Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
De vrouw in de maatschappij.DE mensch, wie zal het ontkennen, is het pronkstuk der schepping, hij is er tevens de meester van. Hij moest daarom als een vorst in zijn paleis worden binnengeleid in den aardschen lusthof, waar de pasgeschapen natuur in maagdelijke bekoorlijkheid hem tegenlachte. Daar bescheen hem het gulden zonlicht, afspiegeling van den oneindigen glans zijns Scheppers. Hem kwamen de dieren in onderdanige bewondering om strijd hunne eer bewijzen; onmetelijke palmen en aromatische gewassen wuifden over het hoofd diens eerstelings met hunne groenende takken en bloeiend loof. De bergleeuw kwispelde hem aan met zijnen staart,
En loech den meester toe. De tijger lei zijn aard
Voor 's Konings voeten af. De landstier boog zijn horen,
En d'olifant zijn snuit. De beer vergat zijn tooren;
Griffoen en adelaar kwam luisteren naar dien man,
Ook draak en Behemoth, en zelf Leviatan.
Nog zwijg ik welk een lof den mensch wordt toegezongen
En toegekwinkeleerd van 't lustprieel vol tongen;
Terwijl de wind in 't loof, de beek langs d'oevers speelt,
En ruischt op een muziek, dat nimmer 't hart verveelt,Ga naar voetnoot(1)
En toch bij al die bekoorlijkheid, die Adam in onverstoorde onschuld genoot was zijn geluk slechts ten halve volmaakt. Daar ontbrak iets, dat de waarde | |
[pagina 154]
| |
dier verrukkelijke tafereelen zou verduizendvoudigen, dat een onbestemde leemte in zijn hart moest aanvullen, iets dat hem ook wel onderworpen, doch tevens aan hem gelijk zal zijn, een tweede hij-zelf, eene gezellin. Milton schildert voortreffelijk dat gevoel van onvoldaanheid in het hart des eersten menschen, wanneer hij hem de verzuchting in den mond legt: Adore thee Author of this universe
And all this good to man! for whose well-being
So amply, and with hands so liberal,
Thou hast provided all things: but with me
I see not who partakes. In solitude
What happiness? Who can enjoy alone,
Or, all enjoying, what contentment find?Ga naar voetnoot(1)
God voorzag in die behoefte door het scheppen van Eva. Dat ééne schepsel vereenigde al het aantrekkelijke der jubelende aarde in zich en sloot daarenboven een ontzichtbaar paradijs van geestelijke schatten in van liefde, toewijding, troost en 't liefelijkst geluk: Grace was in all her steps, haeven in her eye
In every gesture dignity and love.Ga naar voetnoot(2)
Wat de groote Vondel zoo heerlijk omschrijft: Nu kenne ik eerst het heil van 't goed
Der meêgenoodschap, nu gij blijde
U weet te voegen aan mijn zijde.
Wat valt mij uw genoodschap zoet!
Wat 's eenzaamheid bij 't lief genieten
Van uwe tegenwoordigheid!
Mijn hulp! indien ge van mij scheidt,
Zou 't leven mij dan niet verdrieten?
Mijn zuster, dochter, of mijn bruid,
Hoe zal ik u, mijn liefste noemen?
