Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Boekennieuws en kronijk.Le Romans des Proverbes en action, par Demarteau Servais. - Wij hebben hier eene boeiende geschiedenis. Mad. Charmette woont te Vivegnis, met hare vijf dochters Hélène, Angèle, Jeanne, Emmeline, Muguette, en Hector, haren zoon. Geerne zou ze hare kinderen plaatsen. Daarom naar Luik, waar al vroeg eenige der dochters bezocht worden en op het trouwen staan. Maar... Mad. Charmette verliest haar geld in eene koolmijnramp en... de langgewenschte huwelijken blijven achter. Nu terug naar Vivegnis, waar de zaken gemakkelijker en rechtzinniger gaan, omdat er gehandeld wordt niet uit geldzucht, maar uit echte liefde. Dat is, op het kortste gezeid, de inhoud van de twee boekdeelen. Het is mij onmogelijk een woord te zeggen van ieder der talrijke personagen die er voorkomen: ge hebt hier alle stalen, eene soort van tentoonstelling. Zoo ook wekt de schrijver alle soorten van indrukken: hij maakt luimig door Mad. Sopora, de waanwijze leermeesteres der juffers; hij wekt afkeer, onder anderen, door oom Sior, den gevoelloozen vrek; hij wekt genegenheid, medelijden en bewondering door Hector en Blanche, met wier dramatisch einde hij zijn verhaal sluit. De roman is doorzaaid met spreuken: recueil de 6,500 proverbes, staat er op het titelblad. Voor ieder hoofdstuk en iedere bladzijde wordt er aangeduid hoeveel spreuken zij bevatten. Ik zeg spreuken en niet spreekwoorden, d.i., zedelijke waarheden, want, gelijk te zien is, telt er de schrijver ook de volksvergelijkenissen onder. Het heeft den schrijver noodzakelijk veel studie en tijd gekost zooveel spreuken en alle op hunne plaats van pas te brengen. Dat erkennen wij ronduit, maar ik geloof dat niet iedereen, juist door het groot getal spreuken, even geerne zijnen boek lezen zal; een kort verhaal zoo maken, ware goed en aangenaam, maar, als de boeken zoo groot zijn als hier, dan overvalt wel sommigen lezer de verveling: overvloed schaadt. Wie het verhaal voor de spreuken leest, dien kon de schrijver een licht gegeven hebben: de eigenlijke spreuken in drukletters aanhalen. Is het gedurtg gebruik van spreuken en spreekwoorden even | |
[pagina 200]
| |
natuurlijk in ieders mond?... Bij de Vlamingen, en een beetje overal, denk ik, is het gebruik der spreekwoorden meest eigen aan bejaarde, eenvoudige lieden. De spreekwoorden schijnen maar in den mond te komen bij zulken die ondervinding opgedaan hebben. Ja, Mad. Sopora en Sior spreken gansch natuurlijk zoo; maar de juffers? en hunne minnaars?... Mag ieder spreuk vertaald worden?... Ja, als zij in eigene beteekenis voorkomt; maar, moet zij figuurlijk opgevat worden, dan dient er eerst onderzocht of het beeld dat zij behelst, eigen is aan de taal waar zij in overgebracht wordt. Is dat beeld er vreemd aan, dan is zeker de spreuke duister, dan ook begaat de vertaler eene fout tegen de letterkunde. Rijmende spreekwoorden, gelijk heden rood, morgen dood zou ik nooit vertalen. Ge ontkleedt ze met hun het rijm af te nemen. De bijzonderste schrijvers waar M. De Marteau zijne spreekwoorden uit getrokken heeft, zijn: Cotgrave, Pasquier, Fleury de Bellingen, Antoine Oudin, Leroux, Tuet, La Mésangère, de Mery, Quitard, H. Gaidoz en Paul Sébillot, Cats, Ida von Duringsfeld en Otto Freiherrn von Reinsberg-Duringsfeld, Larousse, Bescherelle en Littré. Cats heeft zeker veel spreekwoorden van ons volk overgenomen, en het volk gebruikt er van hem; maar, om de spreekwoorden te kennen gelijk zij door de menigte gebezigd worden, ware het beter geen dichter te raadplegen die soms, om wille van het rijm, het spreekwoord verwringt. In Tuinman hadde de schrijver, meen ik, zekerder stoffe gevonden. Am. Joos.
