| |
| |
| |
Boekennieuws en Kronijk.
De drie Zustertalen, Vlaamsch, Latijn en Grieksch, of Regels voor vergelijkende taalstudie op het gebied der Nederlandsche, Latijnsche en Grieksche talen, door J. Pasco.
In het Julinummer 1890 van het Belfort heeft de heer X. van Brussel dit werk beoordeeld, en hij zegt er zijne meening over met volle vrijmoedigheid, gelijk het eenen waren oordeelkundige betaamt. Om wille der waarheid meenen wij echter zijne beoordeeling niet zonder antwoord te mogen laten.
Stippen wij vooreerst eene drukfout aan in het aanhalen van het prospectus: ‘Het is heden niet genoegzaam bewezen, dat de latijnsche en de grieksche talen, van den eenen kant, en al de Europeaansche levende talen, van den anderen kant, zeer nauw met elkander verwant zijn...’
Dat woordje niet staat geenszins in het prospectus; het is dus eene drukfout die in de recensie ongezien is binnen geslopen. Het prospectus zegt: ‘Het is heden genoegzaam bewezen, enz.’
1ste aanmerking. De heer X. schijnt de benaming van zustertalen, aan Vlaamsch, Latijn en Grieksch toegepast, niet te kunnen verkroppen. Ons dunkens moest de uitleg die op bl. 13 nopens die benaming gegeven wordt, hem nochtans volle voldoening schenken. Neen, Vlaamsch, Latijn en Grieksch zijn geene zusters in den engen zin dien men heden aan dit woord geeft, maar wel in den zin dien men eertijds nog al dikwijls aan dit woord toekende, dat is bloedverwanten.
Maar, zegt de heer X., ‘men vergelijkt geene arische talen die in hetzelfde lid niet verwant zijn.’
Ja wel; hoe zou het anders mogelijk zijn hunne verwantschap - in verschillend lid - te bestatigen? Alleenlijk is de vergelijking wat moeilijker, dan wel als de talen ‘in hetzelfde lid’ verwant zijn. Kluge deed het; Schoebel deed het; Bopp deed het; Eichhoff deed het; waarom zouden wij het niet mogen doen?
2de aanmerking. De heer X. denkt ‘dat de tijd nog niet gekomen is, om eigenlijke handboeken van taalwetenschap voor het middelbaar onderwijs op te stellen’. Deze meening deelen wij met hem; ook
| |
| |
staat en nergens in het prospectus of in het werk zelf dat het boek als ‘handboek voor het middelbaar onderwijs’ zou moeten of kunnen diepen. Het werk is toegewijd aan de vlaamsche leeraars van het middelbaar onderwijs, niet om hen de taalwetenschap te doen onderwijzen, maar om ze beter in staat te stellen hunne gevorderde leerlingen ter loops ‘opmerkzaam te maken op de nauwe verwantschap tusschen Vlaamsch, Latijn en Grieksch, en alzoo hun onderwijs gemakkelijker en aangenamer te maken’.
Over eenige jaren kende ik aan de Hoogeschool van Leuven eenen Duitschen jongeling die pas de banken van het Gymnasium verlaten had; hij kende de bijzonderste regels van klankverwisseling tusschen het Hoogduitsch, het Latijn en het Grieksch, en wist alzoo voor de voornaamste woorden zijner moedertaal hunne verwanten uit het Latijn en het Grieksch aan te halen. Ik vroeg hem eens of hij bijzondere studiën in dit vak gedaan had. - ‘Neen, antwoordde hij, maar onze heer professor van Grieksch leerde ons dat in het voorbijgaan.’ Waarom zouden de Vlaamsche leeraars niet kunnen wat de Duitsche doen?
3de aanmerking. Volgens den heer X., ‘wilde schrijver eene Germaansche taal onderzoeken, hij moest eene oude Germaansche taal nevens het Grieksch en het Latijn ten berde brengen’. Hier schijnt de beoordeeler vergeten te hebben wat hij hooger zegde; ‘men vergelijkt geene arische talen die in hetzelfde lid niet verwant zijn.’ Eene oude Germaansche taal is zoo min als eene nieuwe in hetzelfde lid met Latijn en Grieksch verwant. Hij schijnt ook niet te weten of te vergeten dat de vormenleer uit het werk gesloten blijft en dat alleen de wortels of de stammen der woorden in de drie talen vergeleken worden. Ware het werk eene vergelijkende spraakkunst, dan kon men zeker met het Vlaamsch geenen weg, daar de verbuigings- en vervoegingsvormen in deze taal te verre zijn versleten; dit wordt uitdrukkelijk verklaard op bl. 14 en 15. Doch zulks viel niet in het plan: alleen de verschillige gedaanten van den wortel of van den scam der woorden worden vergeleken en hiertoe worden de phonetische regels opgegeven.
4de aanmerking. De heer X. zegt dat het oud Chineesch niet éénlettergrepig was, en met éénen stoot slaat hij de vormkundige verdeeling der talen in duigen. Wij zullen niets doen om die verdeeling, nog onlangs algemeen aangenomen en nu in duigen gevallen, op nieuw in voege te brengen. Er is te weinig aangelegen om erover te twisten. Op bladz. 10 wordt uitdrukkelijk bekend dat die verdeeling niets leert over de verwantschap der verschillige talen; zij is dus zonder belang voor het doel des werks en wordt maar aangehaald pro memoria.
5de aanmerking. Wat in de taaltafel door Oud-Nederlandsch verstaan wordt, kan de heer X. lezen op blad. 13, 4o. Hij schijnt het bestaan van Oud-Nederlandsch niet te kunnen aannemen, omdat,
| |
| |
‘naar zijne bescheiden meening, het Nederlandsch uit de tongvallen der Saksen, Franken en Friezen gesproten is.’ Welnu, hij mag die meening behouden - wij deelen ze nagenoeg met hem (zie bl. 38, 2de nota) - en terzelfder tijd heel gerust het bestaan van het Oud-Nederlandsch aannemen; immers het Oud-Nederlandsch bevatte reeds de verschillige bestanddeelen die wij in het Nieuw-Nederlandsch aantreffen.