Het paradijs strooit palm en bloemen:
Voor uwe voeten groeit het kruid.Ga naar voetnoot(3)
| |
[pagina 155]
| |
De natuur des menschen heeft zich nooit verloochend; geen tijdsverloop van eeuwentallen, geen wisseling van klimaat, geen invloed van beschaving of verandering van levenswijze hebben die teedere genegenheid kunnen dooven. Zedelijke verlaging en bederf alleen hebben somwijlen voor bepaalden tijd en plaats de natuur verkracht en Gods heerlijke ordening geschonden. Is het zachte karakter eener vrouw ontaard, heur liefde en toewijding miskend, dan worden er monsters van wreedheid en haat gevormd. Er staan Megera's op, die hare kinderen in stukken snijden, giftmengsters die hare echtgenooten verderven, furiën voor wie niets meer heilig niets eerbiedwaardig is, helgedrochten die, in volle woede naar vuurwapenen grijpen en van de barricaden eener oproerige stad onschuldigen nederschieten. De wreede tooneelen uit het heidendom, de ruwe barbaarschheid van eenige wilde volksstammen leveren in de geschiedenis het treurig bewijs van hetgeen de ontaarde natuur eener vrouw vermag. De opmerking van Buccanano is volkomen waar, dat overal, waar het Christendom niet heerscht men eene treurige verlaging der vrouw aantreft. Het Christendom verhief haar in de natuurlijke waarde en verhoogde haar edele gaven naar geest en hart door de wijding van heiligen godsdienstzin. De vrouw aanvaardde een nieuwen werkkring in een soort van huiselijk apostolaat doordat zij hare lievelingen de eerste zaden van deugd in het hart legt en op haar moederschoot het eerste ‘Onze Vader’ leert stamelen. De godsdienst geeft een nieuwen glans aan hare zedigheid, een hoogeren gloed aan hare liefde en bewonderenswaardige kracht aan hare offervaardigheid. Door het Catholicisme werd de vrouw weldra weer beschouwd als de gezellin en niet als slavin van den man, nog minder als een eenvoudig werktuig ter voldoening zijner lusten; het leerde den man de vrouw beminnen en achten tevens met een genegenheid, die opwekking des geestes en veredeling des harten schenkt: | |
[pagina 156]
| |
In loving thou dost well, in passion not,
Wherein true love consists not; love refines
The thoughts and heart enlarges,Ga naar voetnoot(1)
Ten gevolge dier verheffing is ook thans nog de vrouw de troost, de vreugd, het geluk van den man. Vergeefs gaat gij de heerlijke natuurtafereelen zien, die de wereld te aanschouwen geeft, indien gij haar niet aan uwe zijde hebt. De watervallen der Niagara zullen u treffen in verpletterende majesteit, maar uwe bewondering, die gij niet aan een belangstellende gade kunt mededeelen, verkwikt het hart niet. Vrij moogt ge u in Monaco gaan vestigen, waar een tweede Fénélon zijn Elyseesche velden zou plaatsen, om de streelende temperatuur en het verrukkelijk landschap, gij smaakt geen vrede wanneer aan uwe zijde dat geluk niet wordt gedeeld. And hills all rich with blossom'd trees
And fields which promise corn and wine
And scatter'd cities crowning these,
Whose far white walls along them shine,
Have strew'd a scene, which I should see
With double joy wert thou with me.Ga naar voetnoot(2)
Hetzij ge den Simplon bestijgt, het meer van Como opvaart, waar de geheele omgeving geest en zinnen betoovert, of het eiland Capri bezoekt om u te dompelen in het azuur, dat de zee weerspiegelt, ontmoet uw oog geen glimlach van voldoening of uw oor geen ontboezeming van medegevoel bij dien uitgespreiden luister, dan blijft het hart onvoldaan. Er ontbreekt een hoofdtoon in de harmonische mengeling van geluiden en wat W. van Haaren eenmaal zong blijft altijd waar: ‘Vlugt dan, reis vry naar afgelegen staten;
Zeil door de middellyn naar 't verre Zuiderland,
Hun denkbeeld zal u nooit verlaten
Het staat, het wagt u reeds op strand.’Ga naar voetnoot(3)
| |
[pagina 157]
| |
