Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Congressen.Maatschappelijke kwestie. - Vlaamsche Beweging.DE vacantiemaanden zijn de tijd der congressen; voor alle mogelijke onderwerpen komen de vakmannen of de ijveraars vóór een zelfde idee bijeen, wisselen hunne gedachten en meenen met hunne redevoeringen de wereld en de wetenschap gered te hebben. Ongelukkig zijn die vereenigingen maar al te veel prijskampen van uiterlijke welsprekendheid, waarin men voor zich zelven spreekt en door het venster voor de galerij. Doorgaans is het gezegde hier toepasselijk: Zij dronken een glas, zij p..... een plas en lieten de zaak gelijk zij was.
Edoch geen regel zonder uitzonderingen en onder die eervolle uitzonderingen hebben wij het geneeskundig congres gehad te Berlijn, dat volgens deskundigen aan het vak grooten vooruitgang zal doen maken. Zulks zijn ook de Conferentie van Brussel en de antiesclavagische vergadering te Parijs bijeengeroepen door Mgr Lavigerie. Hopen wij dat door het samenwerken van staten en bijzonderen de zaak der menschheid ginder in het zwarte werelddeel ras en doelmatig bevorderd worde. Dat men daarom toch niet vergete dat er hier ook een beschavingswerk bestaat, waaraan le nerf de la guerre ontbreekt; trouwens hebben wij personen gekend die in de bladen met honderden franks inschreven voor den Congo en hier geen cent overhadden voor het werk der scholen en der openbare biblioteeken.
Antwerpen zag het H. Sacramentscongres in zijne muren vergaderen en den boekwezendag. Het H. Sacramentscongres met zijn plechtigen en grootschen ommegang was eerst en vooral eene indrukwekkende geloofsbelijdenis, eene doodsteek aan het menschelijk opzicht. Het ligt in onze bevoegdheid niet die prachtige geestelijke redevoeringen te bespreken; zeggen wij alleen dat onder Vlaamsch | |
[pagina 210]
| |
oogpunt, wij daar ook eene bevestiging van nationaliteit gedaan hebben. Het is de eerste maal dat in eene internationale vergadering onze Vlaamsche redenaars hunne moedertaal gebruikten nevens die der andere landen, zonder aan vertaling onderhevig te zijn. Dr H. Claeys met zijne bespiegelingen over onzen goddelijken Ruusbroeck, den grootsten der mystieke schrijvers en in den vreemde ongelukkig meer bekend dan hier te lande, dichter Lodewijk De Koninck, de eerw. heer Cremers, de heer De Beucker, enz., en inzonderheid Mgr Stillemans hebben er met eer en gezag onzen landaard vertegenwoordigd.
Wat den Boekwezendag betreft, het zijn beroepskwestiën van juist geen brandend belang, welke er onder beroepsmannen alleen behandeld zijn geworden. De tentoonstelling van boeken ook ingericht ter gelegenheid van de 300ste verjaring van Plantijn's afsterven, was evenmin een groot succes. In plaats van duizend deelnemers, welke er moesten geweest zijn waren er nauwelijks 150, waaronder dienen vermeld te worden de Paters Trappisten van Westmalle met hunne kunstrijke missels, het huis Desclée met zijne liturgische uitgaven en het syndicaat der Parijzische uitgevers. De tentoonstelling was reeds open, als zij verrijkt geworden is met de kostelijke verzameling incunabelen van Minister van den Peereboom. Zooals men weet is de Kortrijkzaansche minister een verlicht boekenliefhebber, ook was ontegensprekelijk zijne inzending, onder opzicht van boeken en onder opzicht van banden, de parel der expositie. Ongetwijfeld ware die boekplechtigheid beter gelukt, ware zij beter ingericht geworden of beter gediend door die welke aan het hoofd stonden. Mr Rooses die de ziel der onderneming geweest is, heeft zich zelf veel moeite getroost, doch mag hetzelfde bevestigd worden van al zijne medewerkers? Men zegt namelijk van eenen zijner secretarissen dat hij maar gladweg de vragen naar inlichtingen onbeantwoord liet. Uitgevers, die voornemens waren mede te doen, hebben om die reden hun inzicht moeten opgeven.
