| |
| |
| |
De naam van Sint-Bavo.
(Vervolg van bladz. 55.)
DE naam Bavo is een enkelvoudige (niet samengestelde) mansnaam, uit eenen enkelen ouden naamstam bestaande. En deze naamstam is natuurliker wyze oorspronkelik slechts een algemeen woord. Naar myne meening is bau de naamstam, die aan den naam Bavo ten grondslag ligt. Maar wat de beteekenisse zy van den naamstam bau, en met welk algemeen woord deze naamstam samenhangt, en wete 'k niet. Zekerlik is het een zeer oude naamstam, en het woord waar die naamstam oorspronkelik eenzelvig mede was, moet uit den schat onzer tale verloren zijn gegaan, of het is in beteekenis, misschien ook in uitwendigen form, sterk gewyzigd of geheel veranderd.
De geleerde Duitsche namenvorscher, Dr Ernst Förstemann, vindt in den naam Bavo eenen naamstam bab, die, volgens het geen hy daar van mededeelt in zijn beroemd en degelik standaardwerk Altdeutsches Namenbuch (Nordhausen, 1856), ook al zeer oud moet wezen en van hoogst twyfelachtige beteekenis. Förstemann aanziet diensvolgens den naam Bavo als een byzonder Nederduitsche naamsform, die overeenkomt met, of eigentlik geheel de zelfde is als de Hoogduitsche mansnaam Babo, die hy in middeleeusche oorkonden gevonden heeft en aanwijst. In aanmerking genomen, dat de letter b in het Hoogduitsch, midden in een woord, gemeenlik overeenstemt met, of vervangen wordt door de letter v in het Nederduitsch (Hoogduitsch
| |
| |
bleiben, glauben, Taube, Nederduitsch blyven, gelooven, duive), zoo heeft deze meening van Förstemann de waarschijnlikheid voor zich, en kan ook zeer wel op waarheid berusten. Ik heb echter goede redenen, haar niet onvoorweerdelik aan te nemen. - Verder brengt Förstemann tot zynen naamstam bab, nevens Babo en Bavo ook nog de Oud-Germaansche mansnamen Pabo en Papo. (Deze namen waren oudtijds ook onder de Friesen in gebruik; ja, Pabe is dit nog heden.) In d'uitsprake van vele Hoog-Duitschers kan men te nauer nood, of soms ook in het geheel niet, eene b van eene p onderscheiden, niet vernemen of zy pauer of bauer zeggen; en in de middeleeuen schreef men werkelik in Zuid-Duitschland wel pauer in stede van bauer, wel prot in plaats van brot, enz. Dit in aanmerking genomen, is het gemakkelik te verklaren dat de Hoog-Duitscher Förstemann de namen Bavo en Babo, Pabo en zelfs Papo allen over eenen kam scheert, allen als wyzigingen van eenen en den zelfden naam aanziet, allen uit eenen naamstam bab ontstaan acht. Ik en kan dien geleerde echter in deze meeninge niet volgen.
De vrouelike form van den mansnaam Bavo is Bava. En komt nu Bavo al vry weinig voor, de vrouennaam Bava is nog veel zeldzamer. In der daad is my deze naam slechts eenmaal ontmoet. Eene adellike vrou namelik, die in de 12de eeu leefde en vermoedelik eene Friesinne was, en die de Abdy te Egmond in Kennemerland rykelik met heur geld en goed beschonk, droeg dezen naam Bava.