Doch heden wederom bestaat er een gevaar, dat aan de teedere karaktertrekken der vrouw worde afbreuk gedaan door haar te ontwikkelen in verkeerde richting, door bezigheden die de hare niet moeten zijn, door een last van wetenschap, die het hart versteent, door een onzinnige emancipatie. Hierover juist wenschten we in dit opstel eenigzins uit te weiden om aan te toonen, dat de vrouw van onschatbaar nut is in de maatschappij, maar het niet moet noch kan zijn door hoog opgevoerde beoefening der wetenschap, door staatsposten en andere voor haren aanleg niet berekende betrekkingen. Wanneer men uit het oogpunt van geaardheid en ontwikkeling der zielsvermogens de beide sexen met elkander vergelijkt, aarzelt men geen oogenblik te besluiten, dat deze zich in twee duidelijk onderscheiden groepen laten verdeelen, vermogens van teedere welwillendheid en liefde van den eenen kant, aanleg van bespiegelend verstand en praktisch vernuft van den anderen. Volgens alle voorname wijsgeeren zijn de groote werken des verstands, van den wil en zelfs van de verbeelding het eigendom des mans, terwijl de bevalligheid en minzaamheid van geest, de teedere genegenheden des harten en het vruchtbaar medelijden aan de vrouw behooren. Zoo verscheen volgens het scheppingsplan in het paradijs het eerste menschenpaar, dat Milton beschrijft: ... In their looks divine
The image of their glorious Maker shone
............though both
Not equal, as their sex not equal seem'd;
For contemplation he and valour form'd;
For softness she and sweet attractive grace;
He for God only, she for God in him;Ga naar voetnoot(1)
Wanneer men de geestesvoortbrengselen der vrouw nagaat van af de hoogste oudheid tot in deze eeuw en op- | |
[pagina 158]
| |
lettend gadeslaat, wat de zwakke kunne voortdurend nog verricht, spreekt en schrijft, moet men aanstonds bekennen, dat in alles wat de hoogste geestvermogens betreft op 't gebied van wetenschappen, van bestuur en staatkunde, de vrouw in verre minderheid staat met den man. Op dit gebied zijn in den loop der eeuwen nauwelijks twee vrouwennamen uit den vloed der vergetelheid ontkomen; en wie zou dan nog die enkelen durven vergelijken met een Plato, Aristoteles, Archimedes, Thomas van Aquino, Newton, Lavoisier, Leibnitz?Ga naar voetnoot(1) Die mannen hebben de grenspalen van het gebied der menschelijke kennis verder uiteengezet; de macht en glorie des menschen tot eene ongekende hoogte opgevoerd. Hunne blikken drongen door in de kolken der afgronden en tot de sferen der hemelen, zij lazen in de harten der menschen. De bewegingen der sterren hebben zij berekend en teekenen van leven ontdekt in wezens, die van de onbewerktuigde stof niet te onderscheiden waren. Den weg der uitvindingen en ontdekkingen hebben zij geopend, maakten wijze wetten den volkeren ten heil, hielden met bekwame en vaste hand de teugels van het staatsbewind. In de krijgskunde toonde de man menigwerf, wat hij vermag, waar het geldt een volk te verdedigen of een beginsel te handhaven, welk een moed, wat koenheid hij kan ontwikkelen, welke scherpzinnigheid aan den dag leggen in het nemen van besluiten. Daar zijn redenen aan te geven, waarom in de annalen der vrouwelijke sexe op wetenschappelijk terrein bijna geen beroemde naam voorkomt. De kennis van hemel en aarde evenmin als die van het menschelijk hart zijn geen eenvoudige gaven der natuur; onze geest kan daarmede slechts verrijkt worden door lange studie en een aanhoudenden, noesten arbeid. Hoe zou het | |
[pagina 159]
| |
karakter der vrouw zich daaraan kunnen gewennen? Tot in de laatste helft onzer eeuw waren er geen scholen, waar zij het alphabet dier hoogere kennissen kon aanleeren, geen universiteiten om haar geest er mede te doordringen; haar stonden geen laboratoriën ten dienste ter waarneming der verschijnselen in het rijk der natuur. Thans, ja, heeft de emancipatiegeest ook voor de vrouw hoogere instellingen van onderwijs geopend of toegankelijk gemaakt; maar wat zal dat baten? Na de eerste jaren der jeugd te hebben doorgebracht in de vermaken eener weekelijke opvoeding, bereikt zij weldra den leeftijd, waarop eene bijna plotselinge omwenteling in haar lichaamsgestel een zekere