| |
| |
| |
Driemaandelijksch overzicht.
Kunst en letteren.
Gladstone en Homeros. - Gaan wij hier eene bijdrage over Staatszaken ten papiere brengen?
Neen: dat lust ons niet.
Bij ons zijn er veel Staatsmannen het geestesleven onbewust: zij gevoelen geene liefhebberij voor kunst en kunde, voor letteren of geleerdheid.
Zij hooren niet geern van wetenschappen spreken, 't en zij als deze op stoffelijk gebied eenig nut kunnen te wege brengen.
Met Gladstone is het anders.
De groote Staatsman beoefent de letterkunde: hij heeft een boek laten drukken over Homeros, te weten de Landmarks of Homeric Study, bij Macmillan te Londen verschenen.
Gladstone is al evenwel geen vooruitstrever op het gebied der oordeelkunde: hij beschouwt Homeros als den dichter der Ilias en der Odyssea.
Hij beschrijft Homeros als een ziener, als den schepper van den godsdienst der Grieken met zijne Drijvuldigheid en zijnen Logos.
Hij aanziet Homeros als een vaderlander, die voor het Panhellenism streeft.
Er bestaat geen twijfel bij Gladstone dat Homeros de Ilias gedicht heeft: 't moet een epos uit een stuk zijn.
De hedendaagsche oordeelkunde is elders uitgekomen: zij heeft bewezen dat de kring der Homerische sagen ontstaan is gelijk de Karelsagen en de riddervertellingen van koning Arthur.
In de Ilias vindt men eene naamlijst van schepen: ze is oud, zegt Gladstone, en herkomstig van de tijden dat het schrijven nog niet in zwang was.
Hoe komt het, had Niese reeds gevraagd, dat Beotia overal aan 't hoofd staat? Die naamlijst kan dus zoo oud niet zijn als de steden Cyrena en Lampsacus, die van de jaren 651 en 631 zijn vóor Christus. Men kon dus sedert lang schrijven als die naamlijst in de Ilias wierd ingelascht.
| |
| |
Dat de Ilias uit verschillige stukken gewassen is, wordt hieruit duidelijk dat oude en nieuwe gedaanten van den genitivus in het gedicht gevonden worden: verschillige vormen van verschillige tijdstippen kunnen door denzelfden dichter in een en 't zelfde gedicht niet gebezigd worden.
't Is ook bewezen dat sommige deelen vóor het vervallen, andere na het vervallen van den digamma, opgesteld wierden.
Er bestaat ook geen twijfel bij Gladstone dat de Ilias en de Odyssea van denzelfden dichter, van Homeros herkomstig zijn.
Er is een held, die in de beide gedichten te voorschijn komt; 't is Ulysses. In de Ilias is hij wijs en voorzichtig. In de Odyssea gaat hij dwaas en waanzinnig te werk; hij verbittert den reus Polyphemos, als zijne veel wijzere gezellen hem met geweld willen tegenhouden.
De goden zijn ook heel verschillig in de twee sagen afgeschilderd. In de Ilias zijn de menschen beter dan de goden die in de Odyssea veel hooger streven. In de Ilias bedriegen zij de menschen te hunner eigen bate; in de Odyssea straffen zij de misdaden en bestieren zij de menschelijke zaken niet uit haat of eigenliefde, maar met een zedelijk doelwit.
In de Ilias is Apollo de zon en enkel eene plaatselijke godheid. In de Odyssea is Helios de zon en Apollo voert de macht over gansch de wereld lijk in de latere godenleer. In de Odyssea is Hermes de boodschapper van Zeus, volgens het Grieksch wangeloove van latere tijden: in de Ilias wordt dit ambt door Iris nog bekleed. In de Ilias is Charis de vrouw van Hephoestus; in de Odyssea lijk later is 't Aphrodite.
Hoe verschillig van wezen zijn de beide heldensagen niet? De Ilias is eene geschiedkundige sage: de helden zijn menschen met een mogelijk bestaan, menschelijk doen en laten.
De Odyssea integendeel is een bloot versiersel der inbeelding: de helden zijn van tooverkundige en onmogelijke geaardheid: daar komen wij Circe, Calypso, de meerminnen, de eenoogige smeden, tooveraars, reuzen, menscheneters tegen.