De oorspronkelike, volle naamsform Bavo komt in geschiften van de 15de, 16de en 17de eeu, in zoo verre dezen in de Dietsche landstaal geschreven zijn, wel voor in den ingekorten form Baef. Zekerlik hebben onze voorouders in die eeuen den naam Bavo, in hunne dageliksche spreektaal, ook aldus als Baef of Baaf uitgesproken. Ja, nog heden noemen oude en ouderwetsche lieden, hier in Holland, den Heiligen Bavo gemeenlik ‘Sinte-Baaf’. (Misschien ook wel
| |
| |
in Vlaanderen of in andere Nederlandsche gewesten?) In de 16de en 17de eeu heerschte hier te lande, even als elders in het beschaafde Europa, het onzinnige gebruik om de oorspronkelik Germaansche namen te verlatynschen. Van Hendrik, by voorbeelde, maakte men Henricus of Hendrikus; Willem verlatynschte men tot Wilhelmus, Govert of Godevaert tot Godefridus; Wouter, Wolter of Walther tot Wolterus of Waltherus, en zelfs wel, het Fransche Gautier daar by in aanmerking genomen, tot Gualtherus. Soms ging men daar te boven nog zeer onzinnig en dom by deze dwaze en ongerijmde verformingen te werk. Men verlatynschte den volksnaam, den naam die by het volk in het dageliksche leven in gebruik was, en sloeg daar dan geen acht op, dat die volksnaam, in menig geval, reeds van eenen volledigen goed Latynschen naamsform afgeleid was. Vooral ook in Friesland heerschte deze onzede. Daar maakte men wel van Pier, de volksnaam die van den bybelschen naam Petrus afgeleid is, Pierius, in plaats dat men wederkeerde tot den eersten, oorspronkeliken naamsform Petrus. En zoo ook wat Baef aangaat. In stede toch van den eersten en oorspronkeliken naamsform Bavo, die zoo wel goed Oud-Germaansch als goed Latyn is, wederom in gebruik te stellen, maakte men Bavius daar af. Deze wannaam is nog heden wel by de Friesen in gebruik, als een mansdoopnaam. Ook komt hy nog in Friesland als maagschapsnaam voor.
Is Bava zeldzamer als Bavo, de vrouelike form daarentegen die met den manneliken volksnaamform Baef overeenkomt, Baefje dus, ook Baefken, Baefjen, Baefke, heden ten dage Baafke en Baafje, komt meer voor. In oude geschriften uit de dry en vier laatst verloopene eeuen, in Noord-Nederland opgesteld, vindt men dezen vrouenaam herhaaldelik. En nog heden zijn er hier en daar in onze gewesten, ook in Friesland en vooral ten platten lande, nog wel vrouen die, ook in geijkten zin, Baafke of Baafje heeten.
Menig woord dat in het algemeene Dietsch, en
| |
| |
ook in andere Nederduitsche talen en gouspraken eene v heeft tusschen twee klinkers, heeft in het Friesch daarvoor in de plaats eene u (blyven by voorbeeld is in het Friesch bliue, gelooven (oo = ea) is leaue, nevel is nauel, enz.). Trouens, de v en de u zijn zeer naverwante letters; ja, eigentlik maken zy, in heuren oorsprong, maar een en de zelfde letter uit. Dies schreef men oudtijds de u gemeenlik ook als v, en omgekeerd. Men liet het dan aan den lezer over of hy, volgens zyne aangeborene gouspraak, eene u of eene v wilde uitspreken. Het eene achtte men toen, zeer te recht, juist zoo goed als het andere. Gelukkige tijd! Er waren toen nog geen Hollandsche taal-dwingelanden - en geen Vlamingen en Friesen, die de Hollanders door dik en dun naliepen!
Geheel volgens bovenstaanden regel treedt dan ook de v van Bavo in het Friesch als eene u op. In het Friesch, oud zoo wel als nieu, luidt de naam Bavo als Bauo, en hy wordt in die taal ook aldus, of als Baue, by wanspellinge als Bauwe geschreven, nog heden ten dage. Als Baue en Bauwe is deze naam onder de Friesen algemeen en veelvuldig in gebruik; en nog meer in den verkleinform Bauke. En ik acht dit een opmerkelik verschijnsel. Immers, in navolginge van den naam des Heiligen Bavo 's, zoo als het geval is by Vlamingen en Hollanders die den naam Bavo of Baef dragen of droegen, en dragen de Friesen, naar alle waarschijnlikheid dezen name niet. Want ik en hebbe geene sporen aangetroffen, veel minder nog bewyzen, dat St-Bavo oudtijds by de Friesen ooit byzonderlik vereerd geweest zy. St-Bavo en was in Friesland nooit een volksaardige Heilige. Ook en is daar, voor zoo verre ik wete, in gants Friesland geen enkele kerke, oud nochte nieu, ten name van St-Bavo gewijd. Ik leid hieruit af, dat de naam Baue, ook omdat hy in Friesland uitsluitend in dezen byzonder Frieschen en volkseigenen form, en niet als Bavo voorkomt, door de hedendaagsche Friesen als eenen overouden, oorspronkeliken naam gedragen wordt, van volkswegen, en niet
| |
| |
door invloed der Kerke. En tevens dat deze naam Baue by de Friesen reeds gebruikelik is uit den tijd vóór dat St-Bavo leefde, en vóór dat zynen naam in de andere Nederlandsche gewesten bekend werd.