Het congres der Maatschappelijke Werken te Luik gehouden onder voorzitterschap van onze Bisschoppen, en met medewerking van al wat wij in alle landen onderscheiden mannen tellen op het economisch gebied, is eene gebeurtenis van belang geweest. De Katholieken leggen zich op de zaak toe en willen de maatschappelijke kwestie regelen in christelijkheid, rechtvaardigheid en billijkheid. Welsprekende redevoeringen zijn daar uitgesproken, alle zijden van het ingewikkeld vraagstuk zijn beschouwd geworden, alle stelsels | |
[pagina 211]
| |
zijn vooruitgezet en behandeld geworden, doch van de theorie in de praktijk dalen, daar begint de moeilijkheid. De vorige congressen schijnen niet veel anders achtergelaten te hebben dan de verslagboeken, waarin al die welsprekendheid geprent is geworden. Hopen wij dat het thans anders zal gaan, en met geluk zien wij M. Arthur Verhaegen van Gent de hand aan het werk slaan om een volksblad te stichten, niet van gebroken arms en beenen en reportage à outrance, maar van princiep, propaganda en leering. De mensch, die aan geen toekomstig leven gelooft, moet door het feit zelf socialist worden; heeft hij hierna geenen hemel te verwachten, hij zoekt hem noodzakelijk hier op aarde. Geeft men dus het geloof aan de verdoolden met terug, er valt te vreezen dat alle andere middelen slechts plaasters zullen zijn op een houten been, want nooit zal men de volgelingen der sociale kunnen bevredigen, hun doel is immers de geheele verwoesting der maatschappij. De school en hare natuurlijke bekroning, de volksboekerij, zijn de pilaren van godsdienst en maatschappij. Eer men naar panaceën uitziet, wijdt men wel steeds zijne aandacht aan die grondsteenen, en onderzoekt men wel indien zij niet dienen geschraagd of gerugsteund te worden? Met onze koortsige gejaagdheid, die altoos op iets nieuws uit is, hebben vele volksmannen misschien dit over het hoofd gezien. Daarbij, heeft iedereen wel als echte Christen in den vollen zin des woords zijnen plicht gekweten jegens zijnen broeder van den lageren stand? Wij hebben er gekend die na de roerendste redevoering over de plichten der grooten uitgesproken te hebben, onverstoord hunnen ouden slenter volgden in volle en baatzuchtige onverschilligheid. Cura temet ipsum. Al onze scholen verkeeren onder betref van personeel, stoffeering, inrichting, enz. in geenen bloeienden toestand; al onze volksbiblioteeken, waarvan het bestaan bij vele rijken zelfs niet gekend is, verkwijnen bij gebrek aan hulpmiddelen. Machtigen der aarde, ziedaar eene sociale bemoeiing van het eerste en grootste belang. Begint daar uwen ijver bot te vieren en gij zult eene goede daad verricht hebben voor God en voor het Vaderland. Wat meer is, gij rijken, die het volk wilt aantrekken, hebt gij er reeds aan gedacht dat gij zijne taal niet spreekt? In onze Vlaamsche gewesten ligt juist in die onbekendheid met de spraak van het volk de afgrond tusschen rijk en arm, welken gij door dat verzuim dagelijks dieper en dieper laat uitdelven. In het hart van meestal de werklieden smeult een vuur van eene zekere ontevredenheid en onvoldaanheid; bij meest allen gist iets in het binnenste. De kiezingen voor den werk- en nijverheidsraad te Gent hebben er nog onlangs het klaar bewijs van gegeven. Bewaren wij het geloof bij die welke nog die gave Gods bezitten, trachten wij het geloof weer te doen ontwaken bij die in wier | |
[pagina 212]
| |