6de aanmerking. De heer X. is fel geërgerd, omdat er op bl. 13 geschreven staat, dat ‘de Gotische taal mag aanzien worden als de stammoeder der andere Nederduitsche talen.’ Volgens hem zou zulke zinsnede maar passen in een werk der verledene eeuw, en hij beeldt zich in dat daaronder een verouderd taalstelsel schuilt, hetwelk moet vergeleken worden met het stelsel van Chappe voor het schrijfdraadwezen. Hij denkt waarschijnlijk dat die woorden moeten verstaan worden, alsof al de Nederduitsche talen rechtstreeks van het Gotisch moesten afgeleid worden Doch dat zulks de ware zin niet is, dat kon hij, met wat meer aandacht, gemakkelijk onderscheppen. Geheel het werk spreekt daar borg voor.
Er staat wel dat de Gotische taal als de stammoeder mag aanzien worden, doch niet dat zij wezenlijk de stammoeder is der andere Nederduitsche talen. De taaltafel (op bl. 12) toont genoeg aan, hoe die woorden moeten verstaan worden en in welke verhouding het Gotisch tegenover de andere Nederduitsche talen gesteld wordt: de Gotische taal staat nevens de andere Nederduitsche talen als eene spruit van denzelfden stam; doch, daar zij de oudste en de voornaamste is onder hen, moet zij ook het best de oorspronkelijke karakterstrekken van den stam weerspiegelen en mag alzoo als stammoeder der andere gehouden worden, ofschoon zij het niet wezenlijk is.
7de en laatste aanmerking. De heer X. ‘beklaagt dat hij nergens, beneden de bladzijden, de werken der hedendaagsche Duitsche, Fransche en Nederlandsche taalmeesters vindt aangestipt.’
De reden daarvan had hij kunnen vinden in de volgende zinsnede van het Voorwoord: ‘wij hebben getracht zoo nauwkeurig mogelijk de bijzonderste regels op te geven voor eene vergelijkende studie tusschen Vlaamsch, Latijn en Grieksch, en hebben daartoe alles bijgebracht wat wij door eigene opmerkzaamheid en overweging gevonden hebben en meenen als zeker te mogen voorstellen.’
Wie niemand tegenspreekt of niemand naschrijft, moet niemands werken aanstippen.
Het hoofdzakelijke van het werk bestaat in het daarstellen der regels van klank-, staf- en orgaanwissel voor Vlaamsch, Latijn en Grieksch; edoch, voor zooveel wij weten, heeft nog geen enkele Duitsche, Fransche of Nederlandsche schrijver die phonetische regels bepaaldelijk voor deze drie talen opgegeven.
| |
| |
Slot. Wij bedanken den achtbaren beoordeeler voor de moeite die hij heeft willen aanwenden, om een boek te bespreken waartegen hij, bij het zien alleen van den titel, zoo fel vooringenomen was; maar tevens betreuren wij dat hij zijne bespreking bij het prospectus en de dertien eerste bladzijden der Inleiding beperkt heeft, zonder het hoofdzakelijke des werks aan te roeren. Of zijne aanmerkingen nu ook gegrond waren, dat mogen onze lezers beslissen.
Leuven.
J.P.
Acta Mar Quardaghii, Assyriae praefecti, syriace nunc primum edidit una cum versione latina, J.B. Abbeloos; S.Th.D. - Bruxelles, Société beige de librairie.
Bovenstaand werk van Mgr. Abbeloos, Rector der Hoogeschool, verdient niet alleen de aandacht der geleerden, welke zich aan de studie der oostersche talen wijden; als bijdrage tot de geschiedenis der aloude beschaving, en der kerkvervolging onder Sapor in Perzië zal het ook in wijdere kringen kennis kweeken en nut stichten.
Wij vinden hier kostbare inlichtingen omtrent de zeden en gebruiken, de staatkundige en huiselijke toestanden, uit lang vervlogen eeuwen. De schrijver voert ons nu eens aan het hof, dan weder onder het volk en in het huisgezin, om tafereelen te schetsen, welke menig duister punt der oostersche beschaving in het volle licht stellen,
Kardagh uit koninklijk bloed ontsproten, en door de natuur rijkelijk begaafd, muntte uit door zijn ijver voor den eeredienst der magiërs of oud-perzische priesters. Het was hem niet moeielijk de genegenheid van den koning te verwerven, die hem met gunsten overlaadde, en tot landvoogd van Assyrië benoemde! In deze betrekking gebruikte hij zijn vermogenden invloed om den heidenschen afgodendienst te bevorderen. Maar de Voorzienigheid riep hem tot eene hoogere bestemming. Zij bezorgde hem een onderhoud met een christen kluizenaar Abdischou genaamd, wiens wijze lessen in den dwalenden geest het licht ontstaken, en hem den veiligen weg tot de waarheid baanden.
Op eigenaardige wijze bewijst de kluizenaar dat de zon en de maan, het vuur en het water, de lucht en de aarde het onveranderlijke, eeuwige, volmaakte wezen der godheid missen, en daarom ten onrechte door den landvoogd als goden vereerd worden. Deze belangrijke bladzijde zal den geschiedschrijver der philosophie uitstekende diensten bewijzen, zij toont hem duidelijk hoe de grieksche Godsleer bij de Syriërs begrepen en verklaard werd.