Poésies eucharistiques, par Jean Casier, Gand, A. Siffer, fr. 2,00. Uitgegeven ter gelegenheid van het H. Sacramentscongres van Antwerpen, heeft Mgr Mermillod, die het voorzitterschap van die luisterrijke plechtigheid moest waarnemen, wel de opdracht willen aanvaarden van dezen stichtenden en dichterlijken bundel. De gedichten van M. Casier hebben den balsemenden geur van het Evangelie en der Navolging Christi, ook geven zij er de schoonste plaatsen van terug en vormen zij in prachtige verzen eene soort van geestelijke lezing over het Hoogwaardig Sacrament. Hij vertaalt in prachtige taal de schoonheid van het geloof en hij verbindt den schakel met Corneille die de Navolging in verzen overzette en met Louis Racine die Le poème de la Religion gedicht heeft. Even als in zijne Harmonies chrétiennes zoekt de dichter zijne begeestering in de deugd en het onsterflijke en in het goddelijke, en ver van alle aardsche driften vliegt de lezer mede naar de sfeeren van het hemelsche. Rechtzinnige godsvrucht, echt dichterlijk gevoel bezielen elke bladzijde. Het doet deugd aan het rechtschapen hart zulke edele klanken te hooren, tot verdooving van het wangeluid door lage, | |
[pagina 201]
| |
ja dierlijke driften in zoo menig rijmgeknoeisel bijna elken dag de wereld in geworpen. Eere dus en lof aan den vromen, gemoedelijken zanger, die, menig hart, met een zalig vuur van hemelsche, onsterfelijke liefde zal ontsteken. In beide werken hanteert M. Casier eene zuivere taal ietwat geschoeid op den modernen leest, en de bouw zijner verzen is in het algemeen kloek en schilderachtig. Misschien zijn eenige stukken te haastig afgewerkt en trekt de dichter al het merg niet uit zijn onderwerp; de begeestering spruit met kracht als uit eene opwellende bron maar houdt niet altijd stand; de vlucht is hoog en sterk alhoewel zij hier en daar eenigszins vermoeid de vleugelen slapper laat hangen. Dit is onze eenige critiek en het boek zooals het draait en waait is een heerlijk boek zoowel onder opzicht van vorm en dichterlijkheid als van gevoel, gedacht en strekking. Wat de stoffelijke uitvoering der dichtbundels van M. Casier betreft, laten wij liever, uit nationalen trots, het woord aan een Fransch blad. Immers schreef Le Messager mémorial de l'Allier het volgende onder het handteeken van Barones S. de Bouard: ‘Il est reçu dans le monde littéraire qu'un livre de poésies doit paraître chez Lemerre. Pourquoi pas ailleurs? Parce que nul mieux que M. Lemerre n'a su présenter un de ces livres au public, lui donner cet attrait extérieur qui flatte la vue et impressionne favorablement le lecteur avant même qu'il n'ait ouvert le volume. Jusqu'ici, il n'y avait que M. Lemerre pour donner une enveloppe poétique à ur livre de poésies. Voici qu'un éditeur Belge marche sur ses traces et le dépasse même; mais aussi les poésies si artistiquement éditées par lui sont de vraies perles et dignes de la richesse de l'écrin où elles sont renfermées. Ceux qui croient, ceux qui voient dans l'art, l'aurore sur la terre de la beauté divine, y respireront comme le parfum du plus beau bouquet que l'on ait offert au Créateur dans le vase le plus délicatement ciselé. - Le bouquet parfumé est de M. Jean Casier, le vase d'or est de M. Siffer.’
