Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Zevende jaarboek der Letterkundige Vereeniging
| |
[pagina 102]
| |
Zeventien novellen en vier tweezangen werden ingezonden. De waarde van den eersten prijs voor de novellen werd verdeeld tusschen de twee stukken: Blinde Marten door Alexis Callant van Gent, en Pieter Avesoete door Victor De Lille van Maldegem. Die werkjes zijn inderdaad verdienstelijk en verraden bij de jonge schrijvers buitengewonen aanleg. ‘Blinde Marten, (zoo lezen wij in het verslag van den jury,) is eene voortreffelijke schets uit het volksleven, die van eenen fijnen opmerkingsgeest getuigt. Hier ademt alles natuur en waarheid, het is eene echte photographie. Ja, zóó is wel het volk in zijnen handel en wandel; zóó is de taal die het volk spreekt, zóó zijn de gevoelens die het in zijn hart draagt, zóó is zijn leed, zóó zijne vreugde, zóó zijne deelneming. Men voelt zich te huis bij al die personen, welke de schrijver in eenige frissche tooneeltjes afschetst, zonder tot het platte, alledaagsche af te dalen.... Eenvoudig van behandeling, zonder gezochtheid of ongepaste ingewikkeldheid, ligt er toch een dichterlijke wasem over het stuk, dat in eene zuivere taal geschreven is en eene edele strekking besluit. Pieter Avesoete is niet vrij te pleiten van langdradigheid en zondigt wel eenigszins door overvloed van bijzonderheden; doch hoe juist zijn de verschillige toestanden van het werkmanshuisgezin niet geteekend? De strijd van den vader tegen het noodlot, zijn vertrek, het lijden der moeder, de reis naar de nijverheidstad zijn roerende tafereelen, met een vast en geoefend penseel afgemaaid; en dan de optocht van de socialisten, het verdwijnen van den misleiden echtgenoot, de angst van moeder en kind zijn wezentlijk prachtig weergegeven. Hier ook vinden wij eene wel gekuischte taal, alhoewel eenige gewestuitdrukkingen het verhaal ontsieren, dat eene uitmuntende strekking bezit: een krachtig pleidooi voor eigen haard.’ Dit laatste stuk verdient, onzes erachtens, bijzonderen lof om het godsdienstig gevoelen dat er overal | |
[pagina 103]
| |
in doorstraalt. Hierbij wint het niet alleen in innerlijke waarheid, dewijl de godsdienst onze Vlaamsche bevolking, om zoo te zeggen, in het bloed zit, maar strekt tevens tot allerkrachtigst behoedmiddel tegen de besmettelijke werking van het socialismus, wiens noodlottige uitwerksels het werk meesterlijk voor oogen stelt. Wij wenschen dus den heer Victor De Lille hartelijk geluk, en verlangen meer werken van dergelijken zin aan zijne pen, die steeds in keurigheid en kortbondigheid winnen zal, te zien ontvloeien. Het ware te wenschen dat zijne heilzame pogingen krachtig ondersteund werden door allen, die de belangen der werkende klasse ter harte nemen. Twee andere novellen die van reeds geoefender stijl en rijper geest getuigen, versieren denzelfden bundel. Naar den Oost! van A. De Sadeleer heeft ons geboeid gehouden van de eerste tot de laatste bladzijde. Nog een pleidooi voor eigen haard en huiselijk genoegen! De stijl is gekuischt en gespierd; geen langdradigheden, elke bijgehaalde omstandigheid brengt ons een stap verder in het verhaal. Gulhartige luim, op een en zelfden stond met diep gevoel vereend, ziedaar wat het talent van den heer A. De Sadeleer kenmerkt; zeldzame gave, geestigen lach met tranen van aandoening weten te vermengen, zooals in het schoon tafereeltje der verloving. Hoe natuurtrouw zijn daarbij de schilderingen der polders, van het dorpje de Have, van het visscherhuisje enz.! Hoe wel naar het leven opgenomen de karakters van den ouden zeebonk Piet, en bijzonder van Rika, de schalksche, manhaftige en getrouwe Rika! Kortom, goed gelukt onder alle opzichten mag dit verhaaltje heeten; en zonder er juist een meesterstuk van te maken, zullen wij het toch eene eereplaats gunnen onder de werken van die soort. Familiezaken door Jos. F. Buerbaum, geeft onder den bijtitel van ‘eenvoudige vertelling uit het Antwerpsch schipperskwartier,’ de geschiedenis eener stief- | |
[pagina 104]
| |
