| |
| |
| |
Driemaandelijksch overzicht.
Kunst en Letteren.
Buitengewone prijskamp der Vl. Academie. - De dichtwedstrijd der Vlaamsche Academie voor 1890 heeft geen uitslag geleverd. Wij lezen in de aflevering Juli en Augustus der Verslagen, bl. 218: ‘Wat de jury pijnlijk getroffen heeft is de algemeene middelmatigheid der ingezonden stukken. Misschien is die ongunstige uitslag wel toe te schrijven aan den betrekkelijken korten tijd, binnen welken de gedichten moesten ingezonden worden; misschien ook wel aan eene zekere onverschilligheid voor alles wat eenig officieel karakter heeft: wij mogen het niet verhelen dat de miskenning der taalrechten onze Vlaamsche letterkundigen sedert lang misnoegd heeft en dat, zoo de liefde tot Vorst en Vaderland bij ons volk nog diep is ingeworteld, de vernedering zijner taal niet van aard is om die liefde aan te wakkeren. De Vlaamsche dichters zijn grootendeels uit het volk gesproten, hun zingen of hun zwijgen mag beschouwd worden als de zuivere uitdrukking van hetgene dit volk gevoelt’.
Huygens en Corneille - Constantijn Huygens was in briefwisseling met al de geleerden en kunstenaars van Europa.
In 1661 ging hij voor eenigen tijd naar Parijs en hij nam die gelegenheid te baat om Corneille naar Rouaan te gaan bezoeken.
Huygens toonde aan Corneille hoe de Nederlandsche dichtkunst sedert vijftig jaren van uitheemsche uitdrukkingen gezuiverd was en over een rijken woordenschat beschikte.
Huygens poogde ook Corneille in zijne onderhandelingen en door zijne brieven te overtuigen dat de Franschen ongelijk hadden in hunne dichtregels geene rekening te houden van den klemtoon, en te tellen met lettergrepen, niet met voeten. Huygens twistte ook over hetzelfde grondbeginsel met de Jezuieten van Lyon. (Ned. Spectator, 25 October.)
P. Loti, - Men spreekt veel in de letterkundige wereld van het laatste werk van den gekenden Franschen romandichter P Loti: Mémoires d'un enfant. Die gedenkenissen zijn ver van natuurlijk en
| |
| |
lief, kinderlijk en eenvoudig te zijn. De schrijftrant is den meester weerdig, maar de inhoud is toch zoo nevelachtig en zoo kil, zoo treurig en zoo bitter!.... Er is geen blijheid, er is geen genot, er is geen edelheid meer in 't leven voor die hooveerdige schrijvers, die het geloof verzaken en bevechten. Er blijft hun niets over 't en zij: la conception de l'immense effeuillement de tout, la conscience horrible du péant des néants, de la poussière des poussières.’.
Pol de Mont. - Pol de Mont, die ons van tijd tot tijd verrast met eene Vlaamsche Idylle, in schoone verzen en gespierde taal gedicht, laat nu in 't Nederlandsch Museum legenden verschijnen uit het leven van Ieschua-Ben-Joszef.
Door die hoofding laat de geloofsverzaker genoeg verstaan dat hij het leven van Christus als eene legende beschouwt.
Waar is de tijd gevaren, dat gij te Leuven luide zwoert eeuwig getrouw te zullen blijven aan de Roomsche kerk, en dat gij met de blauwvoeten van West-Vlaanderen den lustigen Vlaamschen kamp aan 't strijden waart, o Polydoor-Maria?
Browning. - Bij Walter Scott, te Londen, verscheen Life of Robert Browning, door William Sharp.
De schrijver keurt vooral de drie groote werken van Browning: Pippa Passes, The Inn Album, The Ring and the Book.
Nadien verviel de dichter, maar korts na zijne dood gaf hij nog een meesterstuk uit: Asolanda.
Victor Hugo. - De Correspondant der laatste maanden van verleden jaar drukt schoone studien van E. Biré over Victor Hugo. In de handboeken leert men gewoonlijk de geschiedenis der letteren kennen al den buitenkant: hier zult gij, van bij, Victor Hugo leeren kennen.