periodieke rust van lichaam en geest voorschrijft, een leeftijd, alswanneer de geleidelijke ontwikkeling des verstands meer en meer wordt belemmerd door de schokken der zoetste maar tevens vreeselijkste der hartstochten. Daarna legt hare verdere bestemming de noodzakelijkheid op om de neiging van het geheugen te verrijken en de rede tot rijpheid te brengen op te offeren aan een anderen aandrang des gemoeds nl. van te behagen. Vervolgens komt er een tijdperk, waarin de vrouw een toestand ondergaat, die, daar hij dikwijls een ziekte is, wegens de smarten en offers die hij vordert, al haren moed en geesteskracht vraagt, om de plichten van echtgenoote en moeder naar behooren te vervullen. Deze nemen al haren tijd in, vereischen hare voortdurende zorgen en moeten de grondslagen leggen voor haar verder levensgeluk. Veronderstellen wij echter dat de vrouw deze moeielijkste tijdperken haars levens voorbij is en dus eenige vrije uren zou kunnen vinden om zich met vrucht aan de ontwikkeling des geestes en de beoefening der wetenschappen te wijden. Maar alsdan is het te laat, de geschikte tijd is heen, de tijd van energieke gedachten, van het vooruitzicht, dat ze vergroot, het enthusiasme, dat ze kleurt komt niet weder. En op welke studiën zal zij zich | |
[pagina 160]
| |
gaan werpen? Zal zij zich gaan toeleggen op een tak van wetenschap of kunst waarvan noch hare kindschheid, noch hare jeugd, noch de rijpere leeftijd de beginselen heeft aangeleerd? Zal zij zich vertrouwd kunnen maken met ideeën, die door niets zijn voorbereid, integendeel door alles zijn verstikt; wanneer die denkbeelden daarenboven zelfs in den man alle hulpmiddelen der opvoeding en tijdduur vereischen om te ontkiemen en wortel te schieten? Men ziet hieruit dat er in het leven der vrouw geen gelegenheid bestaat en nooit bestaan heeft om den arbeid vol te houden die de wetenschap noodig heeft. Hoe zouden wij dan nog vruchten zoeken op dat gebied? De toestand der vrouw, haar aanleg, inborst en natuur ontzegt haar den toegang niet alleen tot den tempel der wetenschap maar zelfs tot het portaal ervan. Uithoofde van die gesteldheid der vrouw, komen de onbetwiste waarheden der natuurkunde, de geleerde twijfels der physiologie en de diepe duistere afgronden der wijsbegeerte niet voldoende onder haar bereik; de uitgestrekte gezichteinder der geschiedenis ontgaat haar zwakken blik en de verpletterende strijd der politiek rangschikt zich kwalijk in de reeks harer bezigheden. Wanneer men de werkelijke macht des menschen, de kracht en verhevenheid zijns geestes zou willen zoeken in meesterstukken van poësie en andere schoone kunsten, meestal vruchten eener rijke verbeelding, zal het aandeel, dat de zwakke sexe daarin heeft, evenmin overwegend blijken. Homerus, Virgilius, Dante, Tasso, Milton, Phidias, Apelles, Canova en Beethoven zijn geen vrouwennamen. Laten er ook al eenige met lof bekende namen tot ons zijn gekomen, daar is er toch geene, die aan de onsterfelijke werken doet denken van bovengenoemde meesters. Wel is het 2 of 3 maal gebeurd, dat de natuur door een noodlottigen misgreep een sprankje dichtvuur van Virgilius in een vrouwenborst, | |
[pagina 161]
| |
en in het hoofd van Corinna een vonkje van den gloed van Goethe en Byron heeft gelegd. Het heeft er gezangen uitgewerkt, die de wereld met bewondering heeft aangehoord, geschriften geteeld, die de pen eens mans zich niet zou schamen voor de hare te erkennen en kronen verworven, die de sterke sexe gewoonlijk voor zich behoudt, omdat ze van de andere kunne niemand vindt, die er aanspraak op maken mag. Maar tot welken prijs zijn deze overwinningen der vrouwelijke lier dikwijls niet behaald; welke betreurenswaardige afdwalingen heeft de betoovering dier akkoorden al te vaak na zich gesleept; wat al droevige stappen heeft zij meestal moeten uitboeten in tranen en hartzeer! Onder de vrouwen, die een waarachtig mannelijk talent de geschonken eerbetuigingen heeft waardig gemaakt, wil ik haar laten spreken, die