Quardagh geeft aan de roepstem der genade gehoor, zweert het heidendom af en wordt een beschermer der christenen. Kloekmoedig en onversaagd blijft hij bij zijn voornemen en weêrstaat heldhaftig aan de verlokkingen zijner familie en aan de woede der
| |
| |
priesters. Vrijwillig leverde hij zijn lichaam in de handen van het volk, dat hem op bevel des konings steenigde. Een steen, door zijn vader geworpen, opende aan zijne edele ziel, bloedgetuige tot den dood, de hemelsche gewesten. Een jaarlijksch feest te Melki gevierd houdt de nagedachtenis van den martelaar in eere.
Onnoodig te zeggen dat niet alle bijzonderheden van dit verhaal dezelfde historische waarde hebben. De legende heeft het hare bijgedragen, om de geschiedkundige feiten op te smukken. De bezonnen nuchterheid van den schrijver waarborgt nochtans de waarheid der hoofdzaken. Het handschrift van Diarbekir, dat tot grondslag van deze uitgave diende, behoort tot de 8e of de 9e eeuw.
Het werk is op stevig papier, met eene prachtige letter gedrukt. De geleerde uitgever heeft den tekst met varianten (verschillende leeswijzen) voorzien volgens een handschrift van Mossoul, en een handschrift in handen van een Chaldeeuwsch priester, den eerw. heer Bedjan.
Al zijn wij onbevoegd om over de philologische waarde der uitgave te oordeelen, gaarne brengen wij hulde aan de latijnsche vertaling, welke door klaar- en bondigheid, door zuiverheid en gespierde wendingen uitmunt, en het lezen tot een waar genot maakt. Bemoedigend is het tevens in den harden levensstrijd zich aan het voorbeeld der geloofshelden te spiegelen, vooral in onze dagen, waar de christelijke beginselen al te dikwijls aan de zucht naar rijkdom, eer en genot opgeofferd worden.
Wij wenschen Mgr Abbeloos van harte geluk en koesteren de hoop dat zijne veelvuldige bezigheden hem niet zullen beletten nogmaals uit zijn rijken schat eenige syrische gedenkstukken aan het publiek mede te deelen.
De algemeene waardeering met welke zijne uitgaven van Bar Hebreus, Jacobus Sarug en der Acta S. Maris begroet werden, verzekeren hem den dank der vrienden van de Oostersche letterkunde en geschiedenis, te meer omdat de boekverzamelingen in België volstrekt niet aan overvloed van dergelijke handschriften lijden.
Leuven.
A.D.
Een handboek voor Vlaamsche dichterscholen. - Onder dien titel vinden wij in het Belfort (aflevering der maand Juli) een goed artikel, heel juist beredeneerd, over het gebruik van Boileau's ‘Art poétique’ in onze Vlaamsche dichterscholen. 't Is jammer oprecht dat die Fransche mijnheer zoo lang op onze Vlaamsche banken gezeteld, en den Vlamingen tot leidsman gediend heeft. Lang genoeg heeft hij getroond in onze dichterhalle om met eer te kunnen aan de deur gezet worden. Jammer is het, dat niet alle Vlaamsche leeraren Vondels werkje gekend en gebruikt hebben! Wie weet wat al dichters men gekweekt hadde met Vondels Vlaamsche spijze, wat al dichtergloed gestookt
| |
| |
door Vondels dichtervuur, wat al dolenden gericht en tot het toppunt van den Parnassus geholpen door Vondels hechten leiddraad, door zijne vaderlijke raadgevingen en hertelijke aanmoedigingen! Hadde men zulks van over vijftig, honderd jaren reeds gedaan!... Doch, wie bekent het niet met ons, is het niet wat ruim laat, om Vondel, niettegenstaande al zijne verdiensten, nog de plaats van leidsman in onze klassen toe te vertrouwen? Een grijsaard van 't jaar Onzes Heeren 1650 tusschen jeugdige mannen van achttien jaar! Of deed tusschen dit en 240 jaren onze edele Vlaamsche dichtkunst niet den minsten vooruitgang? Wat al nieuwe schrijvers zagen we sedert dien op het dichterveld optreden! wat al nieuwe dichtvormen werden er bestudeerd en gebezigd! wat al meestergewrochten zagen het licht na de verschijning van Vondels ‘Aanleidinge ter Nederduitsche dichtkunst’! En over dit alles zwijgt de groote puikdichter. (We vergeven het hem volgeerne: de man was geen profeet!) Doch anderen hebben dit met Vondels wenken weten te vereenigen, en alzoo een uitmuntend handboek voor Vlaamsche dichterscholen vervaardigd: wij bedoelen het in druk zijnde werk van den zoo gunstig gekenden heer Frans Willems. Wie kent niet dien schrijver van zoo menig degelijk schoolboek en dichtstuk? Wie, na zijn ‘Stijl- en Letterkunde’ voor de Proza gebruikt te hebben, twijfelt er nog aan, of zijn tweede deel ‘Poëzij’ zal dezelfde weerde hebben, en dezelfde rijpe en overvloedige vruchten voortbrengen? Dichter, zal hij het dichtervuur in de jeugdige studentenharten doen ontgloeien; dichter vol goeden smaak, zal hij door zijne lessen oprechte dichters en kunstenaars vormen. Geen boek kan beter geschikt zijn ‘om in den jongen studiosus het kunstgevoel, de vatbaarheid voor het schoone te ontwikkelen en te verfijnen.’
En bij den dichter zullen de jonge studenten een getrouwen leidsman vinden, die hun de wetten en de regels leeren zal, hun de strikken van het hedendaagsch realisme en materialisme zal aanduiden, en steeds het beeld van den oprechten poëet voor oogen houden. Hij is ‘een goed leidsman, die den weg weet, die vriendelijk en behulpzaam is, die begeestering kan verwekken voor het doeleinde dat men bereiken wil, en den last der reize in lust weet te keeren.’ Tevens zal de student in dit boek uittreksels aantreffen van de beste, ja, van alle bekende schrijvers, met dezer levensschets en voornaamste werken. De eerweerde heer Lepeleer vraagt een handboek voor Vlaamsche dichterscholen: welnu, wij meenen hem er geen beter te kunnen aanduiden.
