| |
| |
| |
Galilei.
DE reiziger die Rome, de eeuwige stad en het brandpunt van het katholiek leven en der beschaving, gaat bezoeken, neemt de gelegenheid waar om, hetzij in den optocht of hetzij in den terugkeer, langs den Maremmenspoorweg, naar Pisa, de voormalige mededingster van Venetië en Genua, te stoomen, en daar de vier prachtige gebouwen te bewonderen, die onder elkanders schaduwe zich verheffen op een kerkhof, waar Pisa's voormalige grootheid verzonken ligt.
Deze vier gebouwen, meesterstukken van verscheiden bouwkundigen trant, weerspiegelen hetzelfde christelijk gedacht: De Domkerk, eene bewonderingsweerdige toskaansche basilica der XIe eeuw; - het Doopgebouw of Baptisterium, met zijnen peervormigen koepel; - de scheeve Toren met zijne zeven muzikaal gestemde klokken, waarvan de grootste 6000 kilogrammen weegt; - en het Kerkhof of Campo Santo, merkweerdig om zijne zonderlinge fresco's en vooral om zijnen grond, aan den Golgotha ontleend en naar Pisa bij middel van 53 vaartuigen overgevoerd.
Deze kunstjuweelen van bouw- en schilderkunde doen onwillekeurig denken aan een grooten geleerde, om wien er, sedert vele jaren de hatelijkste beschuldigingen naar het hoofd der H. Kerk geslingerd werden. Die man is Galilei, die te Pisa het levenslicht ontving; zijn naam is als in het eeuwenoude marmer der meesterstukken van Pisa gebeiteld.
| |
| |
De doopkapel zag Galilei baden in het niet na te maken doopvat, om er de weerdigheid van christen te veroveren; de schommelingen der in ijzer gesmede lichtkroon onder zijne oogen door eenen kerkbediende in den grooten beuk der Domkerk ontstoken, brachten Galilei op het denkbeeld om de wetten der slingerbeweging te bepalen, welke hij dan bezigde tot het meten van den tijd; de hellende Toren diende hem tot proefneming over de beweging der lichamen, om vast te stellen dat alle vallende lichamen met dezelfde snelheid naar beneden gaan, en om zich te overtuigen nam hij ballen van lood, zilver, koper en was, hebbende dezelfde zwaarte en dezelfde doorsnede, klom op den toren, wierp zijne ballen in de ruimte en alle raakten den grond op hetzelfde oogenblik; de Campo Santo zou, volgens begeerte van den schranderen geleerde, in haren schoot tot den jongsten dag des oordeels zijne stoffelijke overblijfsels bewaard hebben, hadde Florentië niet dien schat nedergelegd in de kerk van Santa Croce, om als tegenwicht te dienen aan de assche van Michele Angelo.
Een dubbel bezoek aan de bakermat van Galilei gebracht, noopte ons de geschillen, die als een rouwfloers den inboorling van Pisa omhullen, en over denwelken men ons telkens sprak uit haat der Kerk, tot persoonlijke onderrichting te onderzoeken. Eenige vrienden moedigden ons aan die studievrucht aan anderen mede te deelen, en ziedaar de ware reden van het aanbieden dezer bladzijden, die, hoe gebrekkig onder taal- en letterkundig opzicht misschien, toch het voordeel genieten ontleend te zijn aan de beste geschiedkundige bronnen, ja zelfs aan getuigenissen, die, in eenen overval van zeldzame rechtzinnigheid, den mond en de pen eeniger geloofsvijanden ontvielen. Het staal der wapenen, tot verdediging der Kerk opgenomen, kan slechts in het kristalijnen water der waarheid getemperd worden.
Waarom die quoestie nog bespreken, zal sommige
| |
| |
lezer ons vragen? De dramatische gebeurtenissen, waar het leven van Galilei mede doorzaaid is, zijn reeds ver van ons en blijven slechts het voorwerp van wetenschappelijke betwistingen in vorige eeuwen opgeworpen en beslist!