harten het slaapt, doch zorgen wij inzonderheid voor het kind dat eens het toekomend geslacht zal uitmaken. Onze krachtigste hefboomen liggen in school en biblioteek. Toonen wij ons in waarheid en metterdaad katholiek met den min begunstigde der fortuin, veranderen wij wat aanstoot geeft in de tegenwoordige betrekkingen tusschen rijk en arm, tusschen werk en kapitaal. De werk man moet in de mogelijkheid zijn, eerlijk en zonder aalmoes, zijn gezin op te brengen, en op tijd en stond zijn aandeel te genieten in de genoegens van het leven. De kleine burger moet de eerste sport der ladder blijven, waardoor de werkman zich door vlijt en beleid naar omhoog kan blijven werken. De samenwerkende maatschappijen zijn onder dit opzicht een gevaar voor de toekomst, zelfs voor den werkman zijn zij een hinderpaal tot verheffing. Eindelijk als men in geweten en rechtvaardigheid zijnen plicht gedaan heeft jegens den mindere in stand, waarom zou de Maatschappij het recht niet hebben door de macht zich te verdedigen tegen de belagers van haar bestaan, tegen die, welke onder den bedrieglijken dekmantel van liefde tot het volk, geen ander doel najagen dan het volk te gebruiken om ten slotte de maatschappij omver te werpen en ten gronde te vernietigen? De Maatschappij verkeert in wettelijke verdediging, en het is onzin onder voorwendsel van politieke vrijheid, onverrichter zake met de armen gekruist te blijven en stoïsch de eindelijke vergruizing af te wachten. Prins von Bismarck wilde het socialisme krachtdadiger met geweld bedwingen, het is misschien de grootste fout van den edelmoedigen en welmeenenden jongen Duitschen keizer, om die reden de diensten afgedankt te hebben van den ijzeren en verrezienden kanselier.
De menigvuldige gouwdagen door onze studeerende jeugd te allen kante gehouden, te Gent, Meenen, Brussél, Heyst-op-denberg, Mechelen, Hasselt, Groeningeveld en elders misschien, mogen ongetwijfeld ook onder de rij der congressen plaats nemen. Die jeugd overtreft zich en legt eenen waarlijk weergaloozen ijver aan den dag. In hare vergaderingen, in hare uitmuntende tijdschriften De Student enz., in de verslagen harer werkzaamheden zooals dat der Rodenbachsvriendan alhierGa naar voetnoot(1), in haren schoolalmanak De Keikop, zinnebeeld harer trouwe hardnekkigheid, geeft zij de duidelijkste bewijzen niet alleen van hare diepe en innige overtuiging, maar ook van haar geoefend talent, dat eene troostelijke belofte is voor de toekomst. De jeugd is immers de toekomst zelve, l'espoir de la cité. | |
[pagina 213]
| |
Te Oudenaarde werd insgelijks eene belangrijke bijeenkomst gehouden, waarop de grondslagen gelegd werden van een bondgenootschap tusschen al de katholieke Vlaamsche maatschappijen des lands. Die bond zal voor doel hebben de banden onder ons nauwer toe te halen, de afzonderheid te sterken door samenwerking, de lauwen te bezielen, de slapenden wakker te schudden, kortom onze beweging gegalvaniseerd op alle terreinen strijdender te doen optreden. Dat alle Vlaamsche maatschappijen onzer gezindheid bijspringen, want ons programma reikt verder dan dit der onzijdige landdagen en onzijdige nationale verbonden, trouwens willen wij de politieke en de godsdienstige heropbeuring te zamen van gansch onze Vlaamsche eigendommelijkheid. In der waarheid nooit meer dan nu heerschte er, onder zeker opzicht, meer bedrijvigheid en leven in de Vlaamsche beweging. Overal luidruchtige en levenuitspattende bijeenkomsten, maatschappijen rijzen op als met de vleet, de