Zeker zal het boek van den heer Willems als schoolboek onder meer dan één oogpunt den voorkeur verdienen boven Vondels ‘Aanleidinge’. Immers, wat Vondel geschreven heeft zijn enkele wenken, goed en juist, ongetwijfeld, doch algemeene wenken, die zoowel bij proza als poëzij te pas komen. Waar
| |
| |
vindt men in Vondel de bepaling en de voorbeelden der bijzondere dichtvakken, waar regels en oefeningen? En wien dunkt het niet, dat een boek dat spreekt ‘over de voeten en de maat der verzen, over den ommetrek en aard van allerhande rijmen en dichten’, volmaakter is dan een werk waarin dit alles werd overgeslagen? Ja, wat Vondel zegt over de vloeiendheid der verzen, het rijm en zijne ongezochtheid, en andere dingen van dien aard, kon beter ‘met de levendige stemme en voorbeelden beduid worden’, dan dat wat hij oversloeg. Alwie het nieuwe werk van Frans Willems zal gezien hebben, zal niet meer aarzelen Vondels ‘Aanleidinge’ in de bestoven bibliotheek te laten steken, en den studenten Willems' boek in handen te geven.
Tegen October, tegen de heropening der klassen is de ‘Stijlen Letterkunde, 2e deel, Poëzij,’ van Frans Willems gereed. Moge het boek veel bijval vinden en de beste vruchten opleveren! Dit zal, wij twijfelen er niet aan, en wenschen er den schrijver op voorhand hertelijk geluk over.
Antwerpen.
X.
Vondels Meesterstuk, Lucifer, treurspel in vijf bedrijven. Taal- en Letterkundig verklaard door A.M. Verstraeten S.J. - Tweede verbeterde uitgaaf. - Gent, ter drukkerije van A. Siffer, Hoogpoort, 52. Ao 1890. Prijs fr. 1,50.
Pater Verstraeten is vóor onze lezers eene oud-kennis. Pas eenige maanden geleden, stuurde hij ons zijn met reden gewaardeerd Leven van den Hoogeerw. Pater Beckx; en vroeger sprak de critiek met welverdienden lof over zijne Studiën over Vondel en zijn Jozef in Dothan. Heden stellen wij de tweede uitgaaf voor van Lucifer. - Zooals gij ziet, werkt P. Verstraeten voor ons middelbaar onderwijs, en zijn werk is degelijk werk. Zonder aarzelen durf ik schrijven, dat zijne Vondel-uitgaven de beste zijn, die wij in de handen onzer katholieke jeugd kunnen geven. Er zij hem dank voor. - In hoeverre verschilt nu deze tweede uitgaaf van de eerste, in 1884 gedrukt? De schrijver verwittigt ons zelf: hij heeft zich de aanmerkingen ten nutte gemaakt, welke hem door bevoegde mannen uit Noord en Zuid gedaan werden, hij heeft zijnen arbeid zorgvuldig herzien en op menige plaats dien nog verbeterd. Zou het noodig zijn het plan van het boek voor te leggen? Op het voorbericht volgt eene korte levensschets van Vondel; daarna de inleiding, waarin ons de geschiedenis van 't treurspel wordt uiteengedaan, de bronnen worden aangewezen, een woord gerept over de wijzigingen door Vondel uitgedacht, en historische feiten zijn aangeduid, die Vondels meesterstuk eenigszins ophelderen. Of de ‘Lucifer’ eene ‘politieke allegorie’ is, wordt nu later in het Aanhangsel besproken.
Doch waarom nog verder het boek ontleed? Zeggen wij ter loops dat wij eenige wijzigingen of nieuwe nota's aantroffen, o.a.
| |
| |
I Bed. v. 30, 80, 131, 134, 154, 207, 210; II Bed. v. 446; III Bed. v. 1067; IV Bed. v. 1423, 1570, enz. Kort en klaar zijn de volgende ‘Vondel-kwestiën’ in het I Aanhangsel verhandeld: 1. Is de ‘Lucifer’ eene politieke allegorie? - 2. Is de ‘Lucifer’ een tooneeldicht? - 3. Wat voor personen moest Vondel kiezen? - 4. Welke taal zullen de engelen spreken? - 5. Heeft Vondel Milton nagevolgd of omgekeerd? - Die besprekingen zijn belangrijk; men sla ze niet over. - Het II Aanhangsal bevat tekst- en taalcritiek. Ik zie hier met genoegen dat het v. 100 - duister vers - eene melding krijgt, evenals v. 51, 235, 240 en 1718.
Eene lijst der schoonste stukken sluit het boek. Juister nog, dan bij 't eerste verschijnen [Sept. 1884], zou het Bien Public nu mogen schrijven: ‘Le commentaire forme un beau travail d'un vrai mérite philologique et littéraire’; en heden nog meer dan toen is het waar hetgeen het Londensch A theneum getuigde: ‘Pater Verstraeten heeft een merkweerdig werk uitgegeven vol van letterkundige en taalkundige waarde, over Vondels Lucifer, voorganger van het Verloren Paradijs door Milton.’ - Dank en eere zij den schrijver, en ook den uitgever om zijn wel verzorgden druk.
J. Muyldermans.
St. Maarten, door Hector Claeys, onderpastoor te Leffinge. Tielt, G. Pollet-Dooms, 1890, 8o. Prijs fr. 1,25.