Apologie des Christendoms, of uiteenzetting en verklaring van de gronden des geloofs, door W. Devivier S.J., uit het Fransch vertaald door een priester van de Sociëteit van Jozus. - L.C.G. Malmberg, Nijmegen, 1890. Denkelijk zal men zich de woorden nog herinneren welke in de Algemeene vergadering der Katholieke werken van het Aartsbisdom van Mechelen door M. Kempeneer werden uitgesproken, en waarin de begaafde redenaar op de noodzakelijkheid wees om de godsdienstleer in voordracht en geschrift uiteen te zetten, toe te lichten, en waar zulks noodig schijnt, te verdedigen tegen de aanvallen van het hedendaagsche ongaloof. Of de Fransche pers zich nu en vroeger van hare taak heeft gekweten, willen wij voor | |
[pagina 202]
| |
het oogenblik niet onderzoeken; maar wij meenen slechts rechtvaardig te zijn, wanneer wij bekennen dat er sedert eenige jaren weinige Vlaamsche geschriften het licht hebben gezien, welke de verdediging van onzen H. Godsdienst, in den zin door spreker bedoeld, op eene merkelijke wijze althans, hebben bevorderd. Eene uitzondering echter - ja, eene roemwaardige uitzondering maken wij voor de ‘Verklaring van den Mechelschen Catechismus’ van wijlen, diepbetreurden Mgr. Lambrecht: een meesterstuk te allen opzichte, wellicht het verdienstelijkste boek, naar stof en vorm, dat sinds jaren in onze taal is verschenen; een boek, dat, naast de Bijbelverklaring van Prof. Beelen, op het veld onzer letterkunde nòg zal blijven bloeien als eene frissche bloem, of liever, blozen als eene verkwikkende vrucht, wanneer de honderden romannetjes, novelletjes en andere prulletjes welke thans voor een oogenblik de bewondering gaande maken, reeds lang in het stof zullen vergeten liggen! Heden verschijnt een ander werk van denzelfden aard: De Apologie des Christendoms. Velen onder onze lezers kennen waarschijnlijk reeds het oorspronkelijk Fransche boek, waarvan het Nederlandsche eene vertaling is, en bijgevolg zal het niet noodig zijn over den inhoud ervan verre uit te weiden. Men weet dat in die zaakrijke bladzijden, welke aan P. Devivier de goedkeuring en den lof van een aantal kardinalen, bisschoppen en andere bevoegde mannen hebben verworven, de grondslagen van den Christelijken godsdienst worden ontwikkeld, dat daarin een gereed en afdoend antwoord te vinden is op de meeste tegenwerpingen welke in name der geschiedenis en der wetenschap tegen de waarheid van den geopenbaarden godsdienst worden ingebracht. Zóo schrijft desaangaande Mgr. Fonteneau: ‘Onder een bescheiden titel, en in een eenvoudigen en ongekunstelden vorm heeft (de schrijver) in een enkel boekdeel de bewijsgronden vereenigd, welke de Katholieke godsdienstwetenschap tegen het hedendaagsch ongeloof aanvoert. Bijbelverklaring, wijsbegeerte, godgeleerdheid, geschiedenis, natuurlijke wetenschappen, staathuishoudkunde, alle goddelijke en menschelijke kennissen zijn in (dit) boek aangewend om op eene ontegensprekelijke wijze de volkomen overeenstemming van het geloof en de rede te doen blijken. De bewijzen zijn talrijk, goed gekozen en duidelijk voorgesteld; de betoogtrant is krachtig en overtuigend, de stijl helder, nauwkeurig en bondig.’ Het spreekt van zelf dat dit handboek niet alle tegenwerpingen worden aangeroerd; dit ware trouwens onmogelijk. Maar in het werk van P. Devivier zal men toch door eene grondige studie den sleutel vinden om de meeste vraagstukken, welke hedendaags besproken worden, op te lossen. In dit opzicht hebben wij slechts éene zaak te betreuren, dat namelijk deze Apologie, even als de andere, ons maar weinige wapens in de hand geeft tot het bestrijden | |
[pagina 203]
| |