openbare besturen houden meer en meer rekening van onze eischen, de Fransche pers zelf begint reeds eenige onzer grieven gegrond te vinden, en al de candidaten op verkiezingen zien zich genoodzaakt eene lans te breken ten voordeele der moedertaal. Ja, bovenop beschouwd, had men nooit schooner schouwspel te genieten dan deze jeugdige en levende ontwikkeling van de Vlaamsche zaak. Overal schijnt zij te groeien en te bloeien, te geuren en te fleuren, en bekroond te zijn met eene rijke uitbotting van toekomstige bloemen en vruchten Mijns dunkens nochtans is dat schitterend vertoon, dat aan velen het onderpand schijnt van den nakenden zegepraal, slechts kunstmatig en oppervlakkig. Mij schijnt het eene lachende oogenschemering, een van die fata morgana der morgenlanden, die den afgetobden reiziger eene wijl de verrukkendste peisterplaatsen voorspiegelen. Trouwens hoe diep heeft het Vlaamsch beginsel wortel geschoten? Het eigenlijk volk zelf blijft onverschillig, het is gelukkig als het een woord gebroken soldaten-Fransch in het midden mag brengen, en uit plichtbesef, uit vaderlandsliefde en uit godsdienstzin moeten wij het, ondanks zijn zelven, aan zijne zedelijke slavernij ontrukken. Het politiek paait ons met heusche woorden om de wille van de kiezing, en eens de pistool af zijne borst, hebben wij ons tevreden te stellen met Vlaamsche opschriften, Vlaamsche halve frankskens en andere beuzelarijen. Krijgen wij soms eene caricatuur van wet door amendementen en restrictieve uitleggingen besnoeid en misvormd, de hand wordt nooit aan hare rechtzinnige uitvoering gehouden. Onze beweging is eenigszins verloopen en van litterarisch is zij politiek geworden. Zeker moeten wij op politiek terrein onze | |
[pagina 214]
| |
rechten doen gelden, doch het zijn de letteren en de wetenschap die een volk veredelen, het onderrichten en het bekwamen. De geest van studie is verzwakt, de belangstelling in de kunst is gedaald en ontegensprekelijk staat onze beweging twintig sporten lager dan vroeger onder betrek van geestescultuur. Onze schrijvers en dichters schrijven en dichten in de woestijn, en gaat het zóó voort, het is gedaan met onze letterkunde en uit met hetgeen ons zelfbestaan meest luister bijzet en er zelfs een noodzakelijk bestanddeel van is. De kunst moet eene natie bebalsemen en begeuren, doch er worden thans sprekers op onze meetings en landdagen gevonden zóó onbezorgd, zóó verre zich te bekreunen om bellettrie, dat zij zelfs niet in staat zijn eenen regel fouteloos te schrijven. Het zij hier ter loops gezegd met betrek tot de letterkunde in het algemeen, dat indien wij ons spreken beter beoefenden en ons meer toelegden op zuivere uitspraak, onze taal ook gemakkelijker toegang zou vinden in zekere kringen. Bekennen wij het ronduit het mangelt ons aan sierlijkheid en zangerigheid, die kenmerken van alle springlevende talen, en onze uitspraak is maar al te dikwijls lomp en grof. Doch wat gebeurd er? Wil iemand gekuischt en op de letter spreken, men spot, en men lacht hem uit voor een pedant! In sommige gestichten teekenen de vlaamschgezinde jonge lui protest aan tegen het signum, doch als zij slechts hunne straattaal gebruiken zonder naar beschaafdheid te streven, slaan zij, mijns inziens, den bal deerlijk mis. Een soort van signum tot straf van brabbeltaal ware misschien niet misplaatst. Vele onzer vertegenwoordigers, die op den tremplin électoral alles beloofd hadden, verraden ons; zelfs meer