Daar is niets van! Men zou weleer moeten bekennen dat het geschil van Galilei dagelijks in belang toeneemt, dat de besprekingen heviger worden, dat de geschiedkundige werken, zoo wel voor als tegen, zich vermenigvuldigen, dat de bewijzen rond den naam van Galilei zich opeen stapelen en dit wel uit haat of liefde tegen wetenschap, Godsdienst en geschiedenis.
De naam van Galilei wordt hedendaags opnieuw vooruitgebracht om als beuker tegen de onfeilbaarheid der H. Kerk en als aanhitsing tegen den Godsdienst gebruikt te worden. Socialistische dagbladen, bij gebrek aan gegronde beweegredenen, doen voor de oogen van het werkvolk, dat zij misleiden, de Roomsche Inquisitie en het slachtoffer Galilei onder de tergendste kleuren voorkomen.
Het Italiaansch staatsbestuur besloot, daags na de oprichting van Giordano's standbeeld, eene nieuwe uitgaaf van Galilei's werken in het licht te geven, hopende daardoor nieuwe wapenen tegen het Pausdom te scherpen: ja zelfs, de eerste magistraat van België's hoofdstad, in euvelen moede, sprak beschuldigend voor de Kerk den naam van Galilei uit in tegenwoordigheid van onzen vorst en koning die met zijn dankend en vaderlandminnend volk de weldaden van troostelijke jubelfeesten vierde.
Eene Gentsche juffer schreef onlangs een werkje voor eene goedkoope bibliotheek, zag uit haat tegen de Kerk, de waarheid over het hoofd en stelde Galilei voor als een gepijnigden martelaar. De bibliotheek Gilon, onder het hoofdbestuur en ieverachtig medewerken van vrijmetselaars ingericht, wierp dit jaar ook eenen wanklank te meer in de zaak van Galilei.
Niemand zal het ons te kwade duiden dat wij, als ware Vlaming, eene nederige poging wagen tot het
| |
| |
verklaren van een zoo druk besproken geschiedkundig feit. Wij weten maar al te wel dat wij de beschuldigers niet tot zwijgen zullen brengen: hun onverzadelijke haat wederstaat aan bewijs, aan overtuiging en aan waarheid. Maar wij genieten op voorhand de innige voldoening onzen Vlaamsche broeders verdedigingsmiddelen ter hand te stellen, indien de zaak van Galilei ooit in hunne tegenwoordigheid besproken wordt.
De geschiedenis van Galilei werd honderden malen geschreven en bij iedere herhaalde beschuldiging rees een nieuwe kampioen op, om te bewijzen dat de Kerk geen valsch vonnis in de zaak van Galilei uitsprak, en dat de Inquisitie zich niet wreedaardig jegens den grooten man uitliet.
Deze zijn immers de twee hoofdpunten in welke gansch de pennetwist over Galilei besloten ligt, en de wederlegging dezer dubbele aantijging stootte tegen ernstige, uit vele bronnen voortspruitende moeielijkheden.
Galilei zegepraalde over godgeleerden, die in de innige overtuiging waren dat onze aardbol een vast punt midden in het heelal was, en dat zon, maan en sterren er om heen draaiden. De vijanden van Rome namen die overwinning te baat om, met een stelselmatig geweld, niet alleen tegen de overwonnen geleerden, maar ook om met het gezag, in wiens naam zij tegenover Galilei gesproken hadden, in het krijt te treden. De wetenschappelijke geschilvoering veranderde van dan af in eene pleitrede, die eenen verzonnen, legendarischen Galilei schiep terwijl de ware Galilei, de man van wetenschap, voor velen onbekend blijft.
