitrium est, apud principes pertractentur’. De bovenvermelde geschiedkundige, Raepsaet, legt dat uit in dezer voegen: ‘De majoribus omnes: ce sont celles qui concernent l'intérêt général du royaume et de la religion qui se vident par l'assemblée nationale, après avoir été discutées dans chaque pagus ou province par le peuple, sous la présidence de son princeps. Cette organisation était parvenue jusqu'à nos états provinciaux’Ga naar voetnoot(1). Elders zegt die zelfste geleerde: ‘La division territoriale des Francs-Germains consistait en pagos et vicos; et la division personnelle en centenas ou centuries. Ces pagi et vici étaient administrés, au civil et au militaire, par des chefs ou préfets que Tacite appelle: principes qui jura per pagos vicosque reddunt.’ Le pagus formait dans notre sens une province; le vicus une lieutenance, sénéchaussée, chatellenie ou district, administré par un vicaire ou lieutenant du comte’Ga naar voetnoot(2). Daar is in dezen opstel, dunkt het ons, al Fransch genoeg te berde gebracht om de woorden gouwe en gouwraad, die reeds bij zoovelen burgerrecht verworven hebben, van iedereen die eigene tale liefheeft, te doen aanveerden. Van dat woord gouwe zegt Grimm: ‘Die erreichbar alteste bedeutung ist: landgebiet, lat. regio, pagus, provincia’. En Dr DungerGa naar voetnoot(3) verduitscht Provinz door: Landschaft, Bezirk, Gau, Landesteil. | |
[pagina 47]
| |
Tot betere verstandenisse dezer zake, zij nog het volgende bemerkt: In de woordenboeken, oude en nieuwe, vindt men dikwijls Provincie vertaald door ‘Landschap’ en gouverneur provincial door het half dietsche, half latijnsche ‘Landvoogd’. Die namen moeten in gebruik gekemen zijn ten tijde dat onze tegenwoordige ‘provinciën’ onafbankelijker waren van bestierswegen, en om zeggens elk op hun eigen een Land uitmieken; ten tijde dat het woord Land niet, gelijk nu, bijzonderlijk gebezigd wierd om het grondgebied aan te duiden dat gemaakt is uit de verzamelinge ‘van den lande’ van Vlanderen, van Limburg. Brabant, enz. Als men hedendaags, in bestiertale, zegt: het Land, dan spreekt men van geheel Belgenland. Daarom en kan het woord Land of Landschap niet wel dienen om provincie eenen dietschen name te geven De departementen van Vrankrijk, de kantons van Zwitserland, aangezien dat ze de hoofdverdeelingen uitmaken van het Land, zouden wij insgelijks behooren ‘gouwen’ te noemen; en de fransche prefecten zijn ‘gouwgraven’. Gouwgrave. Dat woord verwerpt Heer D om de volgende reden: ‘Een graaf behoort tot den adelstand, een gouverneur kan de eerste burger de gereedste zijn.’ Dat is geheel en gansch onnauwkeurig, en strijdig zoowel met het hedendaagsche als met het eertijdsche taalgebruik. Een dijkgrave is bij Kiliaen hetzelfste als een ‘dijkmeester’ praefectus aggerum, qui praeest conficiendis aggeribus. Een watergrave is in Gailliards Glossaire flamand, een ‘fonctionnaire chargé de tout ce qui concernait les eaux et les marais dans les domaines du comte.’ Zoo sprak men voortijds ook van den zoutgrave, die, meene ik wel, toeziender was over eene zoutkeete. Dijkgraaf staat nog bij Kramers bekend; hij vertaalt het door ‘surintendant des digues, maître des eaux, dijckgrave.’ Pluimgraaf is, bij Kramers, ‘celui qui a soin de la volaille.’ Het grondgedacht van grave is bestierder, toeziender. Laat ons bijgevolge de teenemaal uitheemsche woorden provincie, provinciale raad, gouverneur, gouvermentshotel voor goed vergeten, en spreken van: Gouwe. Gouwraad, Gouwgrave, Gouwhuis; laat ons de slaafsch vertaalde en doodgeborene woorden ‘Bestendige afgeveerdigde, Bestendige afveerdiging’ laten varen, en zeggen: Gouwschepen, Gouwschependom, en wat dies meer zijGa naar voetnoot(1).
Jan Craeynest. |
|