toch kan en zal het gebeuren dat niet allen feitelijk het noodige verstand en de vereischte rechtschapenheid paren.
Aan dezen ontzegt de natuur het recht hun natuurlijk recht voor alsnu, zoolang zij de voorwaarden missen, in uitvoering te brengen, en die natuurlijke onbevoegd heid mag en moet de wetgever, waar hij kan, met het burgerlijk gezag bevestigen en bekrachtigen.
De vraag nu is of, hier te lande, sommige volksklassen onbekwaam zijn, van natuurwege, om eene welbegrepen stemming uit te brengen.
Zeker daar zijn onbekwamen; daar zijn burgers die onweerdig zijn van het stemrecht; maar onbekwame en onweerdige volksklassen, dat geloof ik niet.
Onweerdige en onbekwame burgers kan men van de stembus verwijderen, en dat zal iedereen goedkeuren; integendeel het uitsluiten van gansche volksklassen, bijzonder als zulke uitsluiting enkel steunt op een vermoeden, en slechts op de armoede der misdeelden gegrond schijnt, dat zal eeuwig twist en oneenigheid baren in het huishouden des Staats.
Dat uitsluiten van gansche volksklassen wordt heden zooveel te gevaarlijker, dat men haast geene gezinnen meer vindt, waar niet een dagblad aan twee centiemen de lezers op de hoogte houdt van 's lands zaken, en maar al te dikwijls blijken doet, hoe de kiezers boven de anderen verzorgd en bevoordeeld worden.
Ten andere, dat de lagere standen min bekwaam zijn in 't algemeen, om voor 's lands welzijn te stemmen, dat is veel gemakkelijker om zeggen, dan om bewijzen.
Alle kiezers hebben hunne eigene, persoonlijke belangen; elkeen boekt, bij zijn stemmen, zijne eigene belangen zoowel te verzekeren als de belangen van anderen; uit zulke stemming moet blijken wat het algemeen belang is, het belang van allen en ieder. Maar persoonlijke belangen zullen door niemand beter begrepen en gewaardeerd worden, dan door den belanghebbende zelf, en dat is waar voor den armsten en minst geleerden burger, zoowel als voor rijken en geleerden. Wat het belang van anderen betreft, daarin volgt elke kiezer nogmaals zijne eigene denkwijze: de strijd tusschen de partijen bewijst het genoegzaam. Dat mag dus ook de arme en ongeleerde doen, en bijgevolg heeft hij, zoowel als de rijken en geleerden, de noodige bekwaamheid om voor 's lands welzijn te stemmen.
Daarbij komt nog dat de lagere volksklas, misschien meer dan elke andere, zou stemmen volgens de ingeving van het geweten. Daar vindt men meest godsdienst en de beste, rechtzinnigste zeden: hoe meer godsdienstigheid, hoe min omkoopbaarheid.
Overigens, wij weten dat de hoogere standen niet veilig zijn tegen het omkoopen: vorsten en bisschoppen hehben zich door den afgod van het geld zeer dikwijls laten verleiden. De lage volksklas kan men met weinig bekoren, dat weet ik; maar de ondervinding leert, dat zelfs de grootste sommen gevonden worden, als zij tot omkooperij van grooten kunnen dienen; en daarbij, wat verschil tusschen het omkoopen van 1 rijke op 5, en van 20 arme burgers op 100?