In de Ilias is de landbeschrijving echt: de Odyssea speelt in eene omnevelde, ingebeelde landstreke
De taalwetenschappelijke oudheidkunde toont ook een duidelijk verschil tusschen de Ilias en de Odyssea. De oudste Aryas hadden het zwijn nog niet tam gekweekt; zij wisten van de visschen niet noch en kenden het gerief ter vischvangst: de benamingen, die daarmede in verband staan, verschillen in de Indogermaansche spraken.
De Ilias schijnt tot dit oude tijdstip te behooren: de helden nutten geenen visch, terwijl de visch in de Odyssea ten male komt en de helden den vischhaak bezigen evenals de latere Grieken. De kans was onbekend in de overoude tijden: in de
| |
| |
Ilias wordt er niet van gerept; 't is gekende spijze in de Odyssea. De helden der Ilias eten ossenvleesch, terwijl deze der Odyssea ook schapen, geiten en zwijnen slachten.
Friesche Letteren. - Onze medewerker Johan Winkler heeft een lezensweerdig opstel laten drukken over Hebel en Halbertsma. Dank aan Hebel bloeide de Allemannische volkstaal. Johan Winkler beschrijft ons eerst heel gemoedelijk de herboorte der Allemannische letterkunde. Daarna toont hij door vergelijking van gedichten in het Allemannisch en het Friesch, hoe de gebroeders Halbertsma onder den invloed van Hebel gedicht en geschreven hebben.
Walewein. - Iedereen kent de wonderschoone Idylls of the King van Tennyson. G.-H. Betz, een Noord-Nederlandsche dichter heeft ons, in den trant van Tennyson, de sage van Walewein geschonken Zijne best gelukte dichtregels mogen nevens deze van Tennyson staan en dat is veel gezeid.
Tooneel. - M. Maeterlinck meent dat een treurspel veel verliest, als het door menschen verbeeld, op de planken komt: daarom wenscht hij dat er een nieuw en nog ongevonden stelsel van tooneelspelen zou in voege komen, waarin de menschen door roerende beelden vervangen worden. (Mag. lit. 15 Januari.)
Fransche Dichters van 1890. - Ch. Fuster heeft een boekdeel verzen uitgegeven: l'Année des Poètes, 1890. De weerde der gedichten is zeer verschillig. De dichters hebben al dezelfde strekkingen en behooren tot dezelfde school.
Rodenbach. - Van Albrecht Rodenbach schrijft de Nederl. Spectator van 10 Januari: ‘Zoowel zijn dichtbundels als zijn dramatisch gedicht Gudrun geven blijken van groot talent, al vervalt hij nu en dan tot ruwheid, die velen zijner strijdgenooten soms eigen is.’
Nicolaas Beets. - Wij lezen in den Ned. Spectator van 27 December laatstleden:
‘Wie later zal trachten een beeld te ontwerpen van Nicolaas Beets als schrijver, zal Hildebrand moeten onderscheiden van Beets, en in Beets den dichter van den criticus.
Onder de titels “Verpoozingen” en “Verscheidenheden,” verschenen sinds meer dan dertig jaren van tijd tot tijd opstellen van zijne hand over allerlei onderwerpen...
In zijne “Nieuwe Verscheidenheden” openbaart zich dezelfde geest, vinden wij denzelfden trant waardoor de Verpoozingen en de Verscheidenheden zich kenmerken. Hier, als daar, is het een criticus, die zijne lezers vooral wil in staat stellen zelven een indruk te verkrijgen van de door hem behandelde schrijvers. Hier als
| |
| |
daar zijn wij onder het gehoor van een man, die de in ons land zoo zeldzame kunst der causerie verstaat, met eene door zachten humor getinte gemoedelijkheid keuvelt hij voort over allerlei onderwerpen en bij dat los, eenvoudig, steeds boeiend.’
J. Moreas. - Daar zijn nog menschen in Vlaanderen, hooggeplaatste mannen zelfs, die te velde trekken tegen het Romantism.... Wat zullen ze nu zeggen van de nieuwe Fransche dichtkunst? Al de regels van de Fransche dichtregels worden verworpen omdat zij altemale door overeenkomst en willekeurigheid in zwang wierden gebracht. Geen vast getal lettergrepen meer, noch rijmen. J. Moreas is de hoofdman dezer school der Symbolisten ofte propheten van het Zinnebeeld. Hij vernieuwt ook zijn taal met overvloedig in de gedichten en sagen der Middeleeuwen te putten.