Een der meest populaire heiligen, in België en Frankrijk, is Sint Marten, bisschop van Tours, wien, alleen in ons land, niet min dan vier honderd kerken en kapellen zijn toegewijd. Zijn lange levensloop was gewijd aan het goede, en vervuld met waarlijk buitengewone, ja wonderbare gebeurtenissen, welke reeds gedurende het leven van den heilige te schrift werden gesteld door Sulpitius Severus, die verklaarde te verhalen wat hij met eigen oor gehoord, met eigen oog gezien, of uit den mond van Martinus zelf vernomen had.
Het is dit wonderbaar leven dat de eerw. heer H. Claeys, in vijftien hoofdstukken, aan de Vlaamsche lezers doet kennen. Wij volgen den vromen man van zijne vroege kinderjaren. Eerst soldaat, op bevel van zijnen vader, worden zijne oogen geopend voor het goddelijk licht en ontvangt hij in het jaar 339 het H. Doopsel. Van den keizer ontslag hebbende bekomen, verlaat hij het leger, wordt kluizenaar en bezoekt verscheidene landen als geloofsverkondiger. In de handen gevallen eener rooversbende, ontsnapt hij, en gaat de Ariaansche ketterij bevechten, maar wordt door de Arianen gegeeseld en verjaagd. Na een verblijf op het eiland Gallinaria bouwt hij een klooster te Ligugé, bij Poitiers, verricht verscheidene wonderen, verwekt den geestdrift des volks, en wordt geroepen tot den bisschoppelijken stoel van Tours. Nederig van gemoed, blijft hij in zijne levenswijze van monnik volherden, sticht een aantal kloosters en nieuwe parochiën, geeft het voorbeeld der verhevenste
| |
| |
liefdadigheid, predikt te Parijs met den grootsten bijval, en sterft, uitgeput van krachten, te Candes, waar hij geroepen was om eene oneenigheid te vereffenen.
Al de feiten, met betrekking tot het leven des heiligen mans, zijn gestaafd of toegelicht door historische schriften, welke ons een allergunstigst denkbeeld geven van des schrijvers belezenheid Daarop volgt het verhaal der gunsten, in velerlei omstandigheden door Sint Marten's voorspraak verkregen, en der groote vereering, welke, reeds onmiddellijk na zijn overlijden, zijner nagedachtenis werd bewezen. Eindelijk heeft men de legenden en sagen, in verband met den heilige, en de liedjens, te zijner eere door het volk gedicht.
De schets, ziet men, is volledig, en daarbij zeer verdienstelijk bewerkt. De eerw. heer Claeys verhaalt klaar, zonder nutteloozen omslag van woorden; zijne taal is vrij zuiver, zijn stijl boeiend. In het kort, zijn boek verdient ten volle de gunst des publieks.
De druk is net; alleen hadden wij gewenscht dat de aanteekeningen, onder aan de bladzijde, niet zoo dicht tegen den tekst waren gesteld; een weinig meer wit, onder en boven, hadde het oog meer voldaan en de lezing vergemakkelijkt.
Het hier aanbevolene boek van den eerw. heer Claeys is het tiende, door hem geleverd. Deze groote werkzaamheid moge tot voorbeeld gesteld worden aan vele priesters, wien het noch aan tijd noch aan begaafdheid mangelt om de letterkunde te verrijken.
G.
De Zangschool, tijdschrift ter bevordering van de cijfer methode, verschijnende zesmaal 's jaars in afleveringen van 16 bladz. in-4o. Prijs fr. 0,75 per jaar; zich te wenden tot den eerw. heer J. Tysmans, leeraar in de Normaalschool van Mechelen.
Dit schrift dat onder de redactie verschijnt van de heeren Tysmans, Kanunnik Van Damme, Kanunnik Michiels, Pastoor Karsseleer, de Schoolopzieners G. Bols en F. Willems, en onder de hooge bescherming en aanmoediging van Mgr. Cleynhens, Edgar Tinel, Kanunnik Luyssen, den eerw. heer J. De Sitter en de heeren Sak en Tilborghs, kunnen wij bij onze lezers niet beter inleiden dan hier over te drukken wat zijne Redactie aan hare lezers zegde bij het verschijnen der eerste aflevering:
‘Wij bedanken onze talrijke inschrijvers voor de bereidwilligheid, met welke zij op de Zangschool hebben ingeteekend.
Zij hebben verstaan dat de cijfermethode geroepen is om eene geheele omwenteling, maar eene nuttige en vreedzame, in het zangonderwijs te bewerken. Wat vroeger in hoogere onderwijsgestichten en muziekscholen met moeite kon verkregen worden, het zelfstandig zingen namelijk, gaat voor de lagere school mogelijk, ja gemakkelijk worden.
De lezers van de Zangschool zijn de eerste soldaten van het leger dier omwenteling in Vlaamsch-België. Met hunne hulp zal
| |
| |
dit leger, hoewel reeds zeer aanzienlijk, eerlang tot een legioen aangroeien. Zoo ieder nog één man aanwerft, zal de Zangschool haast tot in ieder dorp en in elke school doordringen.
Men denke eens na:
Hoe meer lezers, hoe meer verbeteringen aan het tijdschrijft kunnen toegebracht worden;
Hoe meer lezers, hoe meer kinderen die leeren zingen, en bijgevolg, hoe levendiger de school, hoe aangenamer het familieleven, hoe keuriger de zang in de deftige maatschappijen, hoe stichtender de zang in de kerk.
Hoe meer lezers, hoe minder slechte straatliederen, hoe meer volksbeschaving!
Men denke dit rijpelijk na, en ieder zal geerne voor zoo edel een doel eenige moeite willen aanwenden.
Wij verzoeken onze lezers ook, ons in te lichten over de uitbreiding der cijfermethode en ons kennis te geven van de moeielijkheden, die zij bij de toepassing zouden ontmoeten, en van de opwerpingen, welke zij zelven tegen het cijferstelsel ooit gemaakt hebben of van anderen hooren inbrengen.
