Het Belfort. Jaargang 6(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 270] [p. 270] Aan eene Moeder bij de wieg van haar kind. WAT vreugde kan een' moeder smaken, Wanneer ze bij de wieg' mag waken Om zich te spieg'len in heur wicht. Wanneer ze in stilte zit te droomen, Wat eens van 't engeltje zal komen, Dan spreekt het hart door haar gezicht. Wat woelt u door den geest, o moeder? Wat meent gij dat den Albehoeder Voor uwe liefde heeft bestemd? Waar denkt ge 't voor op d'aard gezonden? O, 't denkbeeld zulks ooit te doorgronden Houdt te vergeefs uw hart omklemd. Zal het de roem der zijnen wezen, Den vijand voor zijn naam doen vreezen, En strijden als een eervol held? Ofwel zal 't Godes woord verkonden Zijn leven slijten rein van zonden, 't Is al wat u het hart voorspelt. Maar waarom gaat uw aanschijn kleuren, En ziet men u als ware treuren, En 't lachje kwijnen om uw mond? Ach! moeder, wat komt 't hart beroeren En u in droeve mijm'ring voeren, In deez uw uitverkoren stond. Ach! ziet ge uw kind op 's wereldsbaren Omringd van klippen en gevaren Verbrijzeld vallen op een rots; Ach! ziet ge 't in zijn laatste krachten Het kwade doen, de deugd verachten, En vloeken nog de name Gods? [pagina 271] [p. 271] Ja moeder 'k zie het aan uw vreezen En lees het op uw angstig wezen Gij ziet een duistre toekomst in; Gij ziet het eind' der grootste ellende Die even 't moederhart niet kende; Doch spare u God ooit het begin. Neen, moeder hoop nog kunt ge u vleien Staak uwe mijm'ring wil niet schreien En bid den Schepper van 't heelal, Opdat zijn allerbesten zegen Het volge steeds op al zijn wegen Hier onder in het tranendal. Jozef de Ras. Vorige Volgende