dan een van die welke onze hoofdmannen moesten zijn, die Vlaamsch zijn coram populo in hunne redevoeringen en in hunne schriften, zijn Fransch in hunne huizen en in hunnen handel en wandel. Deze voedt zijne kinderen in het Fransch op om aan Mevrouw te believen die Walin is of verfranscht; gene te huis gekomen vaagt het Vlaamsche stof van zijne schoenen om in zijne familie en handelsbetrekkingen enkel de taal van het Zuiden te gebruiken. Men wijst er zelfs aan, waarvan de kinderen hoegenaamd geen Vlaamsch kennen. Er zijn er die na gedonderd te hebben tegen de franschdolheid en lucht gegeven aan hunne brandende vlaamschgezindheid, hun geliefde Vlaamsch eenvoudig weg in den zak steken als zij voor eenigen beambte staan, eenen treinwachter of zelfs eenen garçon de café. Nog eenige van die welke uit hunne heilige zending zelf, Vlaamschgezind zouden moeten zijn, blijven achter, en nochtans is de moedertaal een dijk tegen de vreemde losbandigheid die ons onder alle vormen uit het Zuiden overwaait. Zij is de balsem die onze | |
[pagina 215]
| |
zuivere zeden moet bewaren tegen besmetting, zij is het zout voor onzen godsdienst. Evenmin als ik eenen ijveraar op christen sociaal terrein begrijp, die hier in Vlaanderen onze taal niet kent, evenmin versta ik, volgens het woord van Mgr. Lambrecht, eenen Vlaamschen priester zonder vlaamschgezindheid. In de zaak der benoeming van den Vlaamschen hoogleeraar te Gent, eene benoeming van het hoogste gewicht daar het succes van dien facultatieven leergang alleen zal afhangen van den docent, hebben wij ons het gezicht moeten bedekken van schaamte en spijt als wij den officieelen leider der Vlaamsche beweging zijnen invloed zien gebruiken hebben om eenen liberalen fransquillon te doen benoemen. Gansch de Vlaamsche partij vroeg de aanstelling van den heer Obrie, M. Coremans alleen ondersteunde den heer Claeys! M. Coremans heeft wel te zeggen in zijn mondeling antwoord aan den Snellaertskring van Gent, die het ongehoorde feit niet kunnende gelooven, hem uitleggingen gevraagd had, dat hij van de vraag van rechter Obrie niets wist. Hij zelf had eertijds den heer Obrie aangezet in het voorkomend geval den leerstoel te vragen, en was nu het rekwest waarlijk in de bureelen van Brussel zoek geraakt, hij moest genoegzaam weten uit alle vlaamschgezinde bladen dat dezes aanvraag bestond, en dat hij alleen, om zijne bevoegdheid in Noord en Zuid gewaardeerd, de rechte man was op de rechte plaats. M. Coremans zegt zelfs niet geweten te hebben dat het bestuur der Vlaamsche landdagen de candidatuur van den heer Obrie aanbevolen had aan den heer Beernaert.... Zonderlinge hoofdman, die zelfs niet weet wat er in zijne partij gebeurt! Wat is de heer Minister teleurgesteld geweest! Hij meende bij de Vlamingen den hoogsten gaai afgeschoten te hebben, en zie, hij, dien hij aanzag als hunnen vertegenwoordiger, was zelfs hun tolk noch hun zegsman niet geweest. De leeraar van Vlaamsch strafrecht te Leuven heeft na een paar maanden bedankt, om reden zegt men, dat de leerlingen der Alma Mater, die even als geheel Vlaanderen hemel en aarde bewogen hadden, om den Vlaamschen leerstoel te bekomen, zich de moeite niet gaven zijne lessen bijtewonen. Zijn leergang nochtans puik en degelijk gegeven, verlokte, volgens men beweert, slechts drie leerlingen in het auditorium. Theorie en praktijk, wat verschillen zij van elkaar! Is het waar dat het volgen van dien cursus eene nieuwe geldstorting eischte, het is eene verzachtende omstandigheid, die verzwarend wordt voor de Hoogeschool, doch geene verontschuldiging, want men moet de lasten kunnen dragen zijner overtuiging. Hopen wij dat het beter zal gaan aan den opvolger van den heer Ouwercx, en dat de heer Schickx dien wij te Leuven gekend hebben als een man die zijne taal ten volle bezat, ook terugge- | |