Sterk door die medewerking zullen wij met hoop en moed en volherding onze ledige stonden wijden aan de verdediging der cijfermethode tot voordeel van onze dierbare Vlaamsche jeugd en onder de leuze: Voor God en Vaderland!’
Schets der hedendaagsche Geschiedenis van België (1789-1889), door den Z. eerw. heer Sylv. Balau Uit het Fransch vertaald. Gent, A. Siffer, 1890, 97 bl. Prijs fr. 0,60.
De Lezer heeft hier een kort en bondig overzicht der voornaamste feiten, welke sedert het berucht jaar 1789 tot den dag van gister in ons land zijn voorgevallen. Deze feiten zijn opgehelderd en gezond beoordeeld, zoodat het boekje leerrijk is en met de meeste vrucht door het volk zal geraadpleegd worden.
Bij het onderwijs der jeugd kan het groote diensten bewijzen; het is namelijk het eenige handboekje van dien aard, dat bestaat, zoo volledig, zoo duidelijk, zoo gepast. Wil men de jeugd bewaren voor afdwaling van het rechte spoor, als zij eens de wereld zal ingetreden zijn, dan is het volstrekt noodig haar in te lichten nopens de politieke toestanden van ons land in de laatste tijden: zij zal dan zien wie de voorstanders zijn der vrijheid, orde en wettelijkheid, wie de samenleving beroerd en in gevaar gebracht hebben en zich behelpen met allerlei onnoemlijke middelen om het bewind in handen te krijgen, of, dat bezittende, te behouden.
Wij bevelen dit boekje aan voor scholen van volwassenen en voor gestichten van middelbaar onderwijs.
G.
Woordenboek der Nederlandsche taal. Vijfde deel, eerste afdeeling: Glaasje-gloed. Bewerkt door Dr. A. Beets en Dr. J.-W.
| |
| |
Mulder. Wij moeten, met betrekking tot dit hoogstmerkwaardige werk, de vroeger nog gedane opmerking herhalen: de bewerkers van het Woordenboek schijnen de meeste minachting voorde Zuid-Nederlandsche dichters aan den dag te leggen.
Verzen worden hier aangehaald van een groot getal Hollanders, slechts van vier Belgen. Is het stelsel? opzettelijke verzwijging van onze goede schrijvers? Ons dunkt, dat de opstellers van het Woordenboek voorbeelden mogen zoeken bij de Vlamingen evenzeer als bij de Hollanders, en dat zij in het groote werk de namen dienen op te nemen van al degenen, die op den Vlaamschen zangberg eenen naam hebben verworven. Het uitvluchtsel: men kent in Holland de werken der Vlaamsche schrijvers niet, kan er geen zijn: de bewerkers van het Woordenboek zouden wèl doen, die te leeren kennen.
Levensschets van Adriaan Willaert, door Is. van Eeckhoutte. Roeselare, De Brauwer-Roelens, 1890, 8o, 31 bl.
Het doel van den schrijver is, te bewijzen dat de stichter der Venetiaansche Muziekschool te Roeselare geboren werd. Volkomene zekerheid, dit is, eene geschrevene wettelijke oorkonde, bestaat daarvan niet, maar wel eene geloofbare getuigenis van eenen waarheidlievenden geschiedschrijver - Jacob de Meyere - en onweerlegbare redeneeringen van Ed van der Straeten en Fr. de Potter. De heer van Eeckhoutte heeft alles wat over den beroemden zanger, met betrekking tot zijne geboorteplaats, geschreven werd, bijeengebracht, met het loffelijke inzicht, zijne stadsgenooten te bewegen eindelijk gevolg te geven aan de beslissing des gemeenteraads van 6 Maart 1867, om Willaert's kunst en verdienste met een standbeeld te verheerlijken.
Wij hopen, dat dit boekje niet te vergeefs zal geschreven zijn, en danken den Opsteller voor zijne poging om een waarlijk groot man aan de vergetelheid te ontrukken
Du. - De Nederlandsche Spectator van 's-Gravenhage geeft van de hand van Dr Stoett eene uiterst vleiende beoordeeling over het werk van Hipp. Meert Het voornaamwoord Du, bekroond in den prijskamp der K. Vl. Academie.
K. Vl. Academie. - Zitting van 16 Juli 1890: Regeling van huiselijke zaken, nieuwe uitgaven, bibliographie, commissiën enz., en verslag van M. de Potter over het voorstel om de jaarlijksche plechtige zitting in Augustus te beleggen, ten einde de buitenlandsche Eereleden meer gemak te geven ze bij te wonen.
Vlaamsche belangen. - Van de nieuw gekozene vertegenwoordigers der Vlaamsche arrondissementen hebben de volgende heeren den eed in de Kamer afgelegd, in 't Vlaamsch: Helleputte, de Corswarem, Begerem, de Smet de Naeyer, Herry, Vercruysse,
| |
| |
De Malander, Raepsaet, Thienpont, Raemdonck, Van Naemen, Fiévé, Van Cleemputte; in 't Fransch: Schaetzen, Meyers, de Pitteurs, De Sadeleer, Van Wambeke, Kervyn de Lettenhove, De Bruyn, Van den Steen, Eeman, Verbrugghen, Woeste.
Deze eedafleggers in het Fransch zijn nochtans allen, buiten de drie laatste, bestuurleden in afdeelingen van het Davidsfonds! Noblesse oblige!
- Bij de uitdeeling der belooningen voor daden van zelfopoffering deed Minister De Volder een groot deel zijner aanspraak in 't Vlaamsen. Bravo, heer Minister, uw voorbeeld toont dat willen kunnen is.