Even als nevens den oorspronkeliken manneliken naamsform Bavo de vrouelike naamsform Bava staat, en even als naast den meer volkseigenen manneliken form Baef of Baaf de vrouelike form Baefken, Baefjen in gebruik was en is, zoo hebben de Friesen nog heden nevens hunne mannelike namen Baue en Bauke den vroueliken naam Baukje (eigentlik een dubbele verkleinform, samengesteld met ke en je) in volle, geijkte gebruik.
Byzondere opmerking verdient het nog dat de naam Bavo oudtijds ook in Vlaanderen (en Brabant?) als Baue of Bauwe is uitgesproken geweest. Daarvan heb ik nog een spoor gevonden, gelijk ik verder in dit opstel, by de maagschapsnamen die van den naam Bavo afgeleid zijn, aantoonen wil.
Even menigvuldig en algemeen als de naam Baue (Bauwe, Bauke, Baukje), is ook onder de Friesen, nog heden als van ouds, de mansnaam Boue (meestal geschreven Bouwe, in verkleinform Bouke, in vroueliken form Boukje) in gebruik. (Deze naam en moet niet verwisseld worden met den mansnaam Bouwen, die in het 16de en 17de eeusche Holland voorkwam, en die een zeer versletene, saamgetrokkene form is, in de volksspreektaal, van den volledigen naam Boudewijn). In den mond der Friesen verschilt de ouklank van dezen naam weinig of niets van den klank, dien men aan de au in den naam Baue geeft. Deze twee namen worden heden ten dage dan ook geenszins altijd naukeurig onderscheiden; ja, zy worden veelvuldig met elkanderen verwisseld. Toch zijn het oorspronkelik wel degelik twee verschillende namen. In middeleeusche geschriften, en ook nog tot in de 17de eeu, vindt men den naam Boue meestal als Buw, Buwe, Buwo, Buvo geschreven.
Een zeer aanmerkelik deel onzer Nederlandsche maagschapsnamen en plaatsnamen is geformd uit onze
| |
| |
mansdoopnamen. Die maagschapsnamen, van mansdoopnamen afgeleid, bestaan in den regel uit die mansnamen ('t zy dan in hunne oorspronkelike en volledige formen, 't zy in de verkorte, versletene, soms verknoeide formen der dageliksche spreektaal) in den tweeden naamval geplaatst, en wel in al de verschillende formen, oud en nieu, volledig of versleten, die onze Dietsche en Friesche talen, ook in heure onderscheidene gouspraken, vertoonen. Het woord zoon wordt dan stilzwygend achter die tweedenaamvals formen verstaan, en zoo ontstaan die naamsformen die men vadersnamen ofte patronymica noemt. By voorbeelde: de maagschapsnaam Willems is de mansnaam Willem in den tweeden naamval, en beteekent Willems zoon, de zoon van den man die Willem heet; zoo ook Jansen met Janssen, Janssens, Janson, enz. (Jans zoon), Diercksens, Dirks, Dercks, Durkema (de zoon van Dierk, Dirk, Derk, Durk, voluit Diederik of in den oudsten form dezes naams Theodorik); Jorissen, Jorisse, zoon van Joris, dat is de Oud-Dietsche form van den naam George, Georgius.
