Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Peter en Pauwels.Ga naar voetnoot(1)(Weder een treurspel van Vondel veroverd voor het katholiek tooneel.)
VONDEL aandurven is een stout bestaan, doch Peter en Pauwels ten tooneele brengen, heeft iets van Faëtons ‘reuckelooze stoutheit’, door den grooten Meester zoo treffend bezongen. Om meer dan eene reden achten wij dit treurspel moeielijker ter voordracht dan b.v. Joseph in Dothan, moeielijker zelfs dan Lucifer. Beide stukken werden, door de leerlingen van het Bisschoppelijk College te Roermond, op inderdaad voortreffelijke wijze reeds opgevoerd. Zij aangemerkt, dat bij de studie der vaderlandsche letteren door de leeraren van het College aan ‘'s Lants outsten en grootsten poeët’ eene eereplaats, trouwens de eenige die hem toekomt, wordt ingeruimd. Dit is ongetwijfeld een zeer groot voordeel. Ook zijn door de oordeelkundige ‘bewerking’, waaraan prof. Bartels Vondels Peter en Pauwels heeft onderworpen, vele hinderpalen, die de opvoering er van schier onmogelijk maakten, uit den weg geruimd. Verder werden eenige tooneelen, die den vluggen gang van het stuk en meer bijzonder de duidelijke | |
[pagina 35]
| |
ontwikkeling van de hoofdgebeurtenis, om welke het stuk draait, niet of slechts weinig bevorderden, verkort en bij andere ingelascht, zoodat het geheel goed en ferm achter elkander kan worden afgespeeld; toch bleven er, mijns inziens, aan de opvoering van dit treurspel moeielijkheden verbonden, welke men inderdaad niet gering mag schatten, moeielijkheden namelijk, die in de rollen zelf, en wel in de hoofdrollen liggen opgesloten. B. v het berouw van Petrus. Met Paulus gekluisterd aan ééne kolom in de Mamertijsche gevangenis, hoort hij den ‘wakkerste van alle vogelen,’ die hem ‘uit 's misdaads doodslaap kraait’, en in een 50-tal versregelen, gelijk Vondel alleen ze kan tooveren, geeft hij lucht aan het edelmoedig, lijdensvaardig berouw zijns harten. Verder de alleenspraak van Nero in zijn wanhoop, waar hij nu eens meent Orestes te wezen, ‘de wraak uit moeders asschen’ te zien verrijzen en uitroept:
Och! troost Orestes in zijn lijden!
Nu weet hij nergens een verblijf
Och! bergt den armen balling 't lijf! -
dan het ‘aloude Troje’ in brand ziet staan, vervolgens, in zijn waanzin zelfs zijn bloeddorst niet verloochenend, bevel geeft: ‘Men maak' er weer een nachttoorts van
Of steek hen straks in dierenvellen!’ -
eindelijk de schimmen ziet oprijzen van allen, die hij vermoordde: zijn moei, zijn stiefvader Claudius, zijn moeder Agrippina, zijn gemalin Octavia, zijn broeder, ‘de onschuldige Britannicus’, zijn meester Seneca, en vol schrik het uitkrijt: ‘Het regent lijken uit de lucht!’ -
moeielijk, vreeselijk moeielijk zijn zij weer te geven, vooral wanneer men geen tooneelisten van beroep te | |
[pagina 36]
| |
zijner beschikking heeft, doch slechts eenige studenten van Poësis en Rhetorica, die aan hun veelvuldige dagelijksche werkzaamheden den tijd, benoodigd voor een liefhebberij tooneel, moeten ontwoekeren. Niettegenstaande dit alles begrijp ik, dat het den eerw. heer leeraar een lievelings droom was, dit treurspel, ‘een der best geslaagde van de treurspelen des grooten Meesters,’ ‘dat hij als een exvoto van zijn overgang tot de Katholieke Kerk neerlegde op het roemrijke graf der Apostelen’, ten tooneele gevoerd te zien door de leerlingen, wier letterkundige vorming aan zijn verlichte zorgen is toevertrouwd. Ook begrijp ik, dat hij zijn taak, alhoewel con amore aanvaard, met taai geduld en wilskracht doorgezet, nu en dan verpletterend heeft gevonden en hem een meer dan gewone moed noodig was, om ze tot een bevredigend einde te brengen. En het einde, het was meer dan bevredigend: het was goed. Met rechtmatige fierheid mag hij terugzien op de voorstelling van Maandag avond jl. Het stuk is geslaagd, ten volle geslaagd; het heeft aan de hoogstgespannen verwachting beantwoord. Het was een avond van heilige ontroering en zuiver kunstgenot. Oog en oor werden verzadigd, doch geest en hart gingen letterlijk te gast aan den rijk voorzienen letterkundigen feestdisch. In de hem zoo eigene, in zijne oorspronkelijke en onnavolgbare taal verkondde Vondel de zegepraal van den Bethsaïder Visscher over den machtigen Domitius Nero, den afgod van het volk, dat zich zelf niet zonder recht den werelddwinger heette! een zegepraal, welke bij zijn kruisdood niet gestuit, maar door zijn bloed met meer dan aardsche heerlijkheid werd overgoten. Op treffende wijze zagen wij het roemvol, zegenrijk lijden des Apostelvorsten, tafreel na tafreel, zich voor onze oogen ontrollen; met eene steeds klimmende belangstelling, welke de geringste bijzonderheid niet | |
[pagina 37]
| |
geringschatte, volgde men, bij de ademlooze stilte van het talrijk gehoor en het hoorbaar kloppen van 't eigen hart, de vier bedrijven, waarin het treurspel is verdeeld. Hadden wij in 't eerste tooneel met Petrus en Paulus in hun donkeren Mamertijn getreurd, niet om hun boeien noch om hun beider marteldood, maar om beider hartzeer en over hun onwaardigheid voor Christus te sterven; uit de diepte van hun berouw steeg men allengs met hen in lijdensmoed tot het hoogste toppunt van christendeugd, waar, met een jubellied op de lippen, vreugdevonken in de oogen en geestdrift in de ziel, de christenheld den marteldood begroet: ‘Ik kus dien schoonen dood!’ Waarlijk, wanneer men zulke taal hoort spreken, zulke deugden in daden ziet belichaamd, verwondert mij het woord van Tertulliaan niet meer: Sanguis Christianorum semen Martyrum. Het bloed der Christenen was het zaad, waaruit nieuwe Martelaren ontsproten. Onmogelijk is het ons, in bijzonderheden te bespreken de vele schoonheden, welke het heerlijk spel der jeugdige studenten ons te genieten gaf; wij deelen slechts den indruk mede, dien het geheel op ons maakte, want alle rollen, zelfs de moeilijkste, werden doorgaans goed, zoo niet uitstekend, en niet zelden onovertreffelijk vervuld. Meer dan één tooneel, b.v. waar de Apostelen afscheid nemen van Titus, Lucas en Marcel, en, na hun heengaan, het getrouwe drietal op de knieën nederzinkt en bidt; enveneens waar de kleine Moorsche paleisslaaf, die, christen in het geheim, tegenwoordig was bij 't uitspreken van het doodvonnis, dankbaar de weldaden des Christen Geloofs herdenkt en zijne droefheid uit in ongekunstelde woorden, inderdaad deze tooneelen werden zoo gevoelvol, zoo aangrijpend juist en eenvoudig afgespeeld, dat geen tooneelisten van beroep het beter hadden gedaan. Het laatste bedrijf ontleende aan de heiligheid der plaats, waar het gespeeld werd, namelijk de Catacomben, een bijzondere aantrekkelijkheid. | |
[pagina 38]
| |
De oude Linus, na Petrus' kruisdood, Opperherder der vervolgde Kerk, een echt oudvaderlijke figuur! verneemt er uit den mond van Titus en Lucas de stichtende bijzonderheden, den marteldood der beide Apostelvorsten betreffende; hij troost de schreiende Christenen: ‘Der weezen Vader leeft, die zal u niet vergeten,
Waar, in een ring van licht en Serafijns gezeten,
Hij in kristal vergaârt uw tranen, versch geschreid!’
Hij geeft zijne bevelen om hier beneden den Heiligen te ‘betalen ons allerleste schuld’ en blikt in de toekomst: ‘Der wereld hoofdstad steunt op bei deez hoofdpilaren
Der Kerk, en ziet, hoe 't al, wat haar die kroon benijdt,
Zijn hart knaagt en vergeefs op diamantsteen bijt.’
Deze voorspelling, bij het nog rookende bloed van Petrus en Paulus, gesproken in de onderaardsche schuilplaats, waar de eerste Christenen de heilige Geheimen van hun Godsdienst vierden op het gebeente en verschgedolven graven der broederen, die reeds hun leven voor Christus hadden veil gehad, moest meer dan indrukwekkend zijn. Voeg daarbij de keurige stoffeering van schouwtooneel en spelers, de schilderachtige kleederdracht uit de eerste eeuw onzer jaartelling, en het dichterlijk, het ietwat geheimzinnige waas, dat over de bakermat des Christendoms in die tijden van geloofskracht, christen heldenmoed en koene doodsverachting ligt heengespreid! Voeg daarbij de bekoorlijkheid van een engelenlied, uit Vondels hartaâr geschept, en door een aantal welgeoefende knapenstemmetjes wedergegeven! De ‘apotheose van Leo XIII,’ was het waardig besluit van dezen schitterenden feestavond, waarbij Z.D.H. Mgr. Boermans, de hoogwaardige Maecenas der edele kunsten, en ijveraar voor den bloei der schoone wetenschappen, had willen tegenwoordig zijn.
Roermond. X. |
|