Bouwtrant. - In Januari verschenen de laatste bladzijden der Vlaamsche School (jaargang 1890). Daarin schreef Max Rooses eene merkweerdige bijdrage over stijl in de bouwkunst. Daar zit een gedacht in en 't is in sierlijke en gespierde taal opgesteld.
Leest wat hij schrijft over den trant onzer eeuw:
‘Te rekenen van het tweede derdedeel onzer eeuw heerscht de geleerde bouwkunst; men heeft met den loffelijksten ijver en den besten uitslag alle stijlen der wereld bestudeerd en leeren waardeeren wat elk hunner voor goeds bezit; men is overal tot de oorspronkelijke scheppingen opgeklommen; men heeft ze kritisch ontleed en oesthetisch beoordeeld; men heeft ze leeren begrijpen, beminnen en navolgen. En zoo hebben wij sedert vijftig jaar in Europa Romaansche en Gothieke kerken; Renaissance-paleizen, Grieksche theaters en Museums te gelijker tijd zien verrijzen... Naar wezenlijke scheppers zien wij te vergeefs om. Voor de eerste maal, sedert de bouwkunst bestaat, beleeft het menschdom een tijd zonder eigen bouwstijl. Wel wordt er in Frankrijk en heel Europa door een patroon voor moderne huizen gevolgd, dat men wel eens nieuw-Grieksch gelieft te noemen en dat voor hoofdtrekken heeft platte muren met vierkante gaten er in gekapt, en met platte dakgoot bekroond; maar niemand ziet in dit voortbrengsel van metselkunde een bouwkundige schepping.’
Wat staat er te doen? Voor de grootere kerken beveelt Max Rooses den Gothieken, voor de mindere den Romaanschen bouwtrant. Voor toogzalen en schouwburgen mogen de Grieksch-Romeinsche verkozen worden, niet naar de doode letter, maar naar den bezielenden geest. Voor burgerlijker gebouwen zou hij den Renaissance-stijl aanraden.
‘Uit den Grieksch-Romeinschen stijl herleefde in de vijftiende eeuw, de Renaissance-stijl; waarom zou uit dezen door eene tweede hergeboorte niet de stijl der twintigste eeuw ontkiemen?... Gebruik bouwstoffen, die afgewisseld zijn en laat hunne natuur onverholen
| |
| |
zien; gebruik vormen, die overeenkomen met de bestemming der gebouwen en dezer onderdeelen; laat die vormen afgewisseld en sierlijk zijn zonder buitensporigheid noch onwaarheid: op die wijze zult gij schilderachtigheid bevorderen en zult gij schoonheid in de waarheid brengen... Wij zullen onze huizen niet bouwen in den Gothieken stijl, die er te kloosterachtig uitziet en die bogen brengt, waar zij niet gewettigd zijn; wij zullen geene huizen bouwen naar Grieksche of Romeinsche voorbeelden, die ontbreken; naar rococostijl, die valsch is; in negentiende-eeuwschen smaak die nuchter en kunsteloos is. Laat ons den trant van vijftien tot zestien honderd hernemen, zoo sierlijk, zoo licht, zoo verscheiden, zoo plooibaar, zoo levenslustig en zoo leefbaar. Laten onze kunstenaren hem hervormen naar de behoeften onzer dagen, naar den vooruitgang, door de nijverheid bereikt, en naar eigen ingeving.’ (Bl. 184-185.)
Geschiedenis der Letterkunde. - Eene bijdrage tot de geschiedenis der hedendaagsche fransche letterkunde is het volgend werk van Emile Montégut: Dramaturges et Romanciers (Hachette 3 fr. 50.) Deze voorgaande opsteller der Revue des Deux Mondes ontleedde fijner en schreef keuriger dan Fr. Brunetière.
Chaldeeuwsche Heldensage. - Babylonië had ook zijn epos. Sakkhoras, koning van Babylonië wierd gewaarschuwd dat zijn kleinzoon hem zou dooden. Om de vervulling dier voorzegging te beletten, deed hij zijne dochter in eenen toren opsluiten. Ze kreeg niettemin een echtgenoot en baarde een zoon. Het kind wierd van den toren gesmeten, door een arend in de lucht opgevat en door een hovenier gekweekt.