[pagina 216]
| |
komen zal zijn tot zijne eerste Vlaamsche liefde. In Antwerpen, aan de balie en in het genootschap van den H. Vincentius hadden wij met deernis eenige verslapping bestadigd. Wenschen wij te dezer gelegenheid ook volledig welslagen aan den heer Obrie, die bepaaldelijk het aanbod van hooger hand hem gedaan, aanvaard heeft, voorloopig het strafrecht te doceeren aan de Hoogeschool van Luik. Succes ook aan den Gentschen hoogleeraar. Hij schijnt, - men moet het ons waarlijk niet zweren, - er geen grooten moed op te hebben, want hij verscheen nog bij geen enkele van zijne collegas noch in persoon noch per kaartje. Ja uiterlijk is er veel gewonnen doch in den geest is er achteruitgang. Natuurlijk is, in onze eeuw van internationale betrekkingen en cosmopolitisme, het Fransch en niet min het Duitsch en het Engelsch, eene noodzakelijkheid, doch de liefde tot de moedertaal, dit bolwerk van nationaliteit en godsdienst verzwakt in de harten. Niet alleen onder bloot utilitarisch opzicht behoeven wij de vreemde talen aanteleeren, zij zijn ons even onontbeerlijk voor onze ontwikkeling, want jammer genoeg, biedt ons eigen land ons geen voldoende geestesvoedsel.Ga naar voetnoot(1) Uit zekeren drang der tijdsomstandigheden leert men wel meer Vlaamsch aan, doch het heilig vuur is uitgebluscht, en meer dan een in ons kamp bepaalt zijne lauwe vlaamschgezindheid tot bloote liefhebberij en baatzuchtige mastklimming. Het geloof zonder de werken is een dood geloof.
Men duide mij mijne vrijmoedigheid niet euvel noch ten kwade, de waarheid hoeft gezegd te worden en ik spreek zonder haat noch bitterheid tegen de personen. Wat baat het overigens zich de oogen vrijwillig te verblinden? Willen wij onze heilige kruisvaart voor de moedertaal doen gelukken en de onverschilligen medeslepen, wezen wij zelven Vlaamsch in ons doen en laten, in geheel onze levensuiting; eischen wij hetzelfde levendig en werkdadig geloof van iedereen, die naar de eer steekt in ons leger ingelijfd te worden; ijveren wij tot dat wij eene wet verkrijgen waardoor geen enkel ambtenaar in onze streken het dignus intrare bekome zonder voorafgaand bewijs dat hij onze taal machtig is. Op die wijze zullen | |
[pagina 217]
| |
die, welke het Vlaamsch niet willen aanleeren uit noodzakelijkheid des gebods het aanleeren uit noodzakelijkheid des middels. Met vastberadenheid doch met omzichtigheid om geene even hooge belangen in gevaar te brengen, moeten wij optreden op kiesterrein en ernstig voldoening vergen voor ons grondbeginsel. De plaatsen en gelegenheden, waar geene primordiale belangen op het spel staan, zijn talrijk, en de tijd moet uit zijn dat wij ons als kinderen laten paaien met het klatergoud en het speelgoed van platonische liefdesverklaringen voor de schoone moedertaal. Ons met een beeldeken uit de kapel niet meer te laten zenden: de ondervinding heeft geleerd dat er op dit gebied met smeeken en bidden niets te bekomen is. De bedelaar wordt aan de deur gehouden, de schuldeischer komt binnen. Gesteund op ons recht en op de heiligheid onzer zaak moeten wij eischen.
X. |
|