Mahomet. - Wij lezen in den Nederlandschen Spectator: ‘Ook nu weder heeft een Muzelman, een inwoner van Liverpool, verzocht niet toe te laten om Mahomet van de Bornier, zooals het plan was, in Engeland te doen geven...
Intusschen heeft de Bornier den profeet voorgesteld in een indrukwekkend mystiek licht en onder mooie legendarische kleuren. Zelfs de muzelmansche dichters hebben Mahomet niet altoos evenveel eerbied bewezen. De historische gebeurteniseen zijn in het drama met wijsgeerig en dichterlijk oog betracht...
Zonderling is het wanneer men bedenkt, dat het der Comédie Française, die de Bornier's Mahomet niet spelen mocht, vrijstaat om, wanneer zij maar wil, het treurspel van Voltaire te geven, waarin de profeet voorgesteld wordt als een bedrieger, wien het aan geen ijdelheid faalt, en die zich zelf oordeelt, als hij zegt:
‘J'ai su mettre à profit les erreurs des humains!’
| |
| |
Indien de katholieken beleedigd werden, zou men op de hedendaagsche schouwburgen zoo streng niet zijn.
Ledeganck. - Bij De Seyn-Verhougstraete te Roeselare wierden de volledige dichtwerken van Ledeganck uitgegeven. De veertien laatste bladzijden bevatten twaalf onuitgegevene stukken.
Pascal. - In den Correspondant van 25 Sept. laatstleden toont Mgr d'Hulst hoe de Jansenisten den roem van Pascal geschonden hebben en hoe zij de schuld zijn van zijn vroegtijdig afsterven in den ouderdom van 39 jaar.
De groote denker, die uitstekende diensten aan den godsdienst moest bewijzen, was de slaaf der venijnigste ketterij, die ooit bestaan heeft.
O. Wattez. - Omer Wattez heeft bij Ternooy Apel te Amsterdam een bundel novellen, Jonge harten, uitgegeven, die 't Nederl. Museum beoordeelt als volgt: ‘Dat de heer Wattez, daar, in het hartje van zijne geboortestreek, beschouwd, gevoeld en genoten heeft, bewijzen ons zijne meestal prachtige en heerlijke natuur- en landschapbeschrijvingen...
Dat de heer Wattez daar, in ons Zuiden, met zijne idealen heeft gedweept, dat vinden wij in elke zijner novellen terug.
De schrijver moet gelukkig zijn; te oordeelen naar den trant zijner novellen vat hij het leven op langs de ideale zijde.’ ('90 no 8.)
Sardou. - Sardou heeft een nieuw tooneelstuk, Cleopâtre, doen spelen.
't Gene meest de toeschouwers aantrekt, zijn de versieringen van het tooneel: de inhoud gelijkt niets, 't en zij het derde bedrijf, dat aan Shekspere ontleend is.
Men herhaalde reeds de drie eerste tafereelen, terwijl de dichter de drie laatste opstelde.
Dat heet men, de kunst voor het goud. (Mag. litt. et scientif.)
Het eerste tooneelstuk van Sardou vond geenen bijval: maar de aanhouder wint, en heeft Sardou geen roem verworven, hij is toch tot eenen hoogen trap van vermaardheid en fortuin gestegen.
Wat hem meest kenmerkt, is de verscheidenheid zijner tooneelwerken: hij heeft al de soorten beproefd.
Hij streeft niet hoog: hij schetst de driften, de belachelijkheden en de ondeugden om den gewonen hoop der toeschouwers vervaard te maken of te doen lachen.
Leest eene studie over den tooneeldichter, in den Correspondant van 10 Oct. laatstleden.
Busken Huet. - Het tweede deel der brieven van Conrad Busken Huet is verschenen. (Haarlem, H.D. Tjeenk Willink). In een brief aan Dr ten Brink beoordeelt de vermaarde criticus onze Nederlandsche Letterkunde als volgt:
| |
| |
Ik heb ‘de overtuiging dat het niet mogelijk is de Nederlandsche literatuur, van welk tijdperk het ook zij, anders dan vergelijkend te bestudeeren.