in de zuiverheid des harten gedacht en met oprecht gemoed beleden hebben, dat voor en boven de lauweren des verstands en de bedwelming des roems de plichten gaan van dochter, van echtgenoote en moeder. Dat zij mij zeggen welke bittere misrekeningen en afgrijselijke geesteskwellingen eene nog onvolmaakte vermaardheid heeft gekost; hoe duur die werken haar kwamen, welke evenwel niet zijn bekroond door den god, die Homerus inspireerde, noch door de gecoturneerde muse, noch door de godheid, die de groote lessen der geschiedenis in brons graveert. Wat mag dan wel de vrouw verhinderen de schoonste palmen te plukken, die voor de werken der verbeelding zijn weggelegd? In die voortbrengselen toch is de ingave van het genie bijna alles, terwijl de voorbereidende studiën, die ongetwijfeld nuttig zijn ter ontwikkeling echter geenszins een overwegenden invloed hebben, gelijk bij de wetenschappen het geval is. Waarom geen vrouwelijke Homerussen, Dante's, Michel-Angelo's? Waarom niets waarlijk grootsch, uitgestrekts, veel omvattends in de kunstwerken der vrouw? Omdat in de voortbrengselen | |
[pagina 162]
| |
der phantasie of liever in den beeldenden geest alles van elkander afhangt, elkander aanvult, alles een harmonisch geheel uitmaakt; omdat dezelfde hand, die aan de vrouw hare constitutie en de plichten van echtgenoote en van moeder heeft gegeven, haar terzelfder tijd eene fijn gevoelige organisatie en een inborst schonk, die in verhouding moesten staan tot hare bestemming, en niet eene voortdurende bron zijn van ijdele verlangens en nuttelooze pogingen tot een onbereikbaar doel. In een woord de groote Uitdeeler aller gaven karig voor de vrouw met de giften van den scheppenden geest, is voor haar weldadig geweest met die van het hart, dat in zijn edelste werkingen geheel het eigendom is der vrouw, de hoeksteen van haar bestaan, harer plichten, harer zending, van haar geluk; van het hart, welks naam de reeks van gaven samenvat, die ik vroeger genoemd heb, vermogens van genegenheid in tegenoverstelling met de vermogens van zuiver verstand. Maar beminnen bestaat voor de vrouw niet in de behoefte van te behagen, welker overmaat en lange duur bijna altijd uitloopen op noodlottige gevolgen, den ondergang der kuische zedigheid, de veronachtzaming van plicht en trouw. Nog minder bestaat die liefde in uit de dikwijls bedorven omgeving het voorbeeld van die ongeregelde hartstochten te putten, welker schande de gevaarlijke boeken vult, die een ongebonden litteratuur aan hare jeugdige verbeelding aanbiedt. Zelfs de verfrisschingen eener weinig passende conversatie mogen geen beminnen heeten; 't zijn gevaarlijke afleidingen des harten, waarbij de verbeelding eerst de eenige schuldige niet in gebreke blijft de overige vermogens in hare afdwalingen mee te sleepen Beminnen in den goeden zin bestaat voor de vrouw van haar vroegste jeugd, in het vinden in eigen hart en het voorbeeld eener teedere, zorgzame moeder den grondslag aller genegenheden, die den huiselijken haard aantrekkelijk maken, eigenschappen, die in mijn oog de vrouw, die | |
[pagina 163]
| |
is wat zij wezen moet en gevoelt wat zij vermag, hoog verheffen. Beminnen is zien in de teederheid, die een achtenswaardig echtgenoot voor haar heeft, en zij zelve hem nog veel meer toedraagt, den grondslag van huiselijk geluk en den gemakkelijken steun voor de vervulling aller plichten, waarvan dat geluk grootendeels afhangt. De liefde jegens de kinderen van een echtgenoot, zoo eerzaam bemind, is het bezit dier onuitputtelijke schatten van toewijding, van zorg en offervaardigheid, die zij hun reeds begint te schenken voor hunne geboorte en niet zal ophouden te bewijzen dan bij den dood. Wanneer alle liefdesuitingen van dochter, zuster, echtgenoot en moeder zijn voldaan of liever vervuld, zonder ooit tot verzadiging te brengen, vindt de vrouw nog in heur hart de onuitdroogbare bron van teeder medelijden, dat zich uitstrekt tot al wat haar omringt, dat met een woord, een zucht, een