Men meende dat de held der sage Ghisdhubar was bij name; M. Pinches heeft bewezen in een der laatste nrs van het Babylonian and Oriental Record dat hij Gilgames heet. Hayes Ward van New-York heeft de verbeelding der hier aangehaalde vertelling op een steen gevonden.
Victor Hugo. - Edm. Biré zet in den Correspondant zijne opsporingen voort aangaande het letterkundig en bijzonder leven van Victor Hugo. In het nr van 10 Januari bespreekt hij o.a. den vermaarden roman: les Misérables. Het verhaalde bestond enkel uit twee deelen, was vóor 1847 voltooid en moest als een waar epos opgang maken. Het werd maar in 1862 uitgegeven, veel vermeerderd, heel veranderd en ontaardl In dezelfde jaren 40 schreef hij ook vol bewondering voor Pius IX een schoon gedicht: le Pape. Het verscheen in 1878 en staat vol lasteringen tegen Pius IX!
Catalaansche Letteren. - G. Kurth schreef in de Revue Générale van December laatstleden eene bijdrage over de herboorte der Catalaansche letterkunde. 't Was ook op zijne aanvraag
| |
| |
dat Guido Gezelle een catalaansch gedicht vertaalde voor het jubelfeest van Rubio y Ors.
Ruisbroeck. - De Walen beweren geen dietsch te kunnen leeren. Een jonge godgeleerde, ter Hoogeschool van Leuven, doctor te wege, bereidt zijn proefschrift over Ruisbroeck. Om de Walen en vele Vlamingen beschaamd te maken leest hij met het meeste gemak het verwprachtig dietsch van den middeleeuwschen schrijver.
L'Abeille, schoolmeesterstijdschrift, gesticht en gedurende 36 jaren uitgegeven door den hoofdinspecteur Braun, houdt op te verschijnen, en volgt zijnen meester in de rust.
Vóór te verdwijnen, kon het blad niet nalaten het Bewind, dat hem begunstigd had, den stamp van den ezel te geven. De partijgeest (schreef hij) heeft de onderwijzers veel doen lijden. Wij zeggen dit ook, maar verstaan dit niet gelijk de heer Braun. Vóór 1879 was er op schoolgebied geen partijgeest; de ‘liberale’ geest is er dan tusschen gekomen om de onderwijzers te vernederen tot anti-pastoors, en hun tot taak te geven de schooljeugd aan den invloed der Kerk te ontrukken. Het Belgisch volk heeft aan Braun en zijne waardige medehelpers, in al de kiezingen sedert 1884 getoond, hoe het denkt over het maçonieke werk. Braun was een van die Walen, die, zonder Vlaamsch te kennen, of te willen kennen, de beste plaatsen hebben ingenomen en de Vlamingen naar hun pijpen deden dansen.
Parisina. - Max Rooses schrijft in de Vlaamsche School ('91 bl. 12) over Parisina van Frans Gittens: ‘Het onderwerp is ontleend aan het gedicht van Byron van denzelfden naam, maar het geborgde gaat niet veel verder dan de namen van de personen, hunne misdaad en boete. Het is wezenlijk eene persoonlijke schepping en eene zeer oorspronkelijke. Shakespeare's trant schemert nog immer door, maar die trant is toegepast op een oorspronkelijk werk...’ Wij hebben Parisina zien spelen en oordeelen dat het verre is van een meesterstuk te zijn!
Sophokles. - Eenige Utrechtsche studenten hebben het plan opgevat eene vertooning van een Grieksch stuk in het Nederlandsch te geven, namelijk Koning OEdipus, van Sophokles, naar de metrische vertaling van prof. van Herwerden. (Vl. School).
Prentboeken. - In den vreemde regent het met nieuwjaar opgeluisterde werken. Onze Vlaamsche letterkunde blijft stom in dat vak en de Vlaamsche kunst is machteloos. Zou het Davidsfonds niet eens, als bijzondere uitgaaf va, een opgeluisterd jaarboek kunnen verspreiden?
Oordeelkunde. - Brunetière zal in een groot werk, dat hij aankondigt, wetenschappelijk ontleden en toogen hoe de genres
| |
| |
in de letterkunde ontstaan zijn, uitbreiden en verkwijnen, en hoe zij, door hun wegsterven, nieuwe genres verwekken. E.H. Stiernet, leeraar te Brussel, doet in breede trekken het werk kennen, dat M. Brunetière ontworpen heeft (Mnseon 91).
| |
Wetenschappen.
