Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
De Fransche strekking van het liberalism.
| |
[pagina 419]
| |
hadt gij dit treffend feit mogen aanhalen, dat in het arrondissement Verviers, de kiezing van katholieke vertegenwoordigers alleen mogelijk is door toedoen van het volop clericaal Vlaamsch kanton Aubel. - Een der hoofdmannen der Vlaamsche Beweging en een harer uitstekendste schrijvers, de heer Julius Vuylsteke, heeft, in een akelig tafereel, getoond hoe het komt, dat verwaarloozing der Vlaamsche taal de zegepraal te weeg brengt der achteruitkruipende geslachten, alsmede de verachterdheid der Vlaamsche provinciën in schier alle opzichten. Niets is er onwederlegbaarder en bedroevender dan de door hem aangehaalde cijfers. - Hoe komt het toch, dat het Vlaamsch de oorzaak is van de verachterdheid der bevolkingen, die deze taal spreken, en van de zegepraal van het clericalisme? Heeft het ras hieraan schuld? Integendeel, want uit het individualistisch gevoel van het Germaansch ras ontstond de opstandsbeweging tegen de pauselijke verdrukking, en juist de natiën van dit ras zijn van de Roomsche overheersching bevrijd gebleven. - Is er iets eigens aan de Vlaamsche taal, dat de ingrijpingen onzer geestelijkheid zou bevorderen? In 't geheel niet, mits in de XVIe eeuw het de Vlamingen waren, die de eersten Rome's juk hebben afgeschud; en, hadden de Walen toen den Spanjaard niet ondersteund, dan zouden de gansche Nederlanden gedeeld hebben in de roemvolle lotsbestemming van Noord-Nederland, en geworden zijn een der rijkste en machtigste staten van Europa. - Van waar komt dus dit door u vastgesteld feit, dat clericaal en Vlaming tegenwoordig al te dikwijls gelijkluidende benamingen zijn? - Ziehier de tastbare reden. Sinds de hertogen van Burgondië, en nog meer sedert onze aanhechting bij Frankrijk, wordt door de begoede klas, die alom de bro[...]ster en het werktuig is van de verstandsontwikkeling, Fransch gesproken. Het Vlaamsche volk - landlieden, arbeiders en kleine burgerij, - is dus afgescheiden van de beschaving door zijne eigene taal uitgestraald, evenals het, door zijnen godsdienst, is afgescheiden van den verstandelijken invloed, die uit Holland tot hem had kunnen komen. - In 't Walenland, evenals in Frankrijk, staat het volk in rechtstreeksche, innige betrekking met het licht dat de hoogere standen der samenleving doordringt. In de Vlaamsche gewesten blijft het in de duisternis van oudere tijden en in het enge domein der stoffelijke belangen beperkt. - In eene Waalsche provincie treedt een handelsreiziger, een werkbaas, een eigenaar in de herberg en spreekt er: de daar aanwezige boeren luisteren naar hem en verstaan hem, en zoo dalen van omhoog de gedachten op en in de massas Niets daarvan in de Vlaamsche provinciën. Alleen de pastoor spreekt er met de geringe lieden over geestelijke zaken. Zijn overheerschende invloed is dus gansch natuurlijk en, in zekere maat, wettig - Immers de Vlamingen zijn in groote meerderheid kerkschgezind, omdat zij door hunne taal afgezonderd zijn van den stroom der nieuwere gedachten, die door het Fransch worden verspreid. Enkel twee hulpmiddelen bestaan daarvoor: ofwel, de minbegoede standen, de landlieden vooral, moeten Fransch, ofwel de hoogere standen moeten Vlaamsch spreken. Alleen op deze voorwaarde zal de stroom der beschaving uit de hoogte naar de laagte der samenleving zich rondspreiden. - Is het heden mogelijk de Vlaamsche bevolkingen tot het Fransch te doen overgaan? Alom heeft de ondervinding de onmogelijkheid daarvan bewezen. In het Vlaamsch district van het Noorderdepartement, | |