traan, de bitterste smart weet te lenigen. Het vormt een band, een gulden keten, die vrede en eendracht samenhoudt bij de stormen van haat en geweld, het droevig erfdeel der sterkere sexe. Die kostbare gave is in staat een zwak en teergevoelig wezen, dat een onaangename geur reeds kwetst, een twijfelachtige beweging beleedigt, te verplaatsen te midden der asylen door de christelijke liefde opengesteld voor de walgelijkste ziekten, te wonen achter de zware grendels der gevangenissen en tuchthuizen, die de maatschappij sluit over het gevaarlijkste, niet zelden het schandelijkst bederf. De man kan niets in vergelijking brengen met dergelijke toewijding, met zulk een medelijden, dusdanige liefdeblijken. Daar is geen zoon, noch broeder, noch echtgenoot, noch vader, noch minnaar, die gelijk een vrouw, dochter, zuster, echtgenoote, moeder en beminde is. Het hart, de vermogens van genegenheid, de gave der beminnelijkheid zijn haar deel, hare roem, haar triomf. Wie zal beweren dat zulke voorrechten niet heerlijk zijn? | |
[pagina 164]
| |
Het bespiegelend verstand, waarvan ik de kiem zelf ontzeg aan de vrouw, wanneer het den naam van genie draagt, mag haar echter niet ontbreken voor zoover het betrekking heeft op het practische leven en den maatschappelijken omgang. Zij behoort haren geest te ontwikkelen, niet om eenmaal tot het corps der geleerden te behooren en als femme savante een kruis voor hare omgeving te worden, maar om heur taak in de samenleving beter te kunnen vervullen. Volmondig zeggen wij Molière na: Je consens qu'une femme ait des clartés de tout,
Mais je ne lui veux point la passion choquante
De se rendre savante afin d'etre savante.Ga naar voetnoot(1)
Eveneens noemen wij het eene onnatuurlijke en dwaze emancipatie aan de vrouw een diploma van stuurman uit te reiken, gelijk zekere Amerikaansche juffrouw Pool te Chelsen in den staat Massachusetts ten deel viel. De nieuwsbladen van Mei Il. voegden er bij, dat deze vrouwelijke zee-specialiteit haar beroep uitoefent op de stoomboot Isis. Het kan minder strijdig zijn met het karakter en den aanleg der vrouw als telegraphiste of telephoonbediende op te treden, nochtans moet men toegeven, dat het hare ware roeping niet is. Zij kan dienst doen als een goedloopend raderwerk in de groote bewegings-machine van het menschdom, maar tegen dat werktuigelijke is haar natuur op den duur niet bestand. Geen wonder daarom dat voor weinige maanden in het ‘women's Penny paper’Ga naar voetnoot(2) werd geklaagd over de stugheid en onbeleefde behandeling van vrouwelijke beambten bij de Engelsche posterij. Indien het volkomen nutteloos is in verschillende oude talen de natuurlijke geschiktheid tot spreken te | |
[pagina 165]
| |
oefenen, die niemand haar zal ontzeggen, zoo is het der vrouw zeer dienstig, dat zij een tamelijk uitgebreide kennis bezit der taal en litteratuur van haar eigen land. Hebben wij daaraan niet de beminnelijke figuren te danken van een Anna en Maria Tesselschade, der begaafde vrouwen Agatha Deken en Elisabeth Wolf, die in den bloeitijd der Nederlandsche rederijkers het sieraad waren der letterkundige kringen? Nemen daardoor ook thans niet eene Mathilde door hare novellen en een Hilda Ram door hare gedichten een eigenaardige plaats in onder de letterminnaars? De schrijfster en de dichteres geven noodwendig hare natuurlijke denkwijze, zachte inborst, teeder gevoel kortom haar karakter weder in hare pennevruchten. Terwijl de man kracht en gespierdheid bij voorkeur ten grondslag legt van zijn letterkundigen arbeid, stelt de vrouw door zachte vervoering en aantrekkelijke naïveteit een zeker evenwicht en harmonie daar, dat het gebied der kunst tot een schoon geheel aanvult. Aan den geest der vrouw zelve geeft dit eene verheffing in evenredigheid met den edelen aandrang des harten, hetgeen zij nooit zou verkregen hebben door eene diepzinnige studie der philologie of der schoone kunsten. Dank deze malige ontwikkeling zal zij geen reden hebben met Armanda uit het blijspel te klagen: ‘C'est faire à notre sexe une trop grande offense,