Even zoo is het met de maagschapsnamen, die aan den doopnaam Bavo, in zyne verschillende formen, hunnen oorsprong te danken hebben. De volgende maagschapsnamen, allen van den naam Bavo afgeleid, heb ik in de verschillende Nederlandsche gewesten ontmoet: Baefs, Baafse, Baafs; Baving (in Groningerland, Frisosassisch, zoo wel als in Engelland, Anglo-sassisch); Bavink, Bavinck; Bavinga en Bavema, als patronymica in Frieschen form (de maagschappen, die deze namen droegen, en bestaan niet meer). Verder Banga en Bange, beiden in de Friesche gewesten voorkomende, en beiden saamgetrokkene, versletene formen van de volledige patronymica Bavinga, Bavinge. Bavius (zie bladzyde 152 hier voren). Verder Bauwenga en Bauma in Friesland; Bauwes, Bauwen en Bauwens. Deze laatste maagschapsnaam is zoo wel eigen aan de Friesche als aan de Vlaamsche en Brabantsche gewesten, en is zoo min in het Noorden als het Zuiden zeldzaam.
| |
| |
De naamsform Bauwe ligt daar aan ontegenzeggelik ten grondslag - een naamsform die, althans in de laatst verloopene dry of vier eeuen slechts aan Friesland eigen is. En ik meen hieruit met recht te mogen opmaken dat ook de Vlamingen en Brabanders in de middeleeuen den naam Bavo als Bauo, Baue, Bauwe uitgesproken hebben, gelijk ik hier boven op bladzyde 154 reeds met een enkel woord aangeduid heb. Eindelik nog komen van den naam Bavo en Baue in zyne verschillende verkleenformen (de zeer oude op yn, de eveneens oude op lyn, le [Bauwelyn, Bauele], en de nieuere op ke) de maagschapsnamen Bawin, Bauwin, Bauvin te Brussel, Bauvelinckx en Bauwelinckx mede in Brabant, en Baukema met Baukes en Bauken in Friesland.
Ook menige plaatsnaam in onze gewesten, en daar buiten in andere Germaansche landen, is van den mansnaam Bavo, in zyne verschillende gedaanten, afgeleid. In d'allereerste plaatse hebben wy als zoodanig de namen van niet minder als vier Vlaamsche dorpen te vermelden; en wel, byzonderlik, juist in de vier Vlaamsche gewesten. Te weten: Bavichove (voluit Bavinchove, Bavinck-hove of Bavinga-hove, het hof, dat is de hoeve, landhoeve der Bavinga's, Bavingen of Bavinks, der nakomelingen van den man die Bavo hiet) in West-Vlaandeen; Bavinchove (dit is oorspronkelik geheel de zelfde naam als die van het West-Vlaamsche dorp, en door de n, die deze naam behouden heeft, zelfs nader by den volledigen form staande) in Fransch-Vlaanderen; Baveghem (niet meer in wezen?) in Oost-Vlaanderen (dit is voluit Bavinghem, Bavinga-heim, woonplaats der Bavingen, van Bavo's nakomelingen) en Bavinghem, een oud dorp, thans verdronken liggende, in Zeeusch-Vlaanderen. Deze laatste naam, oorspronkelik de zelfde als die van Baveghem, heeft den oudsten form beter bewaard. Verder vinden wy een dorp Baving in Luxemburg, eene plaats Bavington (ton, town, omtuinde stede of stad der Bavingen) in Northumberland (Engelland), eene Bavinksvaart by de stad Almeloo in Twente (gewest
| |
| |
Overijssel, Noord-Nederland), eene state of oud-adellike hofstede Bavema-state te Akmarijp, in Friesland, en een dorp Bangstede, dat oudtijds voluit Bavestede, Bavingstede, Bavingastede hiet (men vergelyke Bavinga = Banga op bladzyde 155 hiervoren), in Oost-Friesland. Dan komen verder in de Friesche gouen voor, waar de naam Bavo als Baue geldt: Bauwert (Bavo's weerd), eene wierde of terp by den dorpe Esinga in Groningerland; Bauens (oudtijds voluit Bauinge, Bavinga) eene sate of vrye-boeren-hofstede by den dorpe Sengwarden in Jeverland; Baukens (oudtijds voluit Baukinga), eene oudadellike burcht by den dorpe Weiwert in Groningerland; Bauenhuse, eene sate by Wuppels in Jeverland: Bauensfeld, een gehucht by de stad Jever, enz.