van de rationalistische beoefenaars der zoogenoemde Geschiedenis der godsdiensten - eene nieuwe wetenschap waarmede, ook hier te lande, nog al eens gedweept wordt. Voor het oogenblik kunnen wij niet beter doen dan de lezing aan te bevelen der katholieke tijdschriften van Holland, waar die onderwerpen op eene degelijke wijze worden behandeld. Wij moeten hier nog een woordje bijvoegen over de vertaling. Zij is vervaardigd door een Hollander. Dat wil niet zeggen dat de stijl stijf is, langdradig of gezocht, zooals misschien eenigen zullen denken, die in de meening verkeeren, dat nog steeds de goede Noord-Nederlandsche schrijvers den preektoon van Van der Palm aanslaan. Men behoeft waarlijk geen groot kenner te zijn om aanstonds te bemerken, dat wij hier te doen hebben met een ervaren stylist, met iemand die onze wettenschappelijke taal in al hare geheimen heeft achterhaald. Wat voor een bevallige en tevens eenvoudige uitdrukking! Hoe welluidend de volzinnen, hoe juist de woordenkeusGa naar voetnoot(1)! Moet ik er bijvoegen met een Belgisch dagblad, dat men misschien verwonderd zal staan, nu men ziet dat onze moedertaal zoo uitnemend geschikt is om gebruikt te worden in de grootsche theologische en wetenschappelijke twistvragen? Eilaas ja, velen zullen verwonderd opzien; maar dit is enkel een teeken dat zij onbekend zijn gebleven met onze wetenschappelijke literatuur, welke zich sedert een dertigtal jaren, vooral in Holland (waarom zouden wij dit niet bekennen?) ontwikkeld heeft, en geschriften heeft voortgebracht, die niet behoezen onder te doen, wat juistheid en bevalligheid van uitdrukking betreft, voor de beste voortbrengsels van Engeland, Duitschland of Frankrijk. De bewerker nu der Apologie des Christendoms schijnt ons een geleerde te zijn doorvoed van die classieke taal, waarvan hij al den rijkdom in dit boek heeft ten toon gespreid. Een wensch nog alvorens te eindigen. Vlamingen - gij vooral, Vlaamsche Studenten, waarom zoudt gij uwe bewondering en uwe studie niet eerder wijden aan degelijke werken van dien aard, dan aan de vergankelijke verdichtsels welke de een of ander romanschrijver gedroomd heeft? Dan zou wellicht iemand uit uw midden opstaan - een man van talent en karakter, met ronde inborst en oud Vlaamsch geloot, die onze taal zou verrijken met | |
[pagina 204]
| |
uitstekende voortbrengselen op geschied- en letterkundig, op philosophisch en theologisch gebied, - en ditmaal niet met vertalingen, maar met oorspronkelijke werken, in de moedertaal geschreven en die onze moedertaal en onzen vaderlandschen Godsdienst zouden doen hoogachten bij de andere volken. O ware dàt de strekking der Vlaamsche beweging!
Leuven. V.
Vijftig Vlaamsche Liederen met muziek, voor het zingende volk van Vlaanderen, uitgegeven door ‘de Gilde van den zwijgenden Eede’. Brugge, A. Van Mullem. Fr. 1,25. Hoe gelukkig is de duitsche studentenjeugd! Zoo juicht een duitsche dichter bij 't beschouwen hoe het vaderlandsch gedacht van Duitschlands studentenvolk straalt en uitbreekt in lustig lied en leven, in eigen dietschen handel en wandel. Zoo juichend mogen wij ook beginnen spreken, met pit van reden, van 't studentenvolk van Vlaanderen: de jonge studentenbeweging, de blauvoeterie in Westvlaanderen, heeft alhier een nieuw leven doen ontstaan, nieuw bloed gejaagd door het lijf onzer jongelingschap die begeesterd en strijdlustig staat voor het goede, voor de deugd, voor Vlaanderen, haar Vaderland! Uit dat krachtig herleven is ook het lied herboren, zoo Rodenbach, de meesterzanger, dichtte: het lied ons ingeschapen
dat niemand zingen dorst,
het lied der dietsche knapen
dat smachtte in veler borst.