De n'entendre l'effort de notre intelligence
Qu'à juger d'une jupe, ou de l'air d'un manteau,
Ou des beautés d'un point, ou d'un brocart nouveau.’Ga naar voetnoot(1)
In plaats der diepe kennis, die geen ander resultaat oplevert dan de vrouw te vervreemden van hare bescheiden levenstaak en de haren staat passende deugden, dient evenwel eene matige bekendheid met het wereldsysteem haar eigen te zijn, niet de wiskundige berekeningen die het vaststellen, maar de algemeene gegevens, die het | |
[pagina 166]
| |
verklaren. Zij zal haar geheugen moeten sieren met de voornaamste feiten der algemeene geschiedenis en de bijzonderheden van die haars vaderlands. 't Zou zelfs loffelijk zijn indien zij eenige aandacht schonk aan tijdrekenkunde en aardrijkskunde, de elementaire aard- en natuurkunde, al ware het slechts op oogenblikken, die zij anders besteedt met haar pianomuziek te doorbladeren of haar imaginatie te laten zweven over de besmettelijke hartstochten van een roman. Alzoo haar geest verlichtend en versierend zal de vrouw een solieden grondslag leggen voor hare genegenheden. Na deze behoorlijke ontwikkeling zal zij voor haren echtgenoot, laat hij in geleerdheid ver boven haar staan, in waarde winnen. Deze zal de voldoening, die de wetenschap hem geeft kunnen deelen met zijn gade, die hem verstaat en op hare beurt belangstelt in zijne ontdekkingen en nieuwe vindingen. Zij zal zich de waardige gezellin toonen van den man, die al deze wetenschappen heeft ontwikkeld en ze niet alleen zou willen genieten. Op die wijze vooral stelt de vrouw zich in staat deel te nemen aan het eerste onderricht der kinderen, op hen gezag uit te oefenen door de uitgebreidheid harer kundigheden, gelijk zij zich doet beminnen door de uitmuntendheid des harten en de duizenderlei teedere zorgen, waarmede zij het kind omgeeft. Ook zonder een ballast van geleerdheid is haar taak verheven, hare roeping grootsch; ja, het te veel in hare kennis schaadt het huisgezin en ten slotte de maatschappij: Il n'est pas bien honnête, et pour beaucoup de causes
Qu'une femme étudie et sache tant de choses.
Former aux bonnes moeurs l'esprit de ses enfants,
Faire aller son ménage, avoir l'oeil sur ses gens,
Et régler la dépense avec économie,
Doit être son étude et sa philosophie.Ga naar voetnoot(1)
‘Ik ben verre van te gelooven, zegt Lélut, doelend | |
[pagina 167]
| |
op de emancipatie der vrouw als factor in het beschavingsproces, dat de wereld iedere halve eeuw reuzenschreden zet, die haar als met een sprong nader brengen tot die volmaaktheid, waar een onweerstaanbare aandrang haar henentrekt. Vooral kan ik niet aannemen, dat er zekere bevoorrechte tijden zijn, waarin de behoeften van meerdere eeuwen in enkele jaren voldaan worden. De zaken van hier beneden gaan niet zoo schielijk vooruit. Als de vrucht rijp is valt ze van zelf; voor dat tijdstip kunnen alle menschelijke pogingen niet baten; hoogstens zullen zij een ontijdig rottingsproces doen intreden, dat noodzaakt te wachten tot een volgend jaar om rijpe en volwassen vruchten in te oogsten. Zoo gaat somwijlen het menschdom achteruit wanneer het meent eene nieuwe vlucht te nemen tot den eindpaal zijner bestemming’Ga naar voetnoot(1). Volgens Herder is de beschaving als een dronken man, die om zijne woning weder te vinden één schrede vooruit gaat, een andere ter zijde doet, dikwijls meerdere achterwaarts, maar toch ten slotte terecht komt, waar hij wezen moet. Bij de voorwaartsche beweging der beschaving beteekenen individueele pogingen niet veel, die der menigte doen bijna alles, doch deze zijn zelden in de macht der menschen. In het aandeel dat onze eeuw te beurt valt van den vooruitgang te schragen en te bevorderen nl. de gelijktijdige toename van geluk en zedelijkheid is de opvoeding blijkbaar een der voornaamste middelen. Onder opvoeding versta men niet het resultaat der betreurenswaardige wispelturigheid, die de te vormen jeugd van Athene naar Berlijn, van Rome naar Londen voert, haar na de taal van Demosthenes en Cicero voor die van Goethe en Shakespeare plaatst of omgekeerd, van de eeuwige historie der Atriden overbrengt naar de walgelijke wreedheden van zwaar gebouwde ridders met Her- | |