- Bij de aanstelling van den nieuwen rector van het O.L. Vrouwcollege der EE. Paters Jezuiten, te Antwerpen, was bijna gansch de plechtigheid in 't Vlaamsen. Insgelijks bravo! en mocht dit goede voorbeeld overal navolgers vinden.
- De Oud-hoogstudentenbond van West-Vlaanderen richt eenen oproep tot alle behoudsgezinde Vlaamsche maatschappijen en strijdgenooten, ten einde eenen bond te stichten die zijnen invloed over gansch Vlaamsen België zou doen gevoelen. - Te Brussel ijvert men insgelijks voor het in leven roepen van een algemeen nationaal of Vlaamsch verbond. Men ziet het, de Vlamingen werken en streven met immer groeienden ijver, stellig kan de bepaalde zege niet lang meer uitblijven.
- De Nederduitsche bond van Antwerpen heeft, ter gelegenheid van het jubelfeest des Konings een manifest uitgegeven, waarin de rechten der Vlamingen krachtdadig vooruitgezet worden.
Congres Wallon. - Dit congres den 20 Juli door een handvol onbekende illustraties te Brussel gehouden, onder het voorzitterschap van een zekeren heer Termonia, vraagt niet min dan de afschaffing van de Vlaamsche Academie, het intrekken der Vlaamsche taalwetten, de overheersching van het Fransch in gansch België, en eene grootere hoeveelheid Waalsche beambten in de Vlaamsche gewesten. Riscum teneatis... er waren er zelfs van gevoelen dat eene Waalsche Academie moest opgericht worden alsmede een Waalsche schouwburg, dat het Vlaamsch van de muntstukken en de bankbriefjes moest verdwijnen, en andere gekheden meer.
Het hoofdbestuur der Vlaamsche landdagen heeft op die uitzinnigheden geantwoord door een klinkend manifest, in 't Fransch aan de Walen, in 't Vlaamsch aan de Vlamingen.
Aan die bewonderaars van Frankrijk die rond het standbeeld van Belliard hunne voorliefde voor de grrrande nation gingen uitboezemen, en niet konden nalaten hunne hulde te gaan bewijzen aan den Franschen gezant, te Brussel, zij de omzendbrief aanbevolen van de chocoladefabriek Meunier-Lambert te Parijs die laatst schreef:
| |
| |
Monsieur Pissoort notre agent pour la province belge ayant cessé enz. enz.
Province belge!!!
1815 Waterloo herdacht! 1890. - De inrichtingsraad der Waterloo-betooging,
Gezien de Vlamingen Waterloo herdacht hebben, omdat, zooals staatsminister J.-B. Nothomb het den 29en December 1832, in de Kamer zoo treffend zegde:
‘Si la battaille de Waterloo avait été gagnée par la France, c'en était fait pour longtemps de notre indépendance, et Bruxelles, au lieu d'être la capitale de la Belgique, redevenait le chef-lieu du département de la Dyle.’
Gezien, dus, de Vlamingen den verjaardag van Waterloo enkel gevierd hebben omdat de zegepraal, in 1815, door Belgen en Hollanders, Engelschen en Duitschers behaald, het zelfbestaan van België heeft gered;
Gezien, bijgevolg, de betooging van 22e Juni geenszins tegen Frankrijk was gericht;
Gezien, overigens, de geschiedenis onzer betrekkingen met Frankrijk, door de eeuwen heen, niet van aard is om den Belgen vertrouwen in te boezemen in de inzichten onzer Zuiderburen omtrent onze onafhankelijkheid;
Gezien, inderdaad de Franschen, acht-en-veertig malen in onze vredelievende gewesten zijn ingevallen, ten einde deze te overmeesteren, te weten: 4-maal in de 11e eeuw, 5-maal in de 12e eeuw, 3-maal in de 13e eeuw, 11-maal in de 14e eeuw, 4-maal in de 15e eeuw, 9-maal in de 16o eeuw, 6-maal in de 17e eeuw, 4-maal in de 18e eeuw, 2-maal in de eerste helft der 19e eeuw;
Gezien de Fransche legers den Belgischen bodem, gedurende honderd-vijf-en-twintig jaren in alle richtingen doorkruist hebben;
Gezien in 1697 de Fransche maarschalk de Villeroy onze aloude Branbantsche stad Brussel, gedurende vier dagen en vier nachten beschoten heeft, zoodat meer dan vier duizend huizen, waaronder het Broodhuis en zestien kerken, verbrand of door het geschut vernietigd werden;
Gezien Frankrijk, in de tweede helft der zeventiende eeuw, een derde van ons vaderland ingepalmd heeft, te weten: gansch Artesie met het franschhatend Atrecht; de Vlaamsche steden: Grevelinge, Boerburg, Bergen, Duinkerke, Kassel, Belle; de Waalsche steden: Rijsel, Dowaai, Kamerijk, Lequesnoy, Landrecies, Avesnes;
Gezien onze Fransche naburen, van 1828 tot 1871, 13-maal getracht hebben België, geheel of gedeeltelijk, bij middel van diplomatische onderhandelingen in te lijven, te weten: in 1828, in December 1830, in Januari, in Maart, in April en in Augustus 1831,
| |
| |
in 1848, in December 1851, in 1864, in 1866, in 1867, in 1869 en en in 1871;
Gezien Frankrijk, namelijk in December 1830, den afstand eischte van Luxemburg; in Januari 1831, van Philipville en Mariënbourg; in Maart 1831, van Bouillon;
Gezien, in April 1831, Frankrijk aan Engeland voorstelde België tusschen deze beide mogendheden te verdeden;
Gezien, den 12e Augustus 1831, de heer de Talleyrand, Frankrijk's afgezant bij de Londensche Conferentie, aan den heer von Bulow, gevolmachtigde van Pruisen, verklaarde:
Que Léopold était une pauvre créature incapable de régner;
Que les Belges n'étaient qu'un tas de lâches vagabonds, indignes d'être indépendants:
Qu'aux difficultés, nées du mouvement de septembre, il n'y avait qu'une seule solution, savoir: le partage de la Belgique entre la France, la Prusse et l'Angleterre; - een voorstel dat - evenals andere - met verontwaardiging door Pruisen en Engeland verworpen werd;
Gezien, in Februari 1871, Thiers de Belgische gewesten, tot vergoeding voor Elzas en Lotharingen, aan Bismarck vroeg;
Gezien, volgens eene verklaring dezer dagen in de Duitsche Kamer afgelegd, Frankrijk nog onlangs herhaalde malen bij Duitschland heeft aangedrongen tot aanneming van Thiers' voorstel;
Gezien de Vlamingen evenwel niemand haten, maar het Belgische Vaderland hartstochtelijk beminnen, Belgen zijn en Belgen willen blijven;
Gezien wij het ons ten plichte achten, onzen medeburgers gansch de waarheid te zeggen;
teekent ten krachtigste verzet aan
tegen de houding van dagbladen en personen, wier Franschdolheid, wier haat tegen Vlaanderen, in de hoogste mate, verderfelijk is voor de vrijheid en de onafhankelijkheid van ons dierbaar Vaderland.