Sedert dien hebben wij tweemaal vijftig vlaamsche liedjes, als zoovele langvergetene doch verrukkende klanken door Vlaanderen hooren weêrhelmen en ons vervallend en ontwordend volk wakker schudden, meest van al, uit zijne doodende onverschilligheid. Daaruit ook, uit dat zingend en klingend herworden, uit die behoefte naar eigen zang en lied die bij ons jong volk te bespeuren is, is het gedacht gerezen van dit derde boekske dat wij hier aanbevelen. Het bevat liederen van Rodenbach, Persyn, Decarne, H. Verriest, Gezelle, Cnods, A. Verriest, Flamen, Van Herendael, Hiel. Flamings, Van Keirsbilc, oude zangen en andere, omgewerkt naar Heine, von Fallersleben, Uhland en Goethe. Het muziek is van De Stoop, Mozart, Mille, Arndt, Mehul, Schumann, Cotta, Haydn, Van Hee, Benoit en Herpellinck. Oude aria's zijn ook benuttigd met nieuwe woorden. De bundel begint met het nationaal lied, de Brabançonne of Marseillaise van Westvlaanderen: De Blauvoet van Rodenbach. De algemeene toon is lustig, opgeruimd en volk- en vaderlandlievend. | |
[pagina 205]
| |
Even als zijne twee voorgangers zal het werkje welhaast uitverkocht zijn en zal men die deuntjes bij geheel het studentenvolk en elders ook hooren weerklinken. Hoe eerder hoe beter, want dan krijgen wij ongetwijfeld een vierde, want de trog smaakt om nog.
Kon. Vl. Academie. - Belangrijke punten werden besproken, zooals de uitgave van Huygens' werken, volgens bestaande handschriften, door Dr. Worp; de uitgave van het Jaarboek; het verslag, door den heer Coopman, betreffende het Vak- en Kunstwoordenboek; de prijskamp voor Cantaten, enz. Biographische sprokkelingen uit de archieven van Dendermonde, door den heer Broeckaert, en uit die van Gent, door den heer De Potter, werden op het bureel neergelegd, als gevolg op het werk, dat de heer Génard in de vorige zitting mededeelde. Na de benoeming van de Commissie van rekendienst gaf de heer Snieders het woord aan den heer Sermon, die eene verhandeling las over Vlaamsche Vertaal- en Woordenboeken tot den jare 1700. De tweede voordracht was die van den bestuurder over het kwartier Kempenland, eene folklore uit de 17e en 18e eeuw: de staatkundige toestand, land, zeden en gewoonten, kerk en school, het gerecht, de zwervers en de kapitale straffen, lasten en corveeën, de Kempen in gemelde eeuwen betreffende, worden in die verhandeling toegelicht. Beide verhandelingen, alsmede de medegedeelde bijzonderheden door de heeren De Potter en Broeckaert, worden in de Mededeelingen opgenomen.
- In de Kamerzitting van 20 Januari heeft de heer Coremans, bij de ontwikkeling van zijn wetsvoorstel betrekkelijk het Vlaamsch in het beroepshof van Brussel, eene merkwaardige redevoering gehouden welke zeker als een der beste mag gelden over onze zaak in de Wetgeving uitgesproken, toch zeker voor wat het eerste gedeelte dezer rede betreft. Zich steunende op de geschiedenis, het recht, de eerlijkheid en de billijkheid, heeft hij de rechterlijke schandalen gebrandmerkt in de gedingen van Karsman, Schoep, en dezer dagen in die van Lefevre en Josson. Hij heeft aan de ambtenaren die bezoldigd worden om ten dienste te zijn van het volk, hunne plichten voorgehouden, waarvan de eerste bestaat in de taal machtig te zijn van die voor dewelke zij eene bediening bekleeden; hij heeft met kracht doen uitschijnen dat de onbekendheid met de taal der rechtsplichtigen voor de magistraten eene onbekwaamheid daarstelt om gewetensvol het recht te kunnen bedienen en bedeelen; en de Brusselsche rechters in het bijzonder besprekende, heeft hij hun herinnerd dat onze hoofdstad de zetel niet meer is van het departement der Dijle, maar wel van een land waarvan | |
[pagina 206]
| |
het grootste deel onbekend is met de taal van Outre-Quiévrain. In het tweede gedeelte zijner redevoering heeft de heer Coremans een heftigen uitval gedaan tegen Rogier, die, volgens hem, de eerste en eenige oorzaak is geweest van het verbannen der volkstaal uit alle officieele kringen. Mijns inziens was deze beschuldigingsakte hier ondoelmatig, want het ontvouwen van dat zwart blad onzer geschiedenis door de bespreking van het behandelde onderwerp juist niet vereischt, had geen ander gevolg dan onze tegenstrevers nog meer en meer in het harnas te jagen tegen ons recht. Melden wij dat de zoogezegde flaminganten Buls, Graux en Janson zich onthouden hebben, als het er op neerkwam het voorstel van de heeren Coremans, Begerem, Van Wambeke, A. Visart en Nerincx in aanmerking te nemen.
