Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Over waver en gaver.IN het Juli-nummer van Het Belfort, op bl. 62, vraagt de geleerde schrijver van het Drijmaandelijksch Overzicht nader bescheed over de woorden waver, waveren, die zouden water, wateren bedieden. ‘Kenden wij het woord waver, zegt hij te rechte, het ware gemakkelijk de woorden gaver, gavers uit te leggen, aangezien g = w een gekende en gemakkelijke stafwissel is.’ Dat beide deze bewoordingen de meeste belangstelling verdienen, zal niemand betwisten: niet alleen bestaan er Wavers en Gavers in Noord- en in Zuidnederland, maar zij hebben hoogstwaarschijnlijk ook hunnen naam gegeven aan de geslachten Van Waver, Van Gavere, Wavermans, Wauwermans, Van Wauwe, Van Auwe of Van Houw, Van den Wouwer, Weyerman, Van de Weyer, enz. In afwachting dat tijd en gelegenheid ons toelaten de woordverklarende schriften na te gaan van Kiliaen, Becanus, Hoeufft, J.F. Willems, Ch. Grandgagnage, Kreglinger en anderen, deelen wij hier, tot antwoord of eerder tot inlichting, een handvol aanteekeningen en bedenkingen mede over de ons bekende gavers en wavers, onder topographisch oogpunt beschouwd, en voor wat aangaat den oorsprong en de bediedenis van hunnen naam, te weten over: 1o Het stedeken Waver, in Waalsch-Brabant. ‘L'Étymologie de Wavre, qui vient du mot flamand Wauer, Wywer et vyver (vivier, marécage), démontre que son emplacement près de la Dyle, à l'endroit où le bassin de cette rivière est le moins large, était primitivement couvert de marécages.’ Het stadszegel, voegt Schayes daarbij, vertoonde drij bladeren van de Nenufar of waterlelie, die in de moerassen groeit, en de voorstad Neêr-Waver was oudtijds bezet met distels en doornen, terwijl hare stilstaande wateren ze onbewoonbaar maakten. (La Belgique et les Pays-Bas avant et pendant la domination romaine, par A.G.B. Schayes. Tome III, publié par Ch. Piot, verbo Wavre.) | |
[pagina 279]
| |
2o Het Waverwald, in het land van Mechelen. Ten Noord-Oosten van Mechelen besloeg een eindeloos woud den gapenden drijhoek tusschen de Dyle en de Nethe. Waverwald, 1008; wavera, 1147; wawyr, 1226; wavria, 1296. In de XIIIe eeuw, onder de Berthouten, werd de wildernis grootendeels ontgonnen en kwamen aldaar drij parochien tot stand, namelijk de thans bestaande gemeenten van het kanton Duffel: Ste-Kathelijne-Waver, O.-L.-V. Waver en St-Niklaas-Waver, nu Putte. In het begin der jaren 1700 was het woud volkomen uitgeroeid. De drij gemeenten beslaan eene oppervlakte van 6216 hektaren, met beken doorloopen, en vertoonen op onzen leeftijd eene afwisseling van weiden, boschjes en kouters (des champs, des petits bois et des prairies). (Histoire des environs de Bruxelles, par Alph. Wauters, passìm.) 3o Het gehucht Waver, te Moorsel. In het gewezen land van Assche ontstaat eene beek die te Aalst in den Dender vloeit (molenbeek, maalbeek, mijlbeke). In haren loop van anderhalve uur doet zij drij molens draaien, waarvan een te Moorsel, ten gehuchte Waver. De beek is bezoomd met weiden (de Faluintjes, de Groene Meerschen, enz.). Op het grondgebied van Waver ziet men ten huidigen dage vier boschjes, doch, wij zegden het alreeds, op- en neêr den watermolen, meerschen die langen tijd moerassen waren en hunne eerste benaming gegeven hebben aan de geheele gemeente Moorsel. 