De d.d. Schrijver, Pol GISSELEIRE, advokaat.
De eerste Voorzitter, Maurits JOSSON, advokaat.
† Eduard-Joris Grégoir, geleerde toonkundige, talentvolle toondichter en onderscheiden boekkenner en -liefhebber. Geboren te Turnhout, stierf hij te Antwerpen, 68 jaar oud.
Hij schreef: Galerie biographique des artistes belges, Recherches historiques sur les journaux de musique, Documents historiques relatifs à l'art musical, L'art musical sous les règnes de Léopold I et Léopold II, Du chant choral et des festivals en Belgique, Les artistes belges au XIXe siècle, Mémoires sur Gossée, André-Ernest Grétry, Les gloires de l'opéra et la musique, enz. enz. Hij vervaardigde ook stukken voor klavier, serenaden, kooren
| |
| |
en romancen, en als de dood hem komen verrassen is, arbeidde hij aan een werk vol onuitgegeven merkwaardigheden over onze twee vermaarde violonisten De Bériot en Henri Vieuxtemps.
† Mgr. van Weddingen, Kanunnik van Mechelen, Dr in Godgeleerdheid van Leuven, aalmoezenier van het hof te Brussel, 49 jaar. Dezer dagen werd hij met algemeene stemmen tot lid benoemd der Koninklijke Academie van Belgiè, in de klas der letteren.
Hij schreef: Feuilles de lierre, gedichten, Notre Dame de Montaigu, Éléments raisonnés de la religion, Bases de la certitude en Somme philosophique. In 1874 werd hij door de K. Academie van België bekroond voor een werk over de wijsbegeerte van St. Anselmus van Cantorbery.
Hij was een heilige priester en een man vol talent en geleerdheid. Het is hij, die het godsdienstig onderwijs gegeven had aan onze prinsessen Stephanie en Clementine.
† Dr Georg Penon, leeraar aan de Hoogere Burgerschool van Groningen. Melden wij van zijne talrijke schriften: Historische en bibliographische beschouwing van Vondel's Hekeldichten (1874), Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1881), Nederlandsche Dicht- en Prozawerken, bloemlezing uit de Nederlandsche letteren ten gebruike bij Jonckbloet's Geschiedenis der Ned. Letterkunde (1886-1889).
Dr Penon was slechts 40 jaar oud.
† Philippe Burty, opziener der Schoone Kunsten, uitstekende critiek in L'art au XIXme siècle, La Gazette des beaux-arts, La Presse, La Liberté tijdens Emiel de Girardin, La République française, L'art, The Academy enz. Hij was zelfs begonnen met zich op de schilderkunst toe te leggen in het atelier van den bloemschilder Chabal.
Hij schreef ook eene levensschets van den landschapschilder Paul Huet, Chefs-d'oeuvre des arts industriels, Les émaux cloisonnés anciens et modernes, Maîtres et petits maîtres. Inzonderheid getuigt dit laatste werk van diepe kennis, smaak en kunstgevatheid.
† Karel Delmotte. - Dezer dagen overleed te Gent, in den ouderdom van 60 jaren, deze letteroefenaar van geene verdiensten ontbloot, en wiens naam in tal van letterkundige tijdschriften te vinden is. Aanvankelijk bloemist, bij zijne ouders, liet hij dat bedrijf varen om handelaar te worden, zijne ledige uren wijdende aan de beoefening der dichtkunst. Hij liet in 1876 eenen bundel verzen drukken onder den titel: Dichtproeven (408 bl. 12o) en maakte eenen tweeden tot de uitgave gereed toen de dood hem onvoorziens kwam halen. Prud. van Duyse, en na dezes overlijden Fr. de Potter, moedigden hem op het lettergebied aan. Delmotte vormde eene niet onbelangrijke
| |
| |
verzameling van Nederlandsche dichtwerken, vooral der drie laatste eeuwen.
† Baillot, 70 jaar oud. Hij was lang de wetenschappelijke opsteller van den Moniteur universel. Hij laat hooggeschatte werken achter: L'Astronomie au XIXe siècle, Les Phénomènes de la combustion, la Théorie des parallèles, Eléments de météorologie, Traité d'astronomie, le Mouvement scientifique, enz.
† Gottfried Keller, te Zürich, 71 jaar oud. Hij was een der grootste Duitsch-schrijvende dichters, de schrijver van Die Leute von Seldwyle, de Züricher Novellen, Das sinnengedicht, Martin Salander.
|
|