Eene andere moeielijkheid, niet min ernstig, spruit voort uit de onzekerheid in welke een groot getal daden van Galilei gewikkeld zijn. Heel dikwijls is het onmogelijk eene stellige bepaling aan de werken, aan het gedrag van den geleerden sterrenkundige te geven. Hij bevestigde
| |
| |
een punt en loochende het onmiddellijk daarna; hij luisterde dan naar beproefde vrienden en leende korts nadien het oor aan ophitsers; de groote geleerde ging mank aan vastheid van karakter en aan overtuiging.
Galilei zegepraalde over de handlangers van Aristoteles, maar had het onbetwistbaar ongelijk de besprekingen en twistgeschillen te willen brengen op het gebied der godgeleerdheid, die hij maar van verre ontwaarde. Daaruit vloeide het natuurlijk gevolg dat Galilei, meermaals zijne overtuiging verduikende, met onzekere schreden vooruitging op het zoo uitgebreide veld der wis- en natuurkunde.
Galilei, te Pisa op 18 Februari 1564 uit adellijken stam gesproten, werd, na grondige oefening in de oude talen, naar de Hoogeschool zijner geboortestad gezonden om er zich op de geneeskunde en de wijsbegeerte, volgens Aristoteles, toe te leggen.
De negentienjarige jongeling, meer genegen den akker van wis- en natuurkunde te doorploegen, hield zich, benevens zijne studiemakkers, onledig met het verveerdigen van werktuigen, met waarnemingen die als voorboden dienden tot de verbetering der verrekijkers en der verhoudingspassers Galilei eigende zich de werken toe van Euclides en Archimedes en kwam hierdoor in 1586 tot de uitvinding der hijdrostatische weegschaal, uitvinding die hem, drie jaren nadien, eene plaats van hoogleeraar te Pisa verwierf.
In den katheder der hoogeschool gezeten, maakte de geleerde zich om zijn onderwijs vele vijanden: hij was te uitsluitend en te eigendunkelijk jegens de leer van Aristoteles en van de scholastiek, welke hij, evenals Luther, eenen diepen afkeer toedroeg. Zulke strekkingen waren te dien tijde slecht gekomen, want men had eenen onverzadelijken wrok tegen de Hervorming, die zich eenen weg door de samenleving had willen banen onder den kreet van ‘Weg met Aristoteles!’, wien nochtans
| |
| |
de schoolsche wijsgeeren, die zich uitsluitend met de godgeleerdheid bezig hielden, een onbeperkt gezag toekenden daar zij slechts voor waarheid hielden 't geen deze wijsgeer voordroeg. Ja zelfs kwam Galilei verdacht voor, toen hij op onbezonnen wijze het gebied der wijsbegeerte binnentrad, waar hij voorwaar nog niet ten huize was. De jeugdige leeraar, de palen van den roem der wiskunde voor hem te eng achtende, beoogde de wetenschap in het algemeen, zonder paal noch perk, iets wat voor menig geleerde een stronkelsteen, zoo niet de ondergang, is.
Galilei was voor zijnen eigen persoon wonder ingenomen, bezat eenen woeligen geest, niet alleenlijk om zijne overtuiging te doen zegepralen, maar die zelfs op te dringen. Het ware nochtans de waarheid kortvlerken met niet rondborstig te bekennen dat Galilei begaafd was met een schrander en uitgebreid verstand, dat hij een overtuigd katholiek was en zijne aanhoorders en voorstanders met eene onwederstaanbare overtuigingkracht wist mede te slepen.
De ongunstige gemoedsstemming veranderde weldra in een soort van afkeer, en Galilei, in het nauw gezet door de verdedigers van den heen en weêr wandelenden wijsgeer, ja zelfs door zijne leerlingen uitgefloten, moest, na drie jaar, de toga te Pisa nederleggen.
Venetië ontving den geleerde met opene armen en de Senaat der dogenstad vertrouwde hem den leerstoel van wiskunde aan de hoogeschool van Padua. Daar, gedurende een gezocht en gewaardeerd onderwijs van 18 jaar, deed Galilei reuzenstappen op het gebied der wetenschappen. Hij verbeterde den verrekijker, eerst door Lippershey, van Middelburg, uitgevonden, en stelde onder het gejubel des volks, zijnen sterrenkijker, die tot dertig maten vergrootte, op den klokkentoren van St Marcus, om weldra met juistheid de vlekken der zon en de beweging der sterren aan te stippen.