4o Wauweringen, te Dworp, bij Halle. Drij uren bezuiden Brussel loopt eene andere molenbeek naar de Zenne. Zij heeft haar naam niet gestolen, want alleen in haren loop door Dworp (in 't Waalsch Tourneppe), voedde zij negen molens, waarvan zes papiermolens. Omtrent deze meulebeek ('t is haar naam), bestond vroeger een vijver van zeven dagwanden groot ten gehuchte Wauweringen (Woweringen, 1525). (Alph. Wauters, Op. cit.) 5o Het dorp Wavrin, in Fransch-Vlaanderen. Deze oude heerlijkheid is ons enkel bekend bij naam: het hofambt van Seneschalk van Vlaanderen was erfelijk in het huis van Wavrin. Het dorp ligt ruim twee mijlen boven Rijsel, op het gewezen rivierken, thans kanaal, de Deule. Men schreef oudtijds Wavarant, verzekert Ch. Piot. 6o Gavere, aan de Schelde, tusschen Oudenaarde en Gent. ‘Gaver = prairie. Gavere doit son nom aux belles prairies qui l'avoisinent’, zegt kanunnik J.J. De Smet. (Étymologie des noms de villes et communes des deux Flandres.) De naam der ‘oude en machtige baronij van Gavere’, beurtelings tot den titel van graafschap en van prinsdom verheven in voordeel van Karel van Egmont, Lamoraal's broeder, staat met bloedige letteren aangeschreven in de jaarboeken van | |
[pagina 280]
| |
het middeleeuwsch Vlaanderen. Den 22 Juli 1453 werd aldaar de gemeentelijke vrijheid in het bloed versmacht door den tyrannieken Burgondier. ‘Jamais mon émotion ne fut plus vive, zegt baron Kervyn de Lettenhove, qu'au moment où l'on me fit voir aux bords de l'Escaut le théâtre de l'extermination des huit cents Gantois, qui arrêtèrent toute l'armée victorieuse du duc de Bourgogne.... Les habitants de Gavre et de Semmersaeke conservent pieusement ces traditions d'un autre temps; ils donnent encore au pré de 1453, en souvenir du combat dont il fut le théâtre, le nom de Roode Zee presque synonyme de celui de Bloedmeersch de 1302. Que de flots de sang ont coulé entre ces deux prairies! (Histoire de Flandre, IV, 486.) 7o Het Gaverland, in het Waasche. ‘Waasland. Waas, Fransch vase, slijk, aangeslijkt land’, zegt M. Guido Gezelle. ‘Un quart du territoire entier du pays de Waes est une conquête faite sur l'Escaut depuis moins de quatre siècles. Il portait au moyen-âge le nom de Wasda (forestum Wasda)’, zegt een ander wijze schrijver. ‘Was seu wassig non cespitem modo et locum nemorosum, verum etiam vacuum, incultum, eremum significat’, spreekt een derde. Op tien minuten afstand van het dorp Melsele, in de richting van Beveren, ligt het nattig gehucht Gaverland, beroemd om zijne gothieke kapel, veelbezochte bedevaartplaats naar O.-L.-V. van Gaverland. 8o De Gavers, bij Geertsbergen. De welige Dendermeerschen zijn algemeen bekend: zij waren vroeger aan jaarlijksche overstroomingen onderworpen, die ze bedekten met een vruchtbaarmakend slijk. Ten zuiden van Geertsbergen, stroom op, ligt de kleine Gaver, palende aan de Korte-Lake; ten noorden, beneden de stad, strekt de groote Gaver zich uit, langs den rechten Denderoever, op het grondgebied van Onkerzele. Op dat oneindig zodentapijt werd den 29 Mei 1815 als een voorspel gespeeld van den bloedigen slag van Waterloo. Bij een helderen zonneschijn kwamen aldaar twintig duizend ruiters van het Anglo-Belgisch leger in wapenschouw. Niet min dan zes-en-dertig veldoversten of generaals woonden de parade bij: dáár waren Wellington, Blucher, Von Bulow, admiraal Sidney Smith, lord Howard, lord Hill, de hertog van Berry, de prins van Oranje, de hertog van Brunswijk, kortom alle de helden van Waterloo. De legende, poèzij van het volk, heeft daar bijgevoegd dat Napoleon Bonaparte, in Waalsch koopman vermomd, op den drempel van de afspanning De Warmoesput, het grootsch schouwspel met zijnen arendsblik navolgde.
Uit het bovengaande blijkt dat waver en gaver niet waters bedieden, maar wel waterland, dat is meerschen, weiden, beemden, | |
[pagina 281]
| |
of, zoo als Guido Gezelle schrijft, gersland (grasland), leegland (laagland), weemoedvuldig waasland, stil en eenzaam wazig groenland. De Noordnederlandsche gelegen of loci dicti: Op der Waver, te Utrecht en Waveren, wijk van Amsterdam, zijn op dezelfde wijze verklaarbaar: immers Nederland was
Het ongekend kleinood, verscholen in moerassen,
Uit wier en dras geweld...........
(Tollens.)
