Het Belfort. Jaargang 5(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Vaarwelgroet aan den kunstschilder J. Janssens. HET schepsel boven alle de aardsche groot, De mensch, leeft niet alleen bij graan en brood, Maar bij elk woord, dat uitging uit den monde Van Hem, die aarde schiep en hemelronde, Die schreef in wonderteeknen zonder tal Zijn' naam op ieder stipje van 't heelal. Op lelieblad en breedgetakten ceder, Op musschevlerk en koning adlaars veder, Op kouden steen, op 't levend aangezicht, Op alles prijkt Gods naam in glanzend licht. Eilaas, te velen duiken weg in 't duister En blijven blind voor's Heeren schoonheidsluister; Te velen wroeten voort in louter stof, En wijden woord en werk en lied en lof Aan wat de zinnen - niet de ziel - mag streelen, Aan wat de dood - geen leven - rond zal deelen! Toch enklen staan, en wondrend weidt hun oog Op Gods gewerken en zijn prachtvertoog: Geliefden Gods en uitverkoren zielen, Die God in 't Schoone zien waarvoor zij knielen, En leven van Gods hemelgave en gunst, Door 't edel merk bestempeld van de Kunst. [pagina 119] [p. 119] Wel hem, die langs zijn baan hen mag ontmoeten; Bij warmer handdruk hen mag vrienden groeten; Mag wandlen aan hun zij naar 't schoonheidsveld, Waarvan hun geestdrift zooveel wondren meldt; Of zitten mag naast hen, en gretig schouwen Hoe zij uit stof en geest het werk opbouwen, Waarbij door 't Godgetrouwe nageslacht Hun meesternaam eerbiedig wordt herdacht. Wat lekker brood ons dan hun vingren breken! 't Is manna, dat uit hooger hemelstreken In onbevlekte blankheid nederdauwt En smelt in geest en herte, daar 't herkauwd Zal worden uur en uren lang en dagen, En levenwekkend voedsel rond zal dragen. o Ja, gij, Christen kunstenaar, ge zijt In d'eigen kring tot Godsgezant gewijd. Om over 't volk bij plechtig handenzeegnen Het wonder manna-meel doen neer te reegnen; Gij staat - zoo Mozes ter woestijne stond - En deelt de spijs der blanke Schoonheid rond, Een spijs der ziel, die God wou zelf bereiden, Zoo hemelzoet van smaak en zoo verscheiden. God weet, mijn vriend, hoe diep mij 't herte bloedt Bij 't stamelen van dezen vaarwelgroet En 't lief herdenken aan vervlogen dagen. Toch zal mijn tong nu rouw- noch jammerklagen: Niet mij, maar aan de Kunst behoort uw lot; En waar de Kunst u roept, daar roept u God. Eug. De Lepeleer. Te Sint-Nicolaas, den 22sten van Meimaand, 1890. Vorige Volgende