- Jong Antwerpen schrijft dat het Vlaamsch meer en meer veld wint in het O.L. Vrouwcollege der Eerw. Paters Jezuiten aldaar, dat er in onze taal aanspraken gehouden worden, en dat de beide talen gebruikt worden op de programmas der feesten. Zelfs richtte de eerw. Pater Provinciaal op een zijner laatste bezoeken zich tot de leerlingen in de volgende aanmoedigende woorden: ‘De Fransche taal zal U dikwijls van pas komen, het is noodig dat gij allen Fransch leert; doch, Mijnheeren, leert ook wel de Vlaamsche taal, die taal zal U nog meer diensten bewijzen dan de Fransche taal. Men kan het zich niet ontveinzen dat de strijd voor het herbekomen der rechten van die zoo schoone taal, met reuzenstappen vooruitgaat. Neemt dus allen deel aan den strijd, welke gevoerd wordt tot hare heropbeuring.’
- La Gazette, van Brussel, is bijna verheugd over het verdwijnen van den ‘Roi flamand’, gelijk prins Boudewijn misschien zou geweest zijn. ‘Misschien’, zegt het Fransche blad, want had onze toekomstige vorst aanvankelijk veel geestdrift getoond voor de Vlaamsche taal, die geestdrift was erg gekoeld nadat..... hij eens, aan de statie van X..., den ‘bard’ Y aansprekende in het Vlaamsch, een ‘zoogezegd Fransch’ antwoord had bekomen. Zoo suft de geestige Franschman, of Jood, die het gemelde blad opstelt. Intusschen hopen de 3 millioen Vlaamsche Belgen dat, indien de opvoeding van den tweeden zoon des Graven van Vlaanderen tot heden niet zou gericht zijn tot het bezetten, vroeg of laat, van den Belgischen troon - dat hem thans ook, goed en grondig, de taal van de meerderheid der Belgen zal worden aangeleerd, om te eenigen dage zoowel den titel van Roi flamand als Roi wallon te verdienen. Geen twijfel, of prins Albrecht - in 's Heeren name, Vlaamsche gazetschrijvers! niet Albert - zal bij de verwachting der Vlamingen niet te kort schieten. | |
[pagina 207]
| |
- Het knap en dapper Meetingistisch blad Het Recht, van Antwerpen, is zijn 18de jaar binnengetreden. Onze wapengroet aan dat verdienstelijk schrift, dat steeds onvermoeid en in blijvende jeugd op de bres staat te kampen voor het Vlaamsch beginsel. - Heil en voorspoed ook aan het niet minder verdienstelijk Zondagblad van Waregem, dat met 1sten Maart Ons Vlaanderen wordt, en onder het flink bestuur van den heer Ducatillon moedig den strijd zal blijven medevechten voor ons taalrecht. Het zal zich ook meer op maatschappelijk terrein bewegen. - Voorspoed insgelijks aan Dietsche Warande waarmede de Wetenschappelijke Nederlander van den heer Brouwers versmolten gaat worden. Kunst en wetenschap zullen in dat geleerd tijdschrift tred met elkander houden, en dat het op meesterlijke wijze zal zijn is ons gewaarborgd door het verleden dier twee voortreffelijke uitgaven, alsmede door de bekwame mannen, die er hunne beste krachten aan wijden. - De Vlaamsche bond van Oudenaarde geeft voor zijne leden een tijdschriftje uit getiteld Onze Vane. Welkom aan den nieuwen confrater!
- In Transvaal is een Zuid-Afrikaansche taalbond gesticht met het doel: bevordering van de kennis der volkstaal en aankweeking van een ontwikkeld nationaliteitsgevoel.
- Joubert, vechtgeneraal der Transvaalsche republiek, is in omreis in Europa. Te Brussel gaf men ter eere van den overwinnaar van de Amajuba in 1888-1881, eene vertooning en speelde men het Afrikaansche nationale lied: De vierkleur van Transvaal.