Galilei maakte bekend, dat de maan bergachtig is, sprak over de kraters der maangebergten, legde aan
| |
| |
den dag hoe onze satelliet steeds denzelfden kant naar onze aarde toont en hoe men de hoogte dier bergen door het meten van de lengte hunner slagschaduwen kan waarnemen. Hij richtte zijnen telescoop naar den melkweg, en scheen zelf als verpletterd onder de grootschheid zijner waarneming, hem voor oogen brengende duizenden en duizenden sterren, die ons als onbeduidende puntjes voorkomen, en die ginder boven, in het onmetelijk ruim, als flikkerende lampen schitteren en ontelbare werelden uitmaken. Galilei bracht zijne ontdekkingen nog verder: inderdaad, ten jare 1603 zond hij een boek in de verwonderde wereld om aan te kondigen, dat hij vier wachters of manen van Jupiter, alsmede den ring van Saturnus ontdekt had. Jammer dat hij deze gewichtige vrucht zijner studie paarde met eene lage vleierij: hij schonk immers aan de vier satellieten van Jupiter den naam van ‘sterren van Medicis’, geslacht met hetwelk hij eenige jaren te voren in vijandschap leefde. En die vleierij bracht eene belachelijke afgunst te weeg bij onze Fransche naburen, die in alles en overal den eersten prijs van zwetserij beoogen. De minister van het Fransche Hof schreef eenen vleienden brief aan Galilei om hem te verzoeken den naam van ‘Grand astre de France’ te willen geven aan de eerste nieuwe ster, die zijn opzoekingstuig hem zou laten waarnemen, en hij vroeg zelfs aan de ster den voornaam te geven van Hendrik IV, den alsdan heerschenden koning van Frankrijk. Waarom gaf Galilei geen gehoor aan dit verzoek? De nieuwe ster zou later kunnen dienen hebben als pronkjuweel aan den ‘Roi Soleil!’
Het moet niemand verwonderen dat, na zulke gewichtige ontdekkingen die de oude gegevens der luchtwetenschap volkomen wijzigden, de roem van Galilei uit alle gewesten der wereld leerlingen naar Padua deed stroomen. De zon van glorie gloeide voor Galilei in vollen glans, maar eilaas! op den opgang volgt de ondergang! Galilei begon, op zedelijk gebied, het schit- | |
| |
terend veld van roem en glorie te besmeuren met een ergernisgevend leven: hij onderhield te Padua onwettige betrekkingen met Maria Gamba, die hem twee dochters en eenen zoon schonk. Hij was in drukke briefwisseling en in nauwe vriendschap met Fra Paolo, eenen kloosterling der Servietenorde, die Venetië en omstreken door zijne goddeloosheid en liederlijk leven in opschudding bracht. Ja zelfs de geldzucht welde op in zijne ziel en krenkte weldra de edele en onbaatzuchtige streving naar wetenschap. Met het oog op beter bestaan verwisselde de hoogleeraar den katheder van Padua met dezen der hoogeschool van Florentië, en van dit oogenblik af (1610) begon voor Galilei de reeks der beweenlijke gebeurtenissen, die zoo diep het einde zijner levensbaan schokten. Na de ontdekking van het gesternte des Slangendragers en den algemeenen bijval van zijn werk ‘Nuntius sidereus’ meende de schrandere man dat de tijd gekomen was om luid en onbewimpeld met de vroegere leering van Ptolomeus af te breken. Een hevige strijd ving aan, een tijdstip van ontzaglijke beslommering begon in de wetenschappelijke wereld: ziehier hoe, en waarom:
