Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Wiskundige vrouwen.
| |
[pagina 93]
| |
en met haren anderen broeder, Alexander Herschell, hielp zij hem in de vervaardiging zijner verrekijkers en ook in zijne onderzoekingen. Zij was maar 22 jaar oud wanneer zij in 1772 van Hanover naar Bath trok, een klein steedje van Engeland. In 1798 gaf zij de naamlijst uit der sterren die door FlamsteedGa naar voetnoot(1) nagekeken en in de Engelsche tafels van sterrenkunde niet waren vermeld. Na den dood van haren broeder, die in 1822 stierf, trok zij naar haar vaderland terug en daar gaf zij in 1828 de lijst uit der nevelvlakten, sterren en gesternten die haar broeder ontdekt had en bestudeerd. Georgius III, koning van Engeland, gaf haar een klein pensioen, waar zij tot het jaar 1848 van leefde, jaar waarin zij stierf in den ouderdom van 98 jaren, na groote diensten aan de wetenschap bewezen te hebben. Ofschoon zij meest als geheimschrijfster van haren broeder werkte, is zij niettemin bekwaam genoeg geweest om zelve 8 staartsterren en menige nevelvlakten te ontdekken. Uit deze bijzonderheden mag men zonder twijfel oordeelen dat zij eene ware en gegronde faam in de wetenschappelijke wereld zich verworven heeftGa naar voetnoot(2). Met Carolina Herschell vergeleek onlangs een blad van New-YorkGa naar voetnoot(3), eene andere vrouw, die gestorven is in Juni van laatstleden jaar 1889 in Lynn, eene kleine stad van America. Maria Mitchell, zoo word in dat blad geschreven, verdient, wat de sterrenkunde aangaat, dezelfde faam als Carolina Herschell, en het zou zelfs niet te veel zijn, indien wij zegden dat zij haar leven lang de geleerdste vrouw was van Amerika. | |
[pagina 94]
| |
Maria Mitchell was geboren in het eiland van NantucketGa naar voetnoot(1), den 12 Augustus 1818. Haar vader was daar kassier in de ‘Pacific Bank’. Hij was lid der maatschappij ‘de Vrienden’Ga naar voetnoot(2) en studeerde om in Harvard CollegeGa naar voetnoot(3) te mogen treden, wanneer de oorlog van 1812 uitbarst. Dit belette zijne hoogere studiën en hij werd eenvoudige onderwijzer. Hij ontwikkelde dan niet te min zijne bekwaamheid voor sterrenkunde, en besteedde geheel den tijd die hem overbleef aan deze wetenschap. Hij had in het eerst maar eenen groven verrekijker, maar later mocht hij zich eene sterrenwacht vervaardigen, volmaakt voor hare bestemming gepast: zijne onderzoekingen zette hij tot aan zijne dood voort. Lange jaren heeft hij bepalingen berekend voor de Amerikaansche ‘Coast Survey’Ga naar voetnoot(4) en zijn zoon, Henry Mitchell is nu nog lid van die societeit. Maria was een van zijne oudste kinderen: zij was door de natuur met dezelfde bekwaamheid tot wetenschappen als haar vader begaafd. In het begin was hij haar eenige meester, en zijne dochter onthield zoo wel zijne lessen, dat zij hem weldra in zijne nasporingen kon helpen. Later kreeg zij lessen van eenen befaamden wiskundige, en werd zijne plaatsvervangster in de school van Nantucket. Hare moeder stierf wanneer Maria nog zeer jong was, en op deze rustte dus een groot deel der zorgen van het huishouden. Niettemin legde zij zich ijverig toe op wetenschappen, en weldra werd zij in hare geboortestad zoo geacht, dat men haar de plaats aanbood van boekbewaarster in het Athenoeum. Dien post bekleedde zij 20 jaren lang, en men vertelt dat zij dikwijls | |
[pagina 95]
| |
kluchtig stofte, omdat zij van haar achttiende jaar af altijd geld verdiend had. Haren vrijen tijd besteedde zij geheel en gansch aan de sterrenkunde. Zij was niet lang zonder haren vader in dit vak te overtreffen: hetgeen zij in hare nasporing verkoos waren nevelvlakten en staartsterren. Na eenige kleine nevelvlakten waargenomen te hebben, ontdekte zijden 1 October 1847 eene komeet die nu haren naam draagt. Twijfelend of zij waarlijk eene ontdekking gedaan had, vroeg zij aan haren vader dat hij eene nota naar Cambridge zou zenden. Men antwoordde haar, dat deze comeet waarlijk door haar voor de eerste maal was gezien geweest, en men berichtte haar ook dat hare nasporing was waar gevonden geweest door P. de VicoGa naar voetnoot(1) te Rome, en door sommige sterrenkundigen van Kent en Hamburg. Eenige jaren te voren bood Frederik VI, Koning van Denemark, eene gouden medalie aan, als prijs voor de ontdekking eener telescopische staartster. Miss Mitchell werd de medalie gegeven en gelijkerwijze werd haar eene koperen medalie gezonden door de Republiek van San-Marino in Italië ter harer eere vervaardigd. Zij werkte mede aan den ‘American nautical Almanac’Ga naar voetnoot(2) tot dat zij eene plaats bekwam aan de Hoogeschool te VassarGa naar voetnoot(3). In 1858 reisde zij naar Europa: zij wilde immers de sterrenwachten van Engeland en van 't vaste land bezoeken. In Engeland verbleef zij bij Sir John HerschellGa naar voetnoot(4), den neef van onze Carolina, | |
[pagina 96]
| |
en bij eenen anderen sterrenkundige des Konings. LeverrierGa naar voetnoot(1) ontving haar te Parijs en HumboldGa naar voetnoot(2) te Berlijn. Gedurende hare afwezigheid werd er eene somme gelds door de Amerikaansche vrouwen verzameld en bij hare terugkomst ontving zij eenen verrekijker, grooter nog dan die van haren vader, waarmede zij tot dan toe hare nasporingen had voortgezet. Die verrekijker is natuurlijk een familieschat geworden. In 1865 werd ze uitgenoodigd den leerstoel van sterrenkunde in ‘Vassar College’ te beklimmen; zij nam dan hare woning in Poughkeepsie en vervulde haren post tot in Januari 1888; toen gaf zij haar ontslag. Het bestuur der Hoogeschool wilde het niet aanveerden en gaf alleenlijk een onbepaald verlof tot later besluit. Middelerwijl betaalde men haar hare jaarwedde. Te dier gelegenheid schreef een van hare vrienden: Maria Mitchell verlaat Vassar en laat er toch meer dan zij er van mede neemt. Haar vijf-en-twintigjarige | |
[pagina 97]
| |
invloed heeft een onuitwisbaar merk geprent op het college dat zij heeft helpen stichten. Zij was niet zeer bekwaam in het besturen, maar haar gezond verstand, hare groote rechtzinnigheid, haar moed hebben haar altijd doen eerbiedigen. Over haren invloed te Vassar, schreef een harer ambtgenooten: Wanneer zij in den raad der Hoogeschool trad, was het gelijk een zeewind die eene te veel verhitte kamer kwam verkoelen Hare oordeelen, kort maar krachtig, hakten door de drogredenen die de gewoonte of de politiek te licht aannemen. Men kent van haar geene eigenaardige onderneming nopens het bestuur van de Hoogeschool. Zij was onbekwaam tot kleinigheden af te dalen, maar de algemeene besturenswijze van hare ambtgenooten droeg het kenmerk van hare strenge eerlijkheid. En waarlijk, zij heeft zooveel van haar zelve aan de Hoogeschool medegedeeld, van haar schoon karakter, van haren ernst, van hare wetenschap, en van hare stevige leer, dat zij er eene levendige macht van blijft, nu zelfs dat zij niet tegenwoordig meer is. Spijtig is het toch dat Maria Mitchell noch God noch openbaring erkende en met de leer der hedendaagsche materialisten ingenomen was. Wanneer zij Vassar verliet ging zij te Lynn met hare familie wonen: hare leerlingen uit Vassar wilden dan eene betooging tot hare eer aanleggen, maar zij kon niet tegenwoordig wezen: ik denk, antwoordde zij op de uitnoodiging, dat de pogingen om jong te worden in den ouderdom van zeventig jaren geenen goeden uitslag kunnen hebben. Het spijt mij dat ik die onthaling in New-York niet mag bijwonen, maar ik ben moede, en na meer dan eene halve eeuw werk zucht ik naar rust. Die rust duurde niet lang. Een jaar daarna stierf zij te Lynn van eene hersenontsteking, den 28 Juni 1889. Maria Mitchell vielen vele eerebetuigingen te beurt. De graad van Legum Doctor bekwam zij in 1853 van het Hanover-college, en in 1887 werd zij ook tot den graad van Doctor in wijsbegeerte verheven door het leera- | |
[pagina 98]
| |
ren-korps van Columbia, de Hoogeschool van Nantucket. Zij was de eerste vrouw die in de Academie van Kunsten en Wetenschappen aangenomen werd, in 1850 werd zij aan de Amerikaansche maatschappij ter bevordering der wetenschap vereenigd, en zij werd er lid van in 1874. Om de rechten der vrouwen te vermeerderen werkte zij vooral veel mede. In de meeting die te Syracuse, in 1875 plaats had, werd zij voorzitster gekozen der maatschappij die naar dat doel streeft, en het jaar daarna werd zij in dat eerambt bevestigd. In hare laatste jaren hield zij zich vooral bezig met de vlekken der zon en met de trawanten van Jupiter. Zij gaf geene andere werken uit dan over wetenschappen, indien men een bundelken gedichten uitzondert, dat tot titel voert: Sea weeds from the shores of Nantucket. Een woord zal voldoende zijn over Mevrouw Sophia Kowalewska en Juffrouw Bortniker. De eerste is professor in de Hoogeschool van Stockolm en onlangs heeft zij eenen prijs van het Fransch Instituut behaald. De Academie had voor den prijskamp Bordin in het jaar 1888 de volgende vraag voorgesteld: Het leerstelsel nopens de beweging van een vast lichaam in een belangrijk punt volmaken. Mev. Sophia Kowalewska had de kenspreuk gekozen: Dis ce que fais, fais ce que dois, advienne que pourra. In haar werk werd er eene nieuwe gelegenheid te baat genomen, om de differentieele vergelijkingen der beweging van een vast lichaam, dat in een punt onbeweeglijk is, te integreeren. Eene merkwaardige hoedanigheid van hare verhandeling is het gebruik der hoogere afhankelijke grootheden, die tot daar het eigendom schenen te zijn der stelkunst en meetkunde, in de oplossing van een mecanisch vraagstuk. De Commissie die tot beoordeeling van de verscheidene werken over het voorgesteld onderwerp gekozen geweest was, gaf eenstemmig den prijs aan de studie met de bovengemelde kenspreuk, en liet de begeerte blijken dat de verhandeling gedrukt zou worden in de werken van de vreemde geleerden. Zoo gevraagd, zoo gestemd. Volgens het | |
[pagina 99]
| |
reglement deed de Voorzitter den gesloten brief open die de gekroonde verhandeling vergezelde, en men was niet weinig verwonderd den naam te hooren aankondigen van eene vrouw: Mevrouw Sophia KowalewskaGa naar voetnoot(1). Het was toch de eerste maal niet dat deze geleerde vrouw de beoordeeling der wetenschappelijke maatschappijen met geluk had onderstaan. Eene nota van haar is in 't Fransch geschreven onder den titel: Sur la propagation de la lumière dans un milieu cristallisé, en is ook in 1884 in de Afdeeling der Wetenschappen van het Fransch Instituut gelezen geweest. Het einde van dit werk stelt ons eene merkwaardige bijzonderheid voor, namelijk dat de algemeene formulen die dat verschijnsel mathematisch uitdrukken, eene beweging aanduiden die men door de veronderstellingen van den Aether niet moet uitleggen. In 1875 had Mev. Kowalewska eene studie reeds laten inlasschen in den ‘Journal für die Mathematik’ van Crelle, te Berlijn, onder den titel: Zur Theorie der partiellen Differentialgleichungen. Deze verhandeling was door haar eertijds aan de wijsgeerige faculteit van Göttingen gezonden geweest als eerste stelling tot het verkrijgen des graads van DoctorGa naar voetnoot(2). Juffrouw Bortniker is gekend om hare studiën over de Cycliden. In 1887 heeft zij eene nota gezonden aan de Afdeeling der wetenschappen van het Fransch Instituut, onder den titel: Sur un genre particulier de transformations homographiquesGa naar voetnoot(3): Die verhandeling was eene aanmerking van twee artikels van den Engelschen wiskundige Sylvester over de homographieGa naar voetnoot(4) van twee vaste lichamenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 100]
| |
Nu hebben wij dus van de doorluchtigste vrouwen gesproken die zich met hooge wiskundige beschouwingen bezig gehouden hebben Zoo-veel mogelijk hebben wij de loutere wetenschappelijke bijzonderheden van kant gelaten. Indien wij op het einde van dit werk onze aandacht tot het voorgaande keeren, en het leven aanschouwen van die welke nu uit dit leven reeds gescheiden zijn, zullen wij bemerken dat de geleerdsten, uitgenomen nochtans Maria Agnesi, onder zedelijk opzicht voor de anderen moesten onderdoen. De markgravin du Chastelet was, verre van daar, geen voorbeeld van deugd, en men moet bekennen dat eene der groote oorzaken van dit ongeluk in het gebrek aan eenvoudigheid lag, dat hare zonderlinge neigingen tot wetenschap medebrachten. Ofschoon Hypatia, Sophia Germain en Maria Mitchell onze bewondering verdienen, moeten wij ze misschien meer beklagen dan loven. Waren de ooren van de eerste zoodanig door de vleierij van hare tijdgenooten niet gestreeld geweest, zou zij niet met ootmoedigheid haar hoofd onder het juk van het Evangelie gebukt hebben? Zonder die vleierij zouden de twee anderen misschien ook zoo niet opgeblazen zijn geweest door die ijdele en bekrompene wijsbegeerte die bijna alle rechten aan de wiskunde toeschrijft, en geloof en gewoon menschenverstand veracht en misprijst. Heeft integendeel Carolina Herschell eenen minderen luister door de wetenschap verworven, toch mogen wij haar onberispelijk leven zonder voorbehoud roemen.
Leuven. A. Milcamps, S.J. |
|