| |
| |
| |
Klaagzang uit den profeet Jeremias.
ALEPH. Hoe zit de stad zoo eenzaam en verlaten,
Ze is cijnsbaar, de vorstin, die machtig was;
Zij schijnt een weduwe; in haar doodsche straten,
Die eens zoo volkrijk waren, groeit het gras.
BETH. Zij weent des nachts en voelt haar tranen loopen:
Zij telt geen vrienden of geen troosters meer;
Zij mag, helaas! op hulp noch uitkomst hopen,
Haar haatren zijn haar vrienden van weleer.
GHIMEL. En Juda is vanwege hare ellende
Gevanklijk weggevoerd, haar schand bewust;
Zij woont bij 't Heidensch volk dat haar miskende,
Haar achtervolgers gunnen haar geen rust.
DALETH. De wegen Sions treuren, daar zij vluchten,
Die vroeger kwamen op haar feestgetij;
Haar maagden zijn bedroefd, haar priesters zuchten,
Haar poorten zijn verwoest, haar roem voorbij.
HÉ. Die vroeger fijne lekkernijen aten,
En gingen uitgedost in karmozijn,
Versmachten nu in Sions stille straten,
Omhelzen drek en slijk als 't wroetend zwijn.
VAU. De Heere heeft in Sion doen vergeten
Den hoogtijd en den heilgen Sabbatdag;
Den koning en den priester weggesmeten,
Haar looverhutten afgerukt als rag.
ZAIN. De Heere heeft zijn hoogaltaar verstooten,
Hij heeft zijn Heiligdom te niet gedaan;
De Heidnen hebben Sions bloed vergoten,
En zijn vol trots in 's Heeren Huis gegaan.
| |
| |
CHETH. Jerusalem heeft zwarelijk gezondigd;
Zij is geworden een verlaten vrouw;
Haar schande en naaktheid is alom verkondigd,
Zij zucht en weent en zit in diepen rouw.
TEHT. Haar poorten zijn in de aarde weggezonken,
Zij hebben geene hechte grendels meer,
En haar profeten van verguizing dronken,
Ontvangen geene orakels van den Heer.
JOD. Ach, de oudste dochters Sions zijn bevangen,
Zij zitten op den grond en zwijgen stil;
De jongren laten hunne hoofden hangen;
Jerusalem, wie hoort uw wanhoopsgil!
KAF. Uw uitgehonderd volk doet u verschrikken,
De kindren smeeken: Moeder, schaf ons brood,
Geen melk heeft ze om den zuigling te verkwikken,
Hij sterft, stuiptrekkend in haar kouden schoot.
LAMED. Ik vraag u, lieden, die den weg betreden,
Beschouwt en ziet mij aan; is er een smart
Gelijk aan 't jammer, dat ik heb geleden?
O Heer, wat geeselt en kastijdt gij hard!
MEM. Gij, priesters, hebt onschuldig bloed vergoten,
Gij zwierft als tijgers langs de straat, met bloed
Besmeurd; gij hebt mijn ondergang besloten,
Door uwen blinden haat en overmoed.
NUN. In mijne beendren hebt gij vuur gezonden,
O Heer, gij hebt mij woest en ziek gemaakt;
Uw wraakzucht heeft mijn vezelen verslonden,
Mijn voeten zijn als in een net geraakt.
SAMECH. Die langs den weg gaan, klappen in de handen;
Zij fluiten over mij, zij schudden 't hoofd
En zeggen: Is die stad uit alle landen
De schoonste aan vreugde en wellust uitgeloofd!
| |
| |
AIN. Mijne oogen vlieten over, ik moet weenen:
De vijand heeft mijn vestingen berooid:
De trooster mijner ziel vlood van mij henen:
Jerusalem, uw kindren zijn verstrooid.
PÉ. Vergeefs zoekt Sion rond met smeekende armen
Of haar de Heer van Jacob helpen zou:
Haar tegenstanders kennen geen erbarmen:
Jerusalem is een verlaten vrouw.
TSADE. Zij hebben steenen naar mijn hoofd geworpen,
Mij als een schuwen vogel opgejaagd;
Gelijk de honden 't koelend water slorpen,
Zoo gulzig hebben zij mijn bloed gevraagd.
KOF. Geen mijner vrienden heeft het minst' meedoogen;
Mijn priesters zijn gestorven op de straat
Van honger. Hoor mijn stem en wees bewogen,
O Heere, met mijn sleepend rouwgewaad.
RESCH. Ach, zullen moeders hunne kindren eten,
Gedreven door den grimsten hongersnood!
Jehova, sneven priesters en profeten,
Moedwillig in uw Heiligdom gedood!
SCHIN. Mijn jongelingen zijn door 't zwaard gevallen,
Mijn maagden zijn wreedaardig omgebracht;
Mijn grijsaards dood! gij spaardet geen van allen,
O Heer, maar hebt hen in uw wraak geslacht!
THAU. Jehova heeft een hoogtijdsdag genomen,
Den vijand aangespoord, belust op bloed!
Niet één is aan zijn grimmen toorn ontkomen,
Van allen, die mijn zorg heeft opgevoed.
ALEPH. Hoe is uw goud zoo dof en zoo verduisterd
(bis). Hoe zijn de steenen van uw Heiligdom
Verbrokkeld en verspreid: gij ligt gekluisterd,
Jerusalem, keer tot uw God weerom.
|
|