De sterrenkundige leering van Ptolomeus was eene onbetwistbare afleiding van het metaphysiek of bovennatuurlijk stelsel van Aristoteles. De alsdan aangenomen wereldbeschrijving vond haren oorsprong, niet in de waarneming der feiten, maar wel in wijsgeerige gevolgtrekkingen: en daarom ook botsten degenen die over de wereldbeschrijving nieuwe gedachten durfden uiten, tegen eene dubbele tegenspraak. De heerschende wetenschap van 't bovenzinnelijke hield, a priori, staan, dat de ontdekkingen dwaas en tegenstrevig waren met de rede, omdat zij in strijd kwamen met wijsgeerige stelsels, die buiten kijf en betwisting schenen. - Het is uit deze oorzaak dat de leering, een onveranderlijk uitspan- | |
| |
sel, buiten alle toepassing der natuurwetten, voorhoudende, weigerde als wetenschap te erkennen de nieuwe wereldbeschrijvende leering, door wetten geregeld. Het geschil zou de palen van het wetenschappelijk gebied niet overschreden hebben, indien men tegen de vroeger geloofde feiten juistere en meer beslissende bemerkingen had gesteld. Nu zou de tegenspraak op wijsgeerig en godsdienstig terrein gebeuren, aangezien de oude leerstelsels voet hielden bij wijsbegeerte en Godsdienst te dien tijde in het nauwste met elkander verbonden. De grondleer van natuurlijke wijsbegeerte was sedert onheuglijke tijden aan bijbelteksten vastgeankerd; de innige overtuiging dat de wereldbeschrijving, door de proefleer vooruitgebracht, echt en met de gewijde boeken overeenkomstig was, heerschte bijna in al de gemoederen, en leeraars en godgeleerden achtten het stelsel van Galilei in tegenstrijd met de alsdan heerschende wijsbegeerte en met de H. Schriftuur.
Ziedaar den toestand der gemoederen in den beginne der XVII eeuw, toen Galilei dacht den beslissenden strijd te moeten wagen.
Het regende wederleggingen, waar geleerdheid en hevigheid elkander de eerste plaats betwistten. De woede gedurende vele jaren onder de assche der gedoogzaamheid smeulende, barstte hevig los. De hoogescholen van Pisa en Padua, de geleerden verkleefd aan de school van den Stagirie springen op de bres, willen bij middel van jongere gevolgtrekkingen de nieuwe planeten uit den sterrenhemel bannen. De geleerde Cremonio trekt Galilei het kleed der dwazen aan, en de lutheraan Marten Horky geeft een spotschrift uit om Galilei aan den schandpaal vast te spijkeren.
Middelerwijl werd de nieuwe leering bij de Roomsche Inquisitie aangeklaagd.
De vernuftige Galilei was bij het oprijzen van zulken tegenstand gansch verbijsterd: hij had zich aan dergelijke strubbelingen niet verwacht. Hij vreesde de Kerk niet, wetende dat de Pausen onderstand en hulp aan
| |
| |
Copernic hadden geschonken, maar was beducht voor de aanhangers van Aristoteles, die woedend waren, omdat hij door zijn nieuw stelsel inbreuk maakte op de door hen voorgehoudene leering.
De hoogleeraar sliep niet, besloot alles werkstellig te maken om zulke geduchte aanvallen af te weren, en meende niet beter te kunnen doen dan naar de Eeuwige Stad, den zetel des christendoms, te reizen.
Op 23 Maart 1611, sloeg hij vertrouwend den weg naar Rome in, en zegde den vrienden de hoop te koesteren de groote geleerden der pauselijke stad te overhalen om zijne zienswijze bij te treden en dan spoedig zijne leering volgens Copernic eenen weg door de geleerde wereld te banen.
De St-Pietersstoel was te dien tijde bezeten door eenen Borghees, die de schoone kunsten en de wetenschappen met onverpoosden ijver aanmoedigde, namelijk Paulus V. De Paus ontving Galilei met diepen eerbied, overlaadde hem met de vleiendste eerbetuigingen, en de leeraars der wiskunde aan het Roomsch College, de best befaamde geleerde van dit tijdstip, de kardinaal Maffe Barberini, de toekomende paus Urbaan VIII, in een woord het puik der Roomsche geleerdheid opende Galilei in hunne rangen de eerste plaats en vereerden hem met den naam van ‘Koning der wetenschap’.