- La Chronique sprak laatst van enflamammerdement de la Belgique. Hoe kiesch en hoe voornaam die ‘parti de la grrrande nation!’
- Van den eigenaardigen en veelslachtigen Constantijn Huygens, naar zijn eigen handteeken Constanter genoemd, gaat eene volledige uitgave verschijnen. Die man, die in alle vakken en talen te huis was, heeft veel geschreven dat tot nu toe het licht niet heeft gezien.
- De socialisten tot hiertoe onverschillig, zelf vijandig aan de Vlaamsche zaak, schijnen op hunne stappen terug te komen om het Vlaamsch beginsel te huldigen. Op eenen meeting door de Vlaamsche Gentsche maatschappijen belegd, zijn zij verschenen en hebben bij monde van hunne redenaars hunne Vlaamschgezindheid beleden. Het liberalisme heeft zich reeds van de Vlaamsche beweging willen meester maken, het socialisme begint insgelijks de macht onzer zaak te begrijpen; eene reden te meer voor de laatste katholieken nog met fransquillonisme besmet, onze gelederen te komen versterken. | |
[pagina 208]
| |
† Lodewijk De Taeye, historieschilder, opziener der staatsteeken scholen en leeraar van monumentale kunst te Antwerpen. Vroeger was hij bestuurder der teekenschool van Leuven, en eenige maanden geleden behaalde hij den prijs des Konings met zijn werk: Etudes sur les arts plastiques en Belgique. Hij was geboortig van Gent en een jongen uit de volksklas.
† Pieter Heckers, Gentsche toondichter, 28 jaar oud. In 1883, pas 20 jaar oud, behaalde hij den tweeden prijs van Rome met zijne cantate Daphné, in 1885 denzelfden rang met het Elfenwoud, en in 1887 den eersten met De Smeekenden. Nu legde hij de hand aan eene eigenaardige muzikale schepping: Vaders beeltenis. Hij stierf ongelukkiglijk buiten de Roomsche kerk.
† Generaal Liagre, oudminister van oorlog, oudcommandant der krijgsschool en thans levenslange secretaris der Koninklijke Belgische Academie. Hij was schrijver van zeer gewaardeerde wiskundige en sterrekundige werken.
† J.-B.-V. Coquille, medewerker aan l'Univers, 70 jaar. Hij was een man van vaste grondbeginsels en van ongemeen talent. Zijne werken zijn: Les Légistes, La Royauté en Le Césarisme.
† Charles Bancroft, de welbekende Amerikaansche geschiedschrijver.
† Adolf Marichal, priester uit het bisdom van Gent en zendeling in de Argentijnsche Republiek. In medewerking met zijn broeder, Camiel Marichal, gaf hij een paar jaren geleden een boek uit over zijn aangenomen vaderland: Argentina. Prijs fr. 1,50.
† Pieter De Decker, gewezen minister van binnenl. zaken in 1855-57. Hij stelde destijds de Commissie in der taalgrieven en bewees vele diensten aan de Vlaamsche partij. Hij was een man van groot talent, gemoedelijk en zonder trots; reeds was hij volksvertegenwoordiger voor Dendermonde, toen hij nog zijn kwartier bleef betrekken in een onaanzienlijk kruidenierswinkeltje der St-Baafsstraat te Gent. Hij laat Fransche werken achter van verdienste: Les missions catholiques en andere. In zijne jeugd gaf hij eenen bundel gedichten uit: Religion et amour. In de uitgaven der Belgische Academie vindt men van hem een aantal belangrijke bijdragen. Met meer krachtdadigheid had hij het land en de Vlaamsche partij meer nuttig kunnen zijn, doch hij streek de vlag voor het oproer, en zocht voor de Vlaamsche zaak den weg niet in te slaan hem aangewezen door de Commissie der taalgrieven, waarvan leden waren: Conscience, De Laet, Stroobant, Snellaert, Rens, Jottrand, David, de Corswarem, Mertens en Van der Voort. Tegenstrijdig met hetgeen beweerd wordt was het De Decker niet die de uitgave verbood van het verslag dier commissie, het was Rogier, de eeuwige vijand der Vlamingen. Hij was te Zele geboren in 1812. |
|