[pagina 168]
| |
culische kracht en van de dorre heuveltoppen der wetenschap in de bloeiende dalen der schoone kunsten plaatst. 't Is geen opvoeden nu eens te leeren met Helvetius en Jacotot, dat het menschelijk verstand een veld is van altijd gelijke vruchtbaarheid, waar het er slechts op aankomt te arbeiden op dezelfde wijze om het bij alle menschen dezelfde bloemen en dezelfde vruchten te doen voortbrengen; dan weer met Lavater en Gall de gelaatstrekken en schedelknobbels gade te slaan om er de teekenen van wijsheid of waanzin te ontdekken en volgens het antwoord dier auspiciën van het kind een Newton, een Homerus te maken of het te veroordeelen tot het stof der werkwinkels en den molen der kleine of de stoommachine der groote industrie. Ik versta door opvoeding de zedelijke vorming der jeugd eerzaam en geleidelijk onderrichtend, maar die aan het hart de voorkeur geeft boven het hoofd, aan het goede en nuttige boven wat de ijdelheid streelt en alleen tot sieraad strekt. Zij moet aan de goede, edele gevoelens ware en zuivere denkbeelden tot helpers geven en in het huisgezin haar bakermat, in goede voorbeelden haar krachtigste middelen vinden. In de familie moet het kind van de wieg af leeren fijn te gevoelen, wel te denken en onberispelijk te handelen. Van wien zou het kind dit alles beter leeren dan van haar, die na het gegeven te hebben met haar bloed, haar melk ook de kiem der gevoelens en indrukken waarvoor het ontvankelijk is? Wie kan beter dan de vrouw door hare aanraking, haar bijzijn en de zorg van ieder oogenblik de eerste handelingen richten van eene opmerkzaamheid die ontluikt, een geheugen dat de opgedane gewaarwoordingen levendig bewaart, van een oordeel dat zich ontwikkelt? Deze taak, die in den beginne misschien gemakkelijk valt, vereischt later eene kennis en bekwaamheid, die de laffe vleiers der vrouw nog niet vermogen haar mede te deelen. Men vormt geen menschen met een onverduwelijke dosis splinternieuwe wetenschap, die door | |
[pagina 169]
| |
de hedendaagsche opvoeders de vrouw wordt ingegeven, zonder te letten op natuur en bestemming, zonder rekening te houden met hare uiteraard onvolkomen talenten. Daar is iets anders en veel meer voor noodig. Hart en hoofd beide vergen hier hun deel; theorie en praktijk moeten hand aan hand gaan wil men degelijk en deugdelijk opvoeden. Menige huismoeder uit den burgerlijken stand mocht bij het opvoeden harer dochters zich de les herinneren van den blijspeldichter: Qu'importe qu'elle manque aux lois de Vaugelas,
Pourvu qu'à la cuisine elle ne manque pas?
J'aime bien mieux pour moi qu'en épluchant ses herbes
Elle accommode mal les noms avec les verbes;
Et redise cent fois un bas et méchant mot
Que de brûler ma viande ou saler trop mon pot.
Je vis de bonne soupe et non de beau langage.Ga naar voetnoot(1)
Dat de vrouw derhalve voor haar aandeel op 't gebied van verstandelijke ontwikkeling die kennissen opdoe, die haar niet alleen zullen maken tot liefderijke moeder harer kinderen, maar tot hunne leidsvrouw, hunne onderwijzeres en daardoor tot de opvoedster van het menschdom. Door aldus hare levenstaak op te vatten zal zij niets in beminnelijkheid verliezen, noch haar bevalligheid afbreuk doen; evenmin zal zij de blankheid harer huid en de buigzaamheid der stem schaden, maar in wezenlijke waarde en achting stijgen. In het zoete bewustzijn goed te stichten erlangt zij de goedkeuring van haar echtgenoot, het vertrouwen en den eerbied harer kinderen, den lof van alle weldenkenden. Hare taak is edel, hare roeping verheven en de invloed, dien zij oefent op de samenleving, groot, gewichtiger dan alle emancipatie die armzalige nieuwigheidzoekers kunnen eischen.
Rome. J.V. Helvoirt. |
|