Dit gulhertige en hoogstvereerende onthaal deed Galilei het spoor der voorzichtigheid verliezen; meenende dat alles hem daardoor toegelaten was, begon hij luidruchtig en onverwachts zijne leering op eene voor zijne tegenstrevers tergende wijze in het daglicht te brengen. Hij riep immers de gewijde boeken in tot verdediging van zijn stelsel. Die inbreuk op de H. Schriftuur deed hem aan eenigen voorkomen als valsch, aan anderen als kettersch.
Galilei verdedigde het leerstelsel van Copernic, staande houdende dat de zon onbeweeglijk is, dat de aarde door eene dubbele beweging zich rond de zon wentelt en tevens op hare eigene as draait. Het
| |
| |
systema van Ptolomeus integendeel hield staan dat de onbeweeglijke aarde een vast punt midden in het heelal was, en dat de zon, maan en sterren, er om heen draaiden, terwijl de hemel een gewelf vormde, dat al die lichamen omsloot. Copernic had zijne leering slechts als onderstelling vooruitgebracht. Galilei, integendeel, zegde dat er niet meer kon verondersteld worden, dat het wel eene wezenlijkheid, eene wetenschappelijke waarheid was, in tegenoverstelling met den Bijbel, die verklaart dat de zon bij den slag van Bethoron op Jozua's stem stil stond en dat ‘de aarde altijd onbeweeglijk is’. (Eccl. I. 4.)
Men deed aan Galilei bemerken dat zijn stelsel door de H. Schriftuur veroordeeld werd; en welk was zijn antwoord? In eenen brief den grooten geleerden Benedictijn Castelli toegezonden, zegde hij: ‘Ik niet maar gij legt den Bijbel op valsche wijze uit. Indien men zich tot den letterlijken zin der woorden, in de Schriftuur aangehaald, wilde bepalen, dan zou men weldra aan de grofste tegenspraak belenden, de grootste dwalingen en de goddelooste leeringen vooruit brengen; men zou genoodzaakt zijn te zeggen dat God handen, voeten, oogen heeft. De Schriftuur zou in de wetenschappelijke vraagpunten de laatste plaats moeten bekleeden.... De H. Geest heeft niet gewild ons door den Bijbel te leeren dat de planetenhemel beweeglijk of onbeweeglijk is, maar heeft willen uitdrukken dat de plaats in de hemelruimte door de zon ingenomen het middelpunt der aarde was!’
Deze redeneering - ter uitzondering van het zonderlinge beweren, dat de Schriftuur de laatste plaats op het gebied der wetenschap houden moet - is volgens ons klaar; het is immers zeker dat de Schriftuur geene les van sterrenkunde heeft willen geven. Edoch het kwam vreemd voor dat een leek zoo vrijpostig de de H. Schriftuur tot verdediging van zijne stelling durfde inroepen en dit wel tegenover eene leering, die door eene bijna eenparige overtuiging der Kerkvaders en door
| |
| |
meer dan 200 sterrenkundigen en geleerden van dien tijd als eene onomstootbare waarheid aanvaard was.
De nieuwe leering bracht dus in alle rangen eene groote opschudding te weeg, en werd weldra in den kansel hevig bestreden. Een groot geleerde, de predikheer Lorini, meende aan dien droeven staat van zaken een einde te stellen met Galilei's leering aan te klagen bij de Congregatie met de boekencensuur belast, en dit deed hij niet alleenlijk uit bekommernis wegens een wetenschappelijk vraagpunt (de leering van de beweging der aarde was slechts om hare gevolgen bijgebracht) maar wel uit liefde voor de wijsbegeerte en der bijbelverklaring.