moeder, gelijk er maar weinig gevonden worden. Helena is een toonbeeld van volhardende zelfopoffering, met de snoodste ondankbaarheid beloond; maar eindelijk op het sterfbed, waar het bitter hartewee haar vóór den tijd neergeworpen heeft, den haat eener onverzoenbare schoonmoeder door hare edele gelatenheid ten eenen male overwinnende. Hier geldt althans het gezegde van een bevoegden kunstrechter, waarmeê wij op ander gebied hemelsbreed verschillen: ‘Zeker de nederigste personen kunnen helden zijn, en die heldhaftigheid kan blijken in zeer gewone omstandigheden’Ga naar voetnoot(1). Ik geloof het wel: Helena, de edelmoedige stiefmoeder, en vrouw Moortgat, de verstokte grootmoeder, zijn de klaarblijkendste bewijzen hiervan. Losheid en ongedwongenheid van stijl, gepaard met keurigheid van taal en spreekwijzen, ziedaar wat den uiterlijken vorm betreft; meer handeling dan beschrijving, meer gevoel dan inbeelding, meer tranen dan vreugde, ziedaar wat het innerlijke aangaat. Doch wat het werk prijzenswaardigst maakt, is de hoofdgedachte: de godsvrucht, bron der deugd en der ware heldhaftigheid. En nu, alvorens aan het boek vaarwel te zeggen, eene kleine critische bemerking, die de schrijver ons niet ten euvel duide! De titel: Familiezaken is vrij onbeduidend: waarom hem niet veranderd in: De Stiefmoeder? Dan hoefden, wel is waar, de drie eerste hoofdstukken tot een enkel verkort, om niet te lang de opmerkzaamheid des lezers van Helena, de hoofdpersoon, afgetrokken te houden; maar ook zou het werk in eenheid, het eerste vereischte der kunststukken, stellig gewonnen hebben. Vóór honderd jaren, een streng geschiedkundig en tevens echt dramatisch verhaal der Belgische omwenteling van 1789, door J. Van Herendael, stelt ons levendig voor oogen de noodlottige verdeeldheid der Statisten en Vonckisten, die den heldenmoed van Van der Meersch | |
[pagina 105]
| |
en zijne Patriotten moest verijdelen, en het nauwelijks verloste vaderland onder het juk der vreemden terugbrengen. Cornelia door P. Van Delen is eene hartroerende schets uit de schrikkelijke ontploffingsramp der Cartoucherie te Austruweel. Verder treffen wij nog in hetzelfde Jaarboek: Antwerpen, eenige tafereeltjes uit de XIVe en XVe eeuw, geschetst door J.B. Van den Oever; en Kops en Brants, fragment uit een onuitgegeven verhaal, door Jan Boucherij; twee brokken die ons naar meer doen verlangen. Mogen de heeren Boucherij en Van den Oever weldra de laatste hand aan hunne gewrochten leggen, die zeker grooten bijval zullen vinden. Nu een woordje over de dichters. De Zes Schoolliederen van E.J. Ossenblok verwezenlijken het denkbeeld dat men zich van zulke stukjes vormt; eenvoud zonder matheid, vloeiendheid zonder nalatigheid, gepastheid van uitdrukking zonder gezochtheid. Ernstig of prettig, die poëzie is altijd verkloekend en zederijkGa naar voetnoot(1). De twee Fabelen van K. Stevens, al munten zij ook niet uit door de verhevenheid des onderwerps, zijn ten minste in gemakkelijke en vloeiende verzen geschreven. Dertien Gedichten getuigen van Emiel Schiltz' vruchtbaar talent. Stukken als de Franchimontiers, de Bard, de Zoon van Bodwognat, Wörth bewijzen daarenboven dat de heer Schiltz niet slechts in het teedere wel slaagt, maar ook voor het krachtige, het dramatische opgewassen is. Wij verwachten veel van hem; hij is geroepen om onder de beste Zuid-nederlandsche dichters onzer eeuw te tellen. Hij houde zich dus niet tevreden met onderwerpen van minder waarde, noch verbeuzele zijne krachten in het beoefenen eener gemakkelijke kunst; | |
[pagina 106]
| |
maar reppe stout de adelaarsvleugelen en wage hooger vlucht en verder vaart. Doch hij verlieze ook niet uit het oog, dat taalkennis de grondslag is van alle letterkundige vorderingen. Althans zal hij met ons erkennen dat de taal soms nog meer gekuischt kon wezen; dat de natuurlijke woordschikking wel eens ten offer gebracht wordt aan rijm en versmaat. Blanke verzen, die heden al meer en meer in zwang geraken (helaas!), gebruikt hij al te mild. Hoe zouden de Zoon van Bodwognat en Wörth erbij gewonnen hebben, in rijm te staan! En nu, hoera voor al die kloeke en rijkbegaafde kampers der moedertaal! Antwerpen for ever!Ga naar voetnoot(1) De bakermat van Conscience en Van Rijswijck blijft steeds het middelpunt, het hart onzer Vlaamsche letterkunde, gelijk zij de onbetwistbare metropole van handel en schoone kunsten is.
Drongen. O.L. s.j. |
|