[pagina 420]
| |
in weerwil van twee eeuwen krachtdadige officiëele drukking, blijven de dorpsbewoners en zelfs de stedelingen er hunne moedertaal spreken - Zoo ook in het Fransch Bretagne, hoewel het land er sinds zes eeuwen aan den Franschen invloed is onderworpen - Er is meer: eene der machtigste, wonderbaarste en minst gekende bewegingen uit onzen tijd, is het heropstaan der nationaliteiten, die, door Thiers geloochend, door Cavour en Bismarck werden benuttigd, de eene om Italië, de andere om Duitschland te vormen. Duistere tongvallen, die men voor nagenoeg vergeten patois hield, hebben, terwijl zij eenen weelderigen, litterarischen bloezem ontvouwden, hare plaats onder de zon hernomen. - Den eersten keer, dat ik in Hongarije kwam, sprak men Latijn in den landdag, Duitsch in de kanselarijen en in de salons; het Magyaarsch was de versmade taal der boeren en veedrijvers uit de Puzta. Heden ten dage, in de Kamers, in den schouwburg, ter hoogeschool, in boeken en dagbladen, in alle families hoort men niets anders meer dan Hongaarsch. - Het Kroatisch was de barbaarsche taal der roodgemantelde Pandoeren, wier woestheid Italië schrik aanjoeg. Thans, dank zij bisschop Strossmayer, heeft de Kroaat zijne hoogeschool, zijne academie, zijnen schouwburg, zijne letterkunde. - Eveneens in Bohemen, in Servië en meer onlangs in Bulgarije, in Karinthië eischen de Sloveenen hun nationaal taalrecht. Ja zelfs tot de Walachijers van het Pindusgebergte, te midden van de Grieksche bevolkingen verloren en met deze versmolten, ijveren voor de zelfstandigheid van hun ras en willen hunne taal, het Rumeensch, behouden. - Nergens meer dan in Finland heeft dat herleven der nationaliteiten mij getroffen. De cultuurtaal was er het Zweedsch. Het Finsch, een Aziatische tongval, hoorde men nog alleen in de wouden en aan de meren die het land bedekken Maar toen het onderwijs op de dorpen was doorgedrongen, heeft het volk voor zijne taal eene gelijke plaats gevraagd in onderwijs en bestuur, en dit bekomen. Te Helsingfors is er zelfs eene Finsche opera, waar ik Martha heb hooren zingen. Is er in tegenwoordigheid eener zoo algemeene en zoo diepe beweging, hoop op het verfranschen der Vlaamsche bevolkingen, zij die grenzen aan Holland, waar hare taal, sedert de XVIe eeuw, zoo schitterend heeft gebloeid, en dan vooral wanneer de Vlaamsche Beweging eene kracht heeft verworven, die hare aanvoerders zelven niet dorsten verhopen, en wanneer er eene partij bestaat, die er altoos belang zal bij hebben haar bij te springen en hare eischen te steunen? - Zóó is de toestand; men kerme, men tiere zooveel men wil, niets is er aan te veranderen. - Nu, mits men de Vlamingen niet tot het Fransch kan doen overgaan, blijft er maar een middel over om ze te trekken uit de afzondering, waar zij aan het clericalism zijn overgeleverd, dat is dat de begoede standen het Vlaamsch goed zouden leeren spreken en schrijven. Zij kunnen tot u niet komen: gaat dus tot hen. - Daarom moet elk goed vaderlander, elk vooruitstrever, de maatregelen goedkeuren, strekkende tot verspreiding der kennis van het Vlaamsch door het middelbaar en het hooger onderwijs. Ten anderen, het Vlaamsch heeft dit voordeel, dat het een middelaar tusschen het Engelsch en het Hoogduitsch wezende, het aanleeren dezer twee noodige talen uiterst gemakkelijk maakt. - Moet ik er bijvoegen, dat, op dezen weg, stapvoets en met omzichtigheid moet worden vooruitgegaan, derwijze om niet te hevig op gewoonten en vooroordeelen te stooten, wat eene terug- | |