Wat bleef er aan Galilei over, te midden van deze voor hem onverwachte, maar geduchtige tegenkantingen? Moest de schrandere geleerde ophouden de belangen der wetenschap te verdedigen en zijne glorievolle ontdekkingen loochenen? Wel zekerlijk neen! Maar hij moest, sterk door zijn vernuft en door zijne hooggeplaatste verdedigers, de dwaze aanvallen misprijzen en zijne beschuldigers slechts met nieuwe ontdekkingen beantwoorden. Dat deed hij niet, maar bracht integendeel de op te lossen vraag op het gebied der godgeleerdheid, waar hij geen vaste schrede had. Zijne beste vrienden, drie groote geleerden, met den kardinaalshoed vereerd, del Monte, Bellarminus en Barberini, smeekten Galilei alle uitlegging van bijbelteksten tot steun zijner leering daar te laten, hem bewijzende dat zulke taak uitsluitelijk voorbehouden was aan godgeleerden, door de bevoegde overheid goedgekeurd; zij drongen aan opdat hij zijne leering niet als volstrekte waarheid maar als veronderstelling zou verdedigen ten einde de wijsgeeren en scholastieken niet te verbitteren, en de H. Schriftuur niet als valsch te doen voorkomen; zij wezen op de handelwijze van zijnen
| |
| |
meester Copernic welke hem tot leiddraad kon dienen. ‘Spreek wetenschap, zegden de drie kardinalen, dat is uw recht, maar gij, leek, geef geenen nieuwen zin aan het H. Schrift.’
Een andere vriend, Mgr Dini, de gemoedsstemming dezer drie prinsen der H. Kerk kennende, schreef aan Galilei: ‘Heb moed! Er is reeds veel gewonnen! Gij moet spreken als wiskundige: gij hebt daartoe volle vrijheid. Maar gij mogt nochtans in de sacristij niet dringen!’ Die onbaatzuchtige, goede raad werd van kant geschoven en schokte den reeds gekwetsten hoogmoed van Galilei. De geleerde had zich liever te hullen in de plooien van den schijnheiligheidsmantel!
De sterrenkundige begon de houding te nemen van iemand die op voorhand besloten is zich aan alle uitspraak te onderwerpen. ‘Ik ben zoo wel gesteld, zegde hij, dat ik mij een oog zoude uitrukken, liever dan in opstand met mijne overheid te komen en schade aan mijne ziel te brengen door tegenover mijne oversten eene leering staande te houden, die voor het oogenblik mij geloofweerdig en klaar voorkomt.’
Jammer dat zulke inzichten niet door daden gestaafd werden! Galilei riep hemel en aarde te hulp, nam zijne toevlucht tot alle denkbare middelen om zijn stelsel te verdedigen en zijnen rechteren op te dringen. ‘Hij vergde, zegt zijn vriend Guichardino, dat de Paus en het H. Officie het systema van Copernic zouden verklaren als in verband te zijn met den Bijbel; hij gaat aan allemans deur kloppen om bijtreders te winnen, stelt zijn gedacht boven het verstand zijner talrijke vrienden. Hij is vlam en vuur, geweldig en heeft weinig wilskracht om te zegepralen.’ Galilei's vrienden waren bedroefd over zijne handelwijze en over den hem toegebrachten tegenstand: eenigen gingen zelf zoo ver hunne misnoegdheid lucht te geven met door kwaadaardig inzicht, hem op geniepige wijze in het oor te blazen dat hij in zijne eer gekrenkt was, dat men hem vreesde! en Galilei liep langs om meer storm tegen de voorzichtigheid.