Germaansche Godenleer. - Wij kennen de Oudnoordsche godenleer uit de Edda. Door heidensche spreuken en bijgeloovigheden weten wij dat de Duitsche met de Oudnoordsche godenleer veel overeenkomst heeft. Daarover vinden wij eene schoone bijdrage in den Navorscher van Februari 1891.
‘Een zeer bekend kinderspel is het volgende. Twee kinderen vormen, door de opgeheven handen in elkaar te slaan, eene poort. De overigen loopen achter elkander op eene rij daaronder door, waarbij dan telkens een uit de rij tusschen de armen der poortwachters gevangen wordt. Deze moet daarop kiezen en komt dan al naar hij raadt, of achter den eenen of achter den anderen poortwachter staan. Als allen verdeeld zijn wordt er getrokken om te zien welke van beide partijen de sterkste is.
Er worden verschillige rijmpjes bij gezongen, o.a.:
Schaepherder, laet je schaepjes gä,
Tusschen tweë iesdere tangen,
Tusschen de zon en tusschen de maene,
Schaepherder, laet je schaepjes gä,
In dit rijmpje zijn heidensche overleveringen bewaard.
De wolf herinnert duidelijk aan den wolf Fenrir der Noordsche mythe, die, om het gevaar, dat de Asen van hem dreigde, door hen met den tooverband Gleipnir werd geboeid.
Fenrir is de vijand der Asen... Bij den laatsten wereldstrijd zal hij Odin, den alvader, bekampen en dooden...
Volgens de Germaansche voorstelling worden zon en maan vervolgd door twee wolven, van Fenrir's geslacht...
Onder de schapen hebben wij de wolken te verstaan. De wolken staan onder Odin, als god van hemel en sterren; Odin is dus de schaapherder. Hij wordt door Fenrir belaagd en is niet veilig voor deze geboeid is. Daarom durft ook de herder zijne schapen niet laten gaan, voor dat de wolf gevangen is.’ Aanbevolen aan onze tijdschriften voor folk-lore.
Al het wetensweerdige en de laatste ontdekkingen op het
| |
| |
gebied der Germaansche godenleer, - onmisbaar voor al die op den volksakker zanten - kunt ge vernemen in het eerste deel van den Grundriss der Germanischen Philologie. Bl. 982 handelt E. Mogk over Mythologie.
De Aryas. - J. Stuart-Glennie heeft den middel gevonden om de geleerden, die over de afkomst der Arische volkeren twisten, en de eene hun eerste zate in Azia, de andere den oorsprong der Aryas in Europa willen vinden, te doen overeenkomen.
Voor zoo verre de Aryas witte stammen zijn, komen zij uit Azia.
De eerste witte stammen, die begonnen Arisch of Indogermaansch te spreken, hebben in Rusland gewoond. Daar bestond van de IJszee naar de Zwarte zee, waar nu de steppen liggen, eene middellandsche zee, te weten de Eurasiatische. Die zee is uitgedroogd en 't is uit de malsche weilanden, in heur gewezen bedde gelegen, dat de Aryas herkomstig zijn. (The Academy, 13 Dec.).
Luchtwegers. - Als de wind van een zekeren kant blaast, splitst hij, lijk alle krachten volgens het beginsel van het raam of parallelogram der krachten, in twee richtingen, waarvan er eene naar omhoog wendt. Dat wordt bevestigd door een molentje boven op den Eiffeltoren, dat maar aan klimmende bewegingen van den wind onderhevig is. De wind, die naar omhoog waait, jaagt ook de lucht omhoog en dat heeft een dubbel uitwerksel: 1o de lucht wordt lichter en het kwik in de luchtwegers zinkt, 2o de drukking van de lucht vermindert, de dampen, min tegengehouden verdichten en vergaan in regen. Alzoo gebeurt het dat de vermindering van drukking met regen gepaard gaat en dat de luchtwegers den regen voorspellen. Dat is de uitleg van H. de Parville.
Hendrik van Gent. - Men heeft lang gemeend dat de vermaarde Henricus Gandavensis tot het geslacht der Goethals behoorde. Een Duitsch Jezuiet heeft die legende eerst te niet gedaan. Volgens Nap. de Pauw zou Hendrik Goethals de Sceppere hebben geheeten. J. Hoyois bestrijdt deze meening in het Mag. litt. van December laatstleden.