't Is echter niet dat elkeen onze denkwijze deelt. Een zeer geleerd man, Lodewijk Delgeur, heeft geschreven als volgt: ‘Bij de bewoners der vlakke streken van laag België - niet bij die van het meer berg- en heuvelachtige Walenland - heeft men weinig uitdrukkingen om de verscheidene soorten van hoogten aan te duidenGa naar voetnoot(1); maar zoo veel te meer kent men er voor moerasgronden en bosschen, die in vroeger tijd geheel het land bedekten. ‘Zoo, om slechts eenige namen te noemen, geven ons de boschstreken: Bosch, woud, wald, hout, waver, vorst, en andere... Verder hebben wij voor waterloopen, behalve vloed en rivier: aa, ei, y, beek, delft, lede, leit, voer, stroom, weel, wiel, wieling; voor natte en vochtige gronden: dries, broek, moer, moeras, meersch, peel; is er meer water in: meer, plas, poel; wordt het water uitgesloten en de grond drooger gemaakt: waard, weerd, polder.’ (Over de geographische benamingen, in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vl. Academie.) Gelijk men ziet, Lod. Delgeur hecht dezelfde beteekenis aan waver en aan wald of woud, waarin hij naar ons oordeel nog al erg den bal misslaat: ongetwijfeld heeft de oordsbenaming van het Waverwald den geleerden man in dwaling gebracht. ‘Tusschen Samber en Schelde, zegt Ph. Blommaert, lag het eigenlijke koolwoud, dat tot grens werd gehouden tusschen Austrie en Neustrie; deszelfs zuiderdeel werd het Mormhault-bosch genaamd, het noorderdeel Soniënbosch, waaronder de bosschen Meerdal, bij Leuven, Zaventerloo, tusschen Leuven en Vilvoorde, en het Waverwoud kunnen gerekend worden. Het Hageland hoorde waarschijnlijk ook tot de noorderdeelen des Koolwouds, mogelijk tot het Waverwoud... Naar de Schelde heen, tusschen Ronse en Geeraardsbergen, lag het Koekamerbosch, op de grens van Vlaanderen en Henegouwen.’ (Aloude geschiedenis der | |
[pagina 282]
| |
Belgen of Nederduitschers, 1849.) Dwars over de Schelde, reikte de Silva carbonaria de hand aan het Thorhout, Thoraldwoud of Thiggabusch, zoodat Vlaanderen in der waarheid de naam verdiende van woud ende wildernisse sonder ghenaden. Doch, vervoordert de geleerde Jonkheer Blommaert: ‘Deze wouden waren niet samenhangend; maar in vele deelen door vlakten, heiden of weiden onderbroken; de boorden der vloeden en beken leverden vruchtbare weiden op; lage streken of nederingen, moeren, meiren en poelen. Deze waren talrijk vooraleer de loop der wateren eene betere richting kreeg, en vele hedendaagsche meerschen, door grachten en vaarten des zomers van het overtollige water bevrijd, waren oorspronkelijk slechts sompen en meiren.’ In deze laatste zinsneden ligt de oplossing van het raadsel. De wavers en de gavers, oorspronkelijk vijvers of wouwers, behooren tot de lange reeks weigronden (Fransch pâturages), die bij Mr Karel Stallaert voorkomen onder de benaming van: ‘Gemeenteweide, gemeente of gemeinte, en de gelijkbeduidende bruul, in 't Fransch breuil, de vroente, ook wel de laar, welke laatste daarenboven als een torf-opleverend broek voorkomt; de privaat-eigendommen de weide, de beemd, de bilk, waarvan de bliek, onzes dunkens, door omzetting der liquida, het synoniem is; het broek en de meersch, die het begrip eener tijdelijke overwatering in zich opsluiten; de biest, waarschijnlijk't zelfde als eene met biezen bewassene weide, het eeusel, de etsels of ettingen.’ (Geleegsnamen in Brabant, in de Lettervruchten van Met tijd en vlijt, 1863.) Bij de eeusels of etsels meenen wij de assels of hassels, denkelijk ook assent te mogen voegen: ‘On donne au moins à des prairies voisines de Gand le nom de hassels’, zegt kanunnik J.J. De Smet, in zijn hooger aangehaald schijft. Ten slotte: Germanie bestond uit wouden zonder einde en meiren zonder tal; - alle plaatsen en gelegen, 't zij boschkant of waterkant, droegen eenen eigennaam; - elke eigennaam bezat zijne eigene beteekenis die voor vele, in den loop der tijden, is verloren gegaan, onverstaanbaar of raadselachtig geworden; - de taalvorschers doen hun best om de verouderde woorden uit te leggen en somwijlen te doen herleven... Mochten wij, met onze geringe poging, toch niet gerekend worden onder ‘de dilettanti's der etymologie, die overal op goden, en reuzen en wonderen stooten (K. Stallaert)’.
Moorsel, 30 Augustus. Dr R.M. |
|