In het Altdeutsches Namenbuch van Förstemann worden nog eenige namen opgenoemd van plaatsnamen in Duitschland, die van de mansnamen Babo, Pabo, Papo zijn afgeleid; oude namen, die, gelijk hier voren op bladzyde 151 gemeld is, door dien geleerden Duitscher met onzen naam Bavo oorspronkelik gelijk worden geacht. Onder deze namen dient hier byzonderlik vermeld te worden die van de vermaarde stad Bamberg, aan den Main in Frankenland (Beieren). Immers deze naam wordt in oude middeleeusche oorkonden en geschriften wel als Babinberg, Bavemberg en zelfs als Bavoberch vermeld; het schijnt dus dat onze naam Bavo aan dezen plaatsnaam wel degelik ten grondslag ligt.
In het Walenland van Henegouen ligt een dorpken dat Baugnies heet. In overeenstemminge met vele andere plaatsnamen in hedendaagsch Waalsche gouen, op gnies of ignies eindigende, en die oorspronkelik zuiver Germaansche, (Dietsche, Vlaamsche) namen geweest zijn, in patronymicalen form op inge uitgaande, vermoed ik dat deze naam Baugnies eigentlik en van oorsprongswegen Bauingen of Bavinge geweest zy. Navorschers van oude oorkonden kunnen in deze zake misschien wel licht verspreiden.
Is een zeer groot aantal geslachtsnamen aan doop- | |
| |
namen ontleend, niet minder groot is het aantal der maagschapsnamen, die van eenen plaatsnaam afgeleid zijn. Meestal is dit geschied, door het voorzetsel van daar voor te plaatsen (Van Brussel, Van Gent, Van Breda, Van Beers). Echter komen ook vele plaatsnamen op zich zelven, en zonder dat voorvoegsel, als maagschapsnamen voor (Beets, Moll, Kuyk); ja, zulke namen zijn zelfs wel, door achtervoeging eener s of op andere wyze, in den tweeden naamval geplaatst, en doen dan, oneigenlik, als patronymica dienst. Tot deze afdeeling der maagschapsnamen behooren er twee, die hier by de Bavo-namen vermeld moeten worden. Het zijn de geslachtsnamen Baevegems en Bavegems, beiden te Brussel, en zeker ook wel elders in Brabant voorkomende. De oorsprong dezer namen is, na al het boven medegedeelde, wel niet moeilik aan te wyzen.
De vriendelike Vlaamsche lezer of lezeres vergunne my, ten slotte van dit opstel, nog wel hem of haar op te wekken en aan te sporen om, zoo zy, als vader of moeder of anderszins, ooit in de gelegenheid komen een kindeken eenen name te geven, dat zy dan den schoonen, welluidenden, voegzamen, Kersteliken, Dietschen name Bavo, of Bava, in 't dageliksche leven Baaf en Baafken (geenszins in Franschen form als Bavon), indachtig mogen wezen, en daartoe gebruiken. Op die wyze kan, en moet, deze volkseigene naam weêr krachtiglik in eere hersteld worden, en kan hy in het vervolg nog menigen kloeken Vlaming, menige eerbare Vlaamsche vroue dienen en tot sieraad strekken. Zoo zal onze Dietsche volkseere, al mede in Kersteliken en in geschiedkundigen zin, grooteliks gebaat worden. Daarin zal zich de schryver van dit opstel van herten verblyden, en de moeite, hieraan besteed, ruimschoots beloond achten.
Haarlem.
Johan Winkler.
|
|