Smetgewassen. - Leest in de Revue des Q. Scientifiques van Januari 1891 de schoone bijdrage van Dr Moeller over de microben, smet- of krieldierkes, of beter smetgewassen en Dr Koch. De smetgewassen der tere door Dr Koch met eene wondere behendigheid en verduldige, zeer strenge navorschingen ontdekt, zijn kleine stokskes: hunne lengte bedraagt van 1,5 tot 3,5 duizendste van eenen millimeter en hunne doorsnede 0,2 van een duizendste van eenen millimeter.
| |
| |
Aardkunde. - Eugeen van Overloop heeft bij Hayez, te Brussel, een prachtig werk uitgegeven, waarin hij heel nauwkeurig den aardkundigen oorsprong van den kom der Schelde beschrijft.
Zorobabel. - Mgr de Harlez heeft wel gedaan het Muséon niet te doen ophouden. In de eerste aflevering van 1891 begint Dr Van Hoonacker zijne nasporingen over Zorobabel en den tweeden tempel van Jerusalem.
De Krimgothen. - In het oudheidkundig Congres van Brugge hield E.P. Van den Gheyn eene geleerde voordracht over eenen tak van den stam der Gothen, in de Krim gevestigd. F. Braun liet bij Golicke, te Sint-Petersburg, eene bijdrage verschijnen: die letzten Schicksale der Krimgoten, waarin hij vooral de Russische oorkonden heeft benuttigd. In de voorgaande eeuw hebben die overgeblevene Gothen verland naar de streke van het meer Azow. Dezen zomer zullen er opdelvingen in de Krim gedaan worden: misschien zal men nog 't een en 't ander wegens de Gothen ontdekken.
Aardrijkskunde - Die eenen prachtigen Atlas begeert, koope, ten prijze van 25 fr., den Atlas de Géographie moderne, door Schrader, bij Hachette, te Parijs, uitgegeven.
Sterrekunde. - Schiaparelli heeft bewezen dat Mercurius en Venus op hen zelven draaien gedurende den tijd, dat zij zich rond de zon bewegen. - In den loop van 1890 heeft men 14 nieuwe kleine dwaalsterren ontdekt; den 16 Nov. laatstleden vond Palisa te Weenen de 301e dezer kleine bollen, die allen tusschen Mars en Jupiter rond de zon bewegen.
Darwinism. - In de Revue des Q. Scientifiques, van Januari 1891, schrijft pater Hahn eene geleerde bijdrage over het Darwinism. Dit stelsel zou met evenveel recht Wallacism mogen heeten omdat Wallace er eerst over geschreven heeft. Het slot van pater Hahn's schrijven is: ‘De leering der onbepaalde ontwikkeling is niet bewezen, even min als de aanhoudendheid der geslachten.’ Men heeft inderdaad dierkes gevonden in Amerika, axolotls geheeten, die op zekeren dag dierkes van een ander slag hebben geteeld, te weten amblystomes.
| |
Spraakgeleerdheid.
Romaansche Taalkunde. - Wanneer zullen de talrijke leerlingen van onzen vermaarden Hoogleeraar Mgr de Harlez hem eenen feestbundel aanbieden, gelijk een groot getal geleerden den 29 December laatstleden hebben gedaan voor Gaston Paris, hun gewezen meester in de Romaansche taalwetenschap? Zij hebben hem gevierd en vereerd met een schoon boekdeel: Eludes Romanes,
| |
| |
dat vele geleerde opstellen over Romaansche talen en letteren bevat. - Het groot werk van Fr. Godefroy: Dictionnaire de l'ancienne langue française et de tous ses dialectes du IXe au XVe siècle, is tot aan het woord Sartir gekomen met zijne 64e aflevering. - Onze Waalsche landgenooten beginnen ook op den akker hunner geuspraken na te vorschen. Wilmotte heeft te Parijs laten drukken: Etudes de dialectologie wallonne.
Indogermaansch. - Fick's vergelijkend woordenboek der Indogermaansche talen wordt wederom in 't licht gegeven. De eerste aflevering verscheen bij Vandenhoeck, te Göttingen, kost 14 M. en bevat: Wortschatz der Grundsprachen der Arischen u. der Westeuropaischen Spracheinheit.