‘Onze literarische 17e eeuw, althans, boezemt mij alleen belangstelling in, voor zoover zij eene aanleiding is om kennis te maken met de renaissance in Italie, Frankrijk, Engeland, Spanje. Alleen Ariosto, Montaigne, Shakespeare, Cervantes, en de overigen, troosten mij van de verveling, waarmede ik mij overgoten gevoel.’
Tooneel. - Wij lezen in de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vl. Academie, 1890 bl. 240: ‘De heer P. Genard denkt de aandacht der Academie te moeten vestigen op een onlangs te Antwerpen voorgevallen literarisch feit. Sedert drie honderd jaren heeft men ten onzent afgezien van tooneelvertooningen onder den blauwen hemel, op openbare plaatsen, en eertijds Spelen van Sinne en Haagspelen geheeten... Welnu, ter gelegenheid der onthulling van Ogier's borstbeeld, op de nieuwe Ogiersplaats rechtover het Steen, heeft men, dank aan den ijver eeniger tooneelliefhebbers, op de groote markt een van 's dichters tooneelwerken, in de opene lucht, voor duizende nieuwsgierigen gespeeld.’
Letterkundige werken. - Verschenen:
Bij Bloud en Barial te Parijs, ten prijze van 5 fr. elk werk: Nouvelle Historie de la Littérature française pendant la Révolution et le Premier Empire. - Nouvelle Histoire de la Littérature française pendant la Restauration - Nouvelle Histoire de la Littérature française sous la monarchie de Juillet. - Nouvelle Histoire de la Littérature française sous le second Empire et la troisième République. Deze vier werken zijn opgesteld door een jongen, veel belovenden katholieken schrijver: Victor Janroy-Felix.
Bij Hachette, te Parijs: Mme de Stael door A. Sorel.
Bij Perrin, te Parijs: Romanciers Allemands contemporains door E. de Morsier.
Bij Karl Trubner, te Strassburg, ten prijze van M. 1,20: Ueber den Ursprung der romanischen Versmasse door Ph. Aug. Becker.
Bij Thorin, te Parijs, ten prijze van 8 fr.: Histoire de la Littérature grecque, 2de deel door Alfred Croiset.
Bij Hachette, te Parijs, ten prijze van 1 fr.: La réforme de l'orthographe française, door M. Bréal.
Bij Hachette, te Parijs, ten prijze van 3,50 fr. Manuel d'ancien Français, door Gaston Paris.
| |
| |
| |
Wetenschappen.
Dr Jansen. - Het Nederlandsch Museum spreekt van de geschiedkundige werken van den E.H. Jansen, in dezer voege: ‘Eenieder, die de geschiedenis lief heeft, zal het met ons betreuren, dat werken, die zoo kennelijk de sporen dragen van verdraaiing der geschiedkundige waarheden, het volk ter lezing aangeboden worden, omdat daardoor èn de smaak èn de kennis der feiten worden vervalscht...’
Het Nederlandsch Museum hebbe de goedheid ons de werken aan te duiden, waar de geschiedenis van Dr Jansen weerlegd wordt! (7e aflev. 1890.)
Het Buskruit. - De Biekorf drukt eene lezensweerdige navorsching van E.H. Karel Van Houtte om het volgende te bewijzen: ‘Iets nu dat wij Vlamingen dienen te weten is, dat wij de eerste geweest zijn om het poer in den oorlog te gebruiken.’ Schrijver had er nog kunnen bijvoegen dat de heer Gilliodts-Van Severen, in zijn oorkondenboek van Brugge, bewijst dat het poeder tusschen 1313 en 1330 in Brugge gebezigd werd en dat er sprake is van kanons in eene aanhaling van 1339: ‘Item iiij temmermans die voeren metten nieuwen engienen die men heet ribaude....’ (Biekorf I, bl. 294.)
Etrurië. - Het vraagstuk wegens den oorsprong der Etrurieers is geen stap gevorderd. Men heeft gevonden dat zij hunne dooden begroeven, terwijl de Italische volkeren hunne lijken verbrandden, wat gissen laat dat zij van geene Italische afkomst zijn. De verwantschap hunner taal blijft ook een raadsel.
Het Muséon. - Het Muséon van hoogleeraar de Harlez zal niet meer verschijnen: 't is te betreuren. Het wordt vervangen door een ander tijdschrift, een te meer nevens zoo vele algemeene tijdschriften, Annales de Philologie et d'Histoire. Dit nieuw blad wordt de tolk der hoogleeraars van Leuven.