| |
| |
De Congregatie, den slechten invloed van Galilei's werk en leering op de gemoederen vaststellende werd als medegesleept, misschien wel tegen haren zin, om niet alleenlijk de persoonlijke zaak van Galilei, maar ook zijne sterrenkundige leering te oordeelen. Zij vereenigde zich op 19 Februari 1616 om oordeel te vellen over de twee volgende voorstellen:
I. | De zon is het middenpunt der wereld en gansch onbekwaam voor eene plaatsverandering. |
II. | De aarde is noch het middelpunt der wereld, noch onbeweeglijk, maar is volgens haar zelve gansch in beweging, en dit wel gedurig. |
De uitspraak over deze twee voorstellen greep plaats den 25 Februari en luidde als volgt:
Voor het eerste voorstel nopens de onbeweeglijkheid der zon: ‘Dit voorstel is dwaas en ongerijmd volgens de wijsbegeerte en is uitdrukkelijk kettersch voor zooveel het op duidelijke wijze aan de uitspraak der Schriftuur in vele plaatsen tegenstrijdig is, volgens den eigen zin der woorden, volgens de algemeene uitlegging en volgens den zin der HH. Vaders en beproefde godgeleerden.’
Op het tweede voorstel, de beweging der aarde verdedigende, gaf men de volgende uitspraak: ‘Dit voorstel verdient voor de wijsbegeerte dezelfde censuur en is onder betrek van godgeleerde waarheid ten minste dwalend voor het geloof.’
Die besluitselen strookten geheel met de alsdan in zwang zijnde overtuiging. De twee voorstellen waren, volgens de congregatie, onder wijsgeerig betrek dwaas en ongerijmd, wijl zij in tegenspraak waren met het stelsel van Ptolomeus en met de leering van Aristoteles. Het eerste voorstel, onder opzicht der godgeleerdheid, was kettersch, aangezien het, volgens de alsdan aanveerde letterlijke uitlegging, duidelijk door de H. Schriftuur veroordeeld en diensvolgens ten minste valsch was. Het zij, in het voorbijgaan, aangemerkt dat de congregatie wel de leering beoordeelde, maar niets op onherroepelijke
| |
| |
wijze besliste of als stellige waarheid voorstelde. De dubbele censuur werd op 25 Februari in tegenwoordigheid van Paus Paulus V voorgelezen aan Galilei en terzelfder tijd werd hem door kardinaal Bellarminus opgelegd zijne leering in te trekken. Indien Galilei zulks weigerde, dan zou men hem verbieden zijn stelsel in het openbaar staande te houden, en indien hij voortging de vrede der Kerk te stooren door deze nieuwe en gevaarlijke leering, voor zooveel zij de H. Schriftuur en de Kerkvaders tegenkantte, dan zou men, volgens de alsdan heerschende wetten, Galilei tot het gevang veroordeelen.
Galilei was geenszins verwonderd over zulke uitspraak en achtte zijne leering niet verheven genoeg om te haren wille vervolging te lijden, om zijn eigen den martelaarspalm der wetenschap om den schedel te vlechten. Daarom ook spoedde hij zich, eenvoudig te verklaren dat hij de beweging der aarde om de zon in het vervolg, noch mondeling, noch schriftelijk zoude verkondigen. Dus, van zijnentwege eene volkomene onderwerping die met de grootste blijdschap door kardinaal Bellarminus aan het H. Officie werd medegedeeld. De kardinalen, een bewijs willende geven dat hunne uitspraak niet tegen Galilei was gericht en niets anders beoogde dan een einde te stellen aan eenen twist die onvermijdelijk noodlottige gevolgen hebben moest door eene vrijpostige opheldering der H. Schriftuur, verklaarden dat de leering van Copernic valsch en strijdig was met de gewijde boeken, derhalve eischten zij verbeteringen aan zijn uitgegeven werk en troffen, met hetzelfde gezag, de schriften van Kepler.
Ziedaar in weinige woorden, het feit der eerste veroordeeling van Galilei in 1616, veroordeeling die uit eerbied voor den schranderen geleerde langen tijd in het grootste geheim gehuld bleef, en bijgevolg te dien tijde geenen grooten ophef maakte.
Em. Scheerlinck, pastoor.
Kleit-Maldegem.
(Wordt voortgezet.)
|
|