denis van het tot stand komen der wet, de verschillende wijzigingen en veranderingen welke het oorspronkelijk opstel onderging, de bepalingen der afgeschafte wet van 17 Augustus 1873, dat alles vindt men daarin zoo onordelijk dooreengeklutst met besprekingen over den eindelijk aangenomen tekst, dat het veel hoofdbreking kost om uit dien warboel wijs te worden. Stelsels, welke geheel werden verlaten, worden lang en breed behandeld, wat zeker van aard is niet alleen om het opzoeken te bemoeilijken, maar ook zelfs om den lezer in de war te brengen. Zoovele volkomen nuttelooze opeenstapelingen van bijzondere meeningen komen in het werk voor dat men haast zou gelooven dat zij enkel daar zijn om het boekdeel zwaarder en dikker te maken.
De stijl is in het algemeen duister en verward: hij draagt geenen echt Vlaamschen stempel, zooals men dat zeker mag eischen van iemand die geroepen is om aan de toekomende jonge Vlaamsche rechtsgeleerden eene degelijke, zuivere rechtstaal aan te leeren.
De taal of het woordgebruik laat veel te wenschen. Verscheidene rechtstermen zijn ofwel onjuist als vervolg voor vervolging, ofwel onverstaanbaar als plegingsbescheiden (bl. 112), ofwel slechte woordensmederijen als grondgebiedige heerschappij der taal (bl. 93) Maar wat nog veel erger is, de gewone taal is aan M. Claeys zoo slecht bekend, dat men in zijn werk gedurig fouten ontmoet, welke zeker niet zouden begaan worden door eenen leerling van de hoogste klas eener lagere school. Wij weten niet wie zoo al zijnen leergang aan de hoogeschool van Gent volgt, maar wij zijn overtuigd dat er onder zijne leerlingen moeten zijn, die beter hunne taal schrijven dan hij, dat men in hunne opstellen geene gallicismen en andere taalbulten zou aantreffen als ‘terzelver tijd’ (bl. 152), ‘uitzondering aan’ (bl. 153), ‘voor wat aangaat’ (bl. 233), ‘processen-verbaal, die zich aan het geweten van den rechter als bewijsmiddel opleggen (s'imposent)’ (bl. 72), ‘dat verstaat zich (cela se comprend)’ (bl. 185), enz. enz.
Een allerliefst staaltje van verkeerd gebruik van woorden vinden wij op bl. 109: ‘beschikkingen ...... welke middellijk of onmiddellijk dit begrip laken’. Wij hadden altijd gedacht dat laken zooveel beteekende als misprijzen, afkeuren, in het Fransch blâmer. Het schijnt dat wij ons vergist hadden, dat laken beteekent krenken, benadeelen, in het Fransch léser!!!
Vele uitdrukkingen en zegswijzen zijn klaarblijkelijk met behulp van een woordenboek letterlijk uit het Fransch vertaald. Op bl. 64, nr 227, vindt men alzoo den volgenden prachtigen volzin: ‘Strijdig met den geest der omwenteling van 1830 zou de stiekking van het wetsvoorstel zijn en, voegt M. d'Andrimont erbij, hare toepassing zou de overmaat (le trop plein?) der Belgische bevolking beletten zijn brood te verdienen in alle streken, waar Fransch gesproken wordt.’ Is dat woordje zijn niet het beste bewijs dat de schrijver niet gewoon is de Vlaamsche taal te hanteeren, dat hij in het Fransch denkt?
Talrijke andere kemels laten wij ter zijde.