Egyptenkunde. - Wij kunnen de Vlaamsche wetenschap enkel doen gelden met bijzondere oefenaars voor verschillige vakken aan te kweeken. Zijn er onder onze lezers die gading hebben om de heden hooggeschatte Egyptenkunde aan te vatten, zij kunnen een uitmuntend handboek aantreffen en den huidigen stand der wetenschap vernemen in de AEgyptologie van Dr Brugsch. Dit werk verscheen bij Friedrich te Leipzig en kost 24 M.
De Nederlanders in Spanje. - Eene merkweerdige bijdrage tot de kennis van het leven aan het hof van Philip II wordt ons geschonken in nr 17 van de uitgaven der Antwerpsche Bibliophilen. Een handschrift uit den rijken boekenschat van P. van Musschenbroek, in 1826 in eigendom aan S.A. Phillips te Cheltenham overgegaan,
| |
| |
en sedert naar de de Koninklijke Bibliotheek te Brussel overgebracht, is door den heer Ch. Ruelens in druk gegeven, nl.: Le Passetemps de Jehan Lhermite.
De Nederl. Spectator geeft verslag van het werk en schrijft:
‘Al liepen onze schaatsenrijders geen gevaar oni wegens tooverij met de spaansche gevangenissen kennis te maken, toch deden zij weleens min aangename ervaringen op. In 1593, toen het hard gevroren had, was Lhermite uitgenoodigd zijn talenten als schaatsenrijder door het Hof te laten bewonderen... De vijvers, waarop gereden moest worden, dienden ook om fonteinen te voeden, die gewoonlijk, als de Koning tegenwoordig was, in werking werden gebracht. Ofschoon den tuinlui was aangezegd, dat zij ditmaal geen water mochten oppompen, meenden zij hun vorst het gewone eerbetoon niet te mogen onthouden. De gevolgen bleven niet uit; toen men goed en wel aan het rijden was scheurde het ijs, zoodat het gezelschap weldra in het ijskoude water lag te spartelen...’ (15 November 1890.)
De Aryas. - Men twist voort, meest in de Academy van Londen, over den oorsprong der Aryas. 't Is zonderling om nagaan wat al dwaze stellingen, geleerden die een grooten naam hebben, te voorschijn brengen. Men is toch tot iets gekomen: M. Sayce heeft het vraagstuk duidelijk bepaald: 1. In welke streek wierd de eerste taal der Indo-Germanen gesproken? 2. Welk ras heeft door zijne uitwijkingen deze taal overal verspreid?
Drukkunst. - Men spreekt nu veel in de wetenschappelijke bladen van verschillige landen, van de drukkunst te Avignon. De heer Requin heeft bewezen dat er te Avignon in 1444 gedrukt werd.
Aardkunde. - De R. des Q. Scientifiques van 20 October laatstleden drukt eene belangwekkende studie van A. Arcelin over de ijsbergen, in het vierde aardkundig tijdvak.
Het Britisch Museum. - Het verslag van 1889 openbaarde dat de boekenschat in dit jaar 32,501 boekdeelen en 55,440 deelen tijdschriften ontvangen had.
Planten en Folk-lore. - Biekorf I bl. 318 vraagt: ‘Wie kent er nog van die bloemtjes, waar het eene of het andere volkszeggen aan vast is?’ Men raadplege: De Planten in het Germaansche volksgeloof en volksgebruik door Baron Sloet, bij Martinus Nijhoff te 's Gravenhage, ten prijze van fl. 1,25 uitgegeven.
Sinte Holpe. - Sinte Holpe speelt eene rol in onze volkssagen. Daarover heeft Baron Sloet het volgend werk uitgegeven: De Heilige Ontkommer of Wilgeforthis, een geschiedkundig onderzoek. Hij schrijft: ‘De Heilige Ontkommer, vroeger als Godin
| |
| |
vereerd, was in oude tijden in Nederland en sedert door geheel Europa geéerd. Aan haar verbinden zich een tal van overleveringen en sagen, die in dit boekje besproken worden.’ De Bollandisten dienden eens den arbeid hunner voorgangers over Sinte Holpe of de heilige Wilgeforthis te hernemen. (Nijhoff. 'S Gravenhage, fl. 2,25).