Oudvlaamsche Liederen. - De Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen heeft Oudvlaamsche Liederen en andere gedichten der 14e en 15e eeuw uitgegeven. Hoogl. Verdam maakt deze uitgaaf bekend, doet de merkweerdigheden uitschijnen van den Duitsch gekleurden tongval, waarin deze liederen zijn opgesteld, verbetert eenige lezingen en geeft de beteekenis en de afleiding der belangrijkste woorden. (Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. IX, no 4).
Vak- en Kunstwoorden. - De Vl. Academie bereidt een Algemeen Nederlandsch Vak- en Kunstwoordenboek.
Met dit doel doet zij eenen oproep tot alle Zuid- en Noordnederlandsche, tot alle Dietsche taal- en rechtsgeleerden, ingenieurs, natuur- en wis-, land-, tuinbouw- en veeartsenijkundigen, bouwmeesters en kunstenaren, zeevaart- en werktuigkundigen ingewijden in de stelsels van legerinrichting en landsverdediging, ervarenen in de visscherij, in het handels- en nijverheidswezen, ambtenaren van elken rang en elke roeping.
Zij vraagt woordenlijsten voor ieder ambacht, voor ieder beroep, voor iedere wetenschap en elken tak daarvan.
Voor ieder woord, begeert zij:
1o | aanwijzing van de beteekenis, liefst door goed gekozene voorbeelden toegelicht; |
2o | de afleiding; |
3o | de woordvormingen, de gebruikelijke samenstellingen; |
4o | aanteekening van geslacht en meervoud; |
5o | de plaatsen, waar ieder woord in gebruik is; |
6o | de synoniemen, met opgave van de streken, waar men ze bezigt; |
7o | de algemeene geijkte Nederlandsche uitdrukking; |
8o | Zorgvuldig vermelden of een woord verouderd is; |
9o | de Fransche, Hoogduitsche, Engelsche of Latijnsche gelijkwaardige benamingen. |
Germaansche taalwetenschap. - De 5e aflevering van Band I
| |
| |
van den Grundriss der Germanischen Philologie is verschenen. Zij is zeer lijvig en bevat de geschiedenis der Engelsche taal met veel zorg door Hoogleeraar Kluge bewrocht. Daarna komt een zeer lang opstel over de Germaansche tongvallen. De Duitsche en Nederlandsche streekspraken werden door Kaufmann behandeld. Al wat de werken over Nederlandsche goutalen betreft, wierd door Gallée ingezonden. Geen enkel snipperlingske van het overleden tijdschrift, onze Volkstaal, werd overgelaten terwijl men geen plaatske vond om de bloeiende Loquela van Dr Gezelle te vermelden.
Afleidkunde. - Het volgend werk van G. Meyer is bij Trübner te Strassburg verschenen: Etymologisches Wörterbuch der Albanesischen Sprache. Men weet dat die moeilijke taal nu als een tak der Arische taalfamilie beschouwd wordt.
Er bestaat een lijvig afleidkundig woordenboek der Engelsche taal door W. Skeat. Deze geleerde taalkundige heeft ook het kort begrip van zijn groot werk uitgegeven, en een nieuwe druk verscheen onlangsleden in de Clarendon Press, te Londen.
Perceval. - De heer van Veerdeghem, hoogleeraar te Luik, heeft in een boek van wijlen Bormans een paar stukken ontdekt eener ouddietsche vertaling van Chrestien de Troye's Perceval.
Elk stuk bestaat uit vier bladzijden; het eerste bevat: 1o de gevarenissen van Walewein en de Jonkvrouw ‘metten cleinen mouwen; 2o de jacht van Walewein op eene witte hinde; 3o Waleweins aankomst bij koning Vergulat en zijne betrekkingen met diens zuster.
In de vier laatste bladzijden staan: 1o het slot van Walewein's wedervaren ten hove van Vergulat, wien hij den eed moet doen de bloeiende speer te gaan opzoeken; 2o Perceval's verwildering, zijne ontmoeting met eene schare van boetelingen, zijn berouw, zijne aankomst bij zijn oom, den kluizenaar, zijne biecht en het gebed dat deze kluizenaar hem leert. (Vl. School.)
Middelnederlandsch. - Hoogleeraar Verdam gaf in de Koninklijke Academie van Nederland eene voordracht over eenige aanwinsten voor de kennis van het Middelnederlandsch, waarin gehandeld werd over een stuk van Reinaert en enkele deelen van Maerlant's Spieghel Historiael, die het gezag van den Brusselschen Codex bevestigen.
S.P.
|
|