[pagina 421]
| |
werking zou kunnen verwekken? - Men late mij toe hier eene persoonlijke herinnering aan te halen. In 1848 maakte ik te Gent deel van eene ultra-democratische groep, aan wier hoofd stonden Huet, een Franschman, en Gustaaf Callier, zoo franschlievend als het maar zijn kan. Niettemin besloten wij een Vlaamsch dagblad, de Broedermin, te stichten, daar wij overtuigd waren, dat dit het eenige middel was om het volk tot de zaak der democratie over te halen. Het is de vooruitgang der democratie, die overal de zegepraal der volksspraken zal verzekeren. Wanneer gij u tot het volk richt, moet gij het in zijne taal aanspreken. - Onderstel dat het algemeen stemrecht in België bestaat; het is zeker, dat in Vlaanderen de kandidaten vóor hunne kiezers het woord uitsluitend in het Vlaamsch zouden moeten voeren. En dan zou de heer Bara voldaan wezen: de gekozene zouden ook in de Kamer Vlaamsch spreken, ten einde door hun kiescollege verstaan te worden. Ik zou dien brief in mijne kartons weggelegd hebben, hadde de bespreking over het samenwerken onzer twee groote staatspartijen op Vlaamsch gebied mijne bijzondere aandacht daar niet op getrokken. De hoogleeraar bedoelt noch rechtstreeks noch onrechtstreeks vermelde samenwerking; maar zijn schrijven behelst eenige kostbare bekentenissen, die niet seffens uit de oogen moeten weggevaagd worden. De Laveleye treedt geerne van tijd tot tijd als hoogepriester onzer Loges op: Fas est et ab hoste doceri. En ten eerste bekent hij, na Julius Vuylsteke, dat de liberale staatspartij de Vlaamsche taal verwaarloosd heeft, en daardoor de zegepraal heeft te weeg gebracht der achteruitkruipende geslachten en de verachterdheid der Vlaamsche gouwen... De heer Hoogleeraar vindt het liedje van achteruitkruiperij en verachtering nog niet afgezongen: wel, wij jonnen hem geerne dat onnoozel genot in boffende grootspraak; dierf ik, ik zoude hem enkel antwoorden: Tegen 'nen ovenmond is slecht gapen. Neen, dat het Vlaamsch de oorzaak is van de verachterdheid der vlaamschsprekende bevolkingen, dat komt eigenlijk niet bij den aard van het volk, noch bij den aard der taal, het spruit alleen voort uit de klove, die er tusschen de vlaamschsprekende volksklas en de franschsprekende begoede standen ligt. Haal die klove toe, en het Vlaamsche volk is voor de hedendaagsche beschaving gewonnen, het neemt plaats in de tij der verlichte volkeren naast zijne ontwikkelde zuiderbroeders. Hoe echter die kloof toegehaald? Doe daarom het verschil van taal verdwijnen: ofwel moeten de lagere klassen het Flansch aanleeren; ofwel moeten de hoogere standen Vlaamsch spreken. De eerste onderstelling valt niet uit de voeren, de geschiedenis geldt als getuige; maar in de tweede ligt het redmiddel: de hoogere standen moeten door het Vlaamsch tot het volk gaan: ‘Elk goed vaderlander, elk vooruitstrever moet de maat- | |
[pagina 422]
| |