Gulden-Sporenslag. - De heer Pirenne, hoogleeraar te Gent, heeft een zeer belangrijk opstel laten drukken voor onze geschiedenis: ‘La version flamande et la version française de la bataille de Courtrai.’ (Bull. de la Comm. R. d'histoire 4e serie, tome XVII, no 1.)
| |
Taalgeleerdheid.
Vergelijkende Spraakkunst. - Die met de spraakwetenschap bezig is, kent Brugmann's reuzenwerk: Grundriss der Vergleichenden Grammatik der Indogermanischen Sprachen. De eerste aflevering van de tweede helft van het tweede deel is verschenen in Octoberlaatstleden. Zij handelt over de vorming van de telwoorden, van de naamvallen der zelfstandige naamwoorden, van de voornaamwoorden.
De tweede aflevering, de ‘Schusslieferung’ zal in 1891 verschijnen en een Wortregister op de beide deelen bevatten.
Later moet er nog een derde deel handelen over de Syntax der Indo-Germaansche spraken: het zal door hoogleeraar Delbrück van Jena opgesteld worden.
Inleiding tot de Taalkunde. - Hoogleeraar Vercoullie heeft weerom een nieuw werk uitgegeven. Het is de ‘Algemeene Inleiding tot de Taalkunde.’ Het is geschreven voor leerlingen die nog niet ver genoeg gevorderd zijn om de Einleitung in das Sprachstudium van Delbruck te verstaan. Het geeft vele algemeene stellingen die de spraakwetenschap nog niet volkomen kan goed doen, wegens het begrip der taal, de drievoudige verdeeling der talen, den aard der ‘flecteerende’ talen, enz.
Een Wenk uit Noord-Nederland. - De Spectator van 22 Nov. '90 schrijft: ‘Delven wij oude pittige woorden en kernachtige zegswijzen op, die indertijd het gehoor streelden; smeden wij er nieuwe, die strooken met ons taaleigen en onze volkszeden.’
Aldietsch. - De Vlaamsche School van October '90 komt op tegen de Dietsche Beweging van Dr Hansen. Wie brengt er iets in tegen de gegrondheid van het volgend schrijven van den heer De Vreese?
‘Zeker, het ware schoon geweest, indien geheel Nederduitschland met Nederland en Vlaamsch-Belgie door den loop der geschiedenis één staat had kunnen worden, waarin zich dan ééne algemeene Nederduitsche taal zou ontwikkeld hebben. Maar dit is nu eenmaal niet geschied, en in de onverbiddelijke kracht der feiten moeten wij berusten....’
| |
| |
Zuidnederlandsch. - In Noord-Nederland wordt de trant onzer Vlaamsche schrijvers beoordeeld als volgt: ‘Uit het geheele artikel waait een geest van die breede zeggingskracht, die voor ons in het Noorden een kenmerk is van den Vlaming.’ (Ned. Spect. 27 Sept. '90.)
Oudfriesch. - Over eenige maanden verscheen de Altostfriesische Grammatik van W.-L. van Helten. (Leeuwarden, A. Meijer).
Die geleerde spraakkunst is voor al de Vlaamsche taalbeoefenaars onmisbaar.
Een woord van Dr Jan te Winkel, in den allerschoonsten Grundriss der Germanischen Philologie (1o deel, bl. 638) zal onze bewering staven:
‘Eine friesisch-frankische Mischsprache wurde gesprochen in Oost-Vlaanderen westlich von Schelde und Leie und im grössten Teil von West-Vlaanderen.’
't Is dus omdat onze moederspraak frieschgekleurd is, dat wij haren uitleg in de Oudfriesche taal moeten zoeken.
Dr Jan te Winkel schreef in Noord en Zuid (1884) over de Frankische en Saksische bestanddeelen van het Middelnederlandsch en hij erkende als Saksisch, 1o den Vlaamschen klank ee. en 2o de Vlaamsche voornaamwoorden uit de volksspraak: uis, oes. Daarenboven. had J. Claerhout, in de allereerste aflevering van het Belfort als Saksisch aangeteekend, 3o ê in stede van he Nederlandsch ie, 4o ô in stede van het Nederlandsch oe; 5o het voornaamwoord en dat men in de volkstaal verneemt: b.v. draagt en buiten.
Dank aan de spraakkunst van W.-L. van Helten kan men bewijzen dat die zoogezeide Oudsaksische bestanddeelen ook in het Friesch bestaan, en van de oude Friesen, die Vlaanderen bewoonden, kunnen herkomstig zijn.
1o Vlaamsch ee; Oorgermaansch ai. - Aan 't Oorgermaansch ai beantwoordt zeer dikwijls in 't Oudfriesch de lange e. De Vlaamsche ee kan dus geheel gemakkelijk de Oudfriesche ê vertegenwoordigen. Voorbeelden: vl. deel. Oudfr. dêl; vl. hij greep, hij schreef, Oudfr. grêp, schrêf, enz. Van Helten, bl. 21.
2o Ê voor ie. - Het Oorgermaansch heeft eene ê, die niet en beantwoordt aan de Indogermaansche ê, maar die van latere opkomst is. Zij is vertegenwoordigd door ê in het Gotisch en het Oudsaksisch. Zij komt ook in het Oudfriesch te voorschijn. Ons olk zegt: hij gêng voor hij ging, gelijk de oude Friesen en de oude Saksen, zoodat wij daaruit niet en kunnen besluiten dat onze volkstaal hier enkel Saksischgekleurd is. Bl. 18.
3o ô voor oe. - Het Oorgermaansch kende den openen klank ô: die klank bestaat in het Friesch en de oudsprakige Vlamingen hebben denzelfden klank sedert de oudste tijden af
| |
| |
ongeschonden bewaard. De Vlamingen zeggen bôk, plôg, lijk de oude Friesen spraken: bôk, plôch, blôd, bôdel, enz. Bl. 19.
4o Voornaamwoorden. - De Vlaamsche voornaamwoorden uis, oes, en zijn ook niet noodzakelijk van 't Oudsaksisch herkomstig. Leest de verbuiging der Oudfriesche voornaamwoorden:
1e nv. |
wî, |
hî, |
2de nv. |
ûser, |
|
3e nv. |
ûs, |
him |
4e nv. |
ûs. |
hine. |
De voornaamwoorden onzer volksspraak trekken wonderwel op de Friesche 4e naamvallen: ûs, hine. Bl. 188.
Te Freiburg. - Wij hebben den wijzer der leergangen overloopen, die ter hoogeschool van Freiburg, in Zwitserland, dit jaar zullen voorgedragen wordeu.
Wij, arme en machtelooze Vlamingen, wij bewegen te vergeefs om te bekomen wat men in het tweetalig Zwitserland ziet gebeuren: daar worden de leergangen in het Duitsch en in het Fransch gegeven.
Wij hebben verschillige leergangen van taalwetenschap opgemerkt, o.a. eenen in 't Duitsch, door Jostes gegeven over Ulfilias en de Gotische spraakkunst.
Gallisch. - C.-A. Serrure bewijst in Flandria (aflev. van November laatst) dat Gallië, tijdens het Romeinsch wereldbestuur, zijne taal bewaard heeft. Hij stipt menigvuldige feiten aan en onder andere het volgende: Eene constitutio van Alexander Severus het toe, voortaan het fidei commissum in het Latijn, het Grieksch, het Punisch en het Gallisch op te stellen. Sulpicius Severus heeft eene samenspraak geschreven, waar de eene tot den anderen zegt: Celtice aut mavis gallica loquere.
Nederlandsche Synoniemen. - Een taalkundig werk van veel belang wordt door A. Kluyver in den Nederlandschen Spectator aangeboden: ‘Een boek, dat door velen met ingenomenheid is ontvangen, behoeft niet te worden aangeprezen. Vandaar slechts een enkel woord om te berichten, dat het werk over Nederlandsche Synomienen van den heer J.-V. Hendriks thans voor de derde maal is uitgegeven. Het is zeer nuttig, want men kan er niet in lezen, zonder zich te oefenen in het denken, zonder zich de kenmerken van allerlei begrippen duidelijker voor te stellen.’ (4 Oct.)
S.P.
|
|