regelen goedkeuren, strekkende tot verspreiding der kennis van het Vlaamsch door het middelbaar en het hooger onderwijs’. Ei lieve! de klok der vrijmetselarij slaat nog altijd eender: Vroeger hiet het: Il faut s'emparer du mouvement flamand!... En om daarin te gelukken, predikt nu de vos de passie. Inderdaad, welk is, volgens de Laveleye, het eenige doel, dat de liberale partij moet beoogen door hare vlaamschgezindheid? Zal zij ons volk zijne eigenwaarde als zelfstandig volk doen beseffen? Moet zij trachten liefde voor onze vaderlandsche instellingen en overleveringen in te boezemen, en eenen dam tegen vreemde overheersching op te werpen? Wil zij een natuurlijk recht van den min begoeden burger en werkman tegen willekeur en dwingelandij van hooger bestuur beschermen? Is het... Maar neen, laat al die beweegredenen varen; zij zijn te edel, te verheven, en het liberalism ziet enkel zijn eigen voordeel in, het zijne alleen; het trekt eene Vlaamsche mom voor het aangezicht, om zonder argwaan het Vlaamsche volk te verleiden tot bij ‘den stroom der nieuwere gedachten’, tot bij den ‘stroom der beschaving’, in effen woorden, om de liberale grondstelsels onder het Vlaamsche volk te verspreiden... Dat getuigt de Laveleye! | |
II.Maar wat zijn die liberale grondstelsels volgens de strekking en beteekenis, die er de liberale partij zelve aan geeft? - Vrijheid? Vrijheid? - Ik ben al zoo hevig vrijheidsgezind als een zoogezeid ‘vrijzinnig’ of liberaal man het kan wezen. Doch vrijheid luidt niet eens als losbandigheid, - vergeet dat niet, - en zij mag geen dekmantel worden van dwingelandij. Als ik u vrijheid jon en uwe rechten erken, eerbiedig dan ook mijne rechten en vrijheid. Stoot uwe katholieke medeburgers buiten de wet niet; behandel ze niet als heloten op den grond dien zij ten koste van have en bloed hielpen vrijkoopen. Knevel den katholieken godsdienst in geen warnet van allerlei verordeningen: God zelf schonk aan zijne Kerke de vrijheid, hij stuurde immers Petrus naar Pilatus niet, om die vrijheid af te bedelen...Ga naar voetnoot(1) Liberale grondstelsels - waar komen die eerst te voorschijn? Zijn zij herkomstig uit onze vaderlandsche geschiedenis? Stemmen zij met ons nationaal verleden overeen? Of werden zij uit vreemden | |
[pagina 423]
| |
bodem overgeplant? Voelde ons volk behoefte aan die nieuwe vrijheid? Hebben de Belgen haar omarmd, of boezemde zij hun wantrouwen en afkeer in? Luister wat liberale grondstelsels zijn: Toen over eenige jaren het Fransche volk zijnen koning Hendrik V en zijne eigen welvaart uitzinnig van kant stiet, schreef la Flandre libérale van Gent: ‘La France, “fille de l'Eglise” est morte avant-hier, et nous saluons avec joie la résurrection de cette grande et noble France de la Révolution et de la libre pensée, qui a répandu les idées libérales et rationalistes dans l'Europe entière. - Nous, Belges, en particulier, nous ne pouvons oublier, que c'est à la France que nous devons tous nos principes de liberté, d'égalité de sécularisation; que c'est la Révolution française qui les a apportés chez nous, que c'est grâce à l'influence française qu'ils s'y sont maintenus et développés Aujourd'hui encore, si nous nous rendons un compte exact de la situation, n'est-ce pas le mouvement intellectuel et libéral de la France, qui fait notre principale force contre l'Eglise? L'influence de l'Allemagne, celle de l'Angleterre ont certes grandi chez nous depuis quelques années, et c'est un fait dont, pour notre part, nous nous réjouissons hautement, mais il n'en est pas moins vrai, que le libéralisme belge, comme le libéralisme français, est fils légitime de la philosophie française du XVIIIe siècle et du grand mouvement social et politique de 1789, de Voltaire et de Rousseau, de Mirabeau et des Constituants.’ Wierd ooit eene bekentenis in meer onbewimpelde woorden uitgedrukt? Een' der eerste octoberdagen van 1888, bracht de Brusselsche Réforme het nieuws aan, dat de vereenigde liberale Jonge Wachten van zin waren, de verjaring der Omwenteling van 1789 te vieren; zij schreef: ‘C'est un devoir pour la nation belge de célébrer avec les Français le centenaire de la Révolution française, à laquelle nous devons tout, depuis notre indépendance nationale jusqu'à la Constitution et les lois qui nous régissent, jusqu'à l'industrie et le commerce qui font notre gloire et notre force, et à qui l'ancien régime n'eût jamais permis de naître. - Il est temps de se retremper dans ces grands souvenirs, pour prendre la force de lutter et de réaliser des progrès nouveaux, de faire enfin une vérité de la devise inoubliable: liberté! égalité! fraternité! avec Jaquelle les géants d'il y a un siècle, brisèrent les fers de nos pères et en firent des hommes et des citoyens.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 424]
| |
Hoe onvaderlandsch, eilaas! hoe slaafsch! Willen wij die wraakroepende bekentenissen vermenigvuldigen? Neen, het lust ons niet: laten wij het boekje van Chronique, Gazette en Etoile gesloten tot straks. Alleenlijk voeg ik hier eene aanmerking bij: Stond ik het woord af aan de Flandre libérale en de Réforme, het was juist om reden dat zij beide onder de eerste vaandeldragers staan van het liberalism, gene van het liberalism met de oude doctrinaire pruik op, en deze van het liberalism met de phrygiaansche muts op het hoofd. Mocht dan rond 1877 het protestantsch en vrijdenkersgezind wereldblad, de Londensche Times, met waarheid niet schrijven:
‘De groote hoeveelheid der Belgische bevolking is katholiek, en het karakter dat het liberalism er aanneemt, is Parijsisch fabrikaat’?
En in 1871 schreef de liberale Frans de Cort den liberalen Leo van der Kindere na, in de bespreking van dezes La Belgique en 1870 et le parti flamand: ‘Zonder doortastende maatregels kan aan den beklaaglijken toestand (der Vlamingen) geen einde komen. Maar wie zal die maatregels nemen? De liberalen, wier leeringen eenen bepaald Flanschen stempel dragen, zijn ons (Vlamingen) voor 't meerendeel vijandig. Van het denkbeeld uitgaande, dat het bestaan der Belgische eenheid anders onmogelijk is, leggen zij aan op de uitroeiing van het Nederlandsch. Wat de echte grondslag eener nationaliteit is, hebben ze nooit willen noch kunnen begrijpen. Zij hebben zich dwaselijk verbeeld, ‘dat men een volk schept, bij middel van wetten, en dat men het kan doen leven, zonder hem de noodwendige levensvoorwaarden te verschaffen....’ Ons Belgisch liberalism zoekt dus oorsprong en leven in de Republikeinsche grondstelsels van 1789. Dat valt niet meer te loochenen.
Maar let nu eens wel op: Waar leiden ons die grondstelsels naar toe? Welke toekomst bereidt ons bijgevolg het liberalism? Zie, daar is nu eene volle eeuw verloopen sedert de afkondiging van 's menschen Rechten; eene eeuw lang heeft het Fransche volk onder hunnen invloed geleefd en gewerkt. Wat is Frankrijk geworden? Welke toekomst gaat het te gemoet? Jammer voor dat arme land; de feiten spreken overluid! Op het einde van verleden jaar schreef burggraaf Eug. Melchior de Vogüe, der Fransche Academie, eene reeks artikelen over de Tentoonstelling; zij verschenen in de liberale Revue des Deux Mondes, en baarden, niet zonder reden, eene groote verwondering, eenerzijds om den geest die er uitstraalt, en anderzijds om den persoon des schrijvers zelven. Die wondere Rechten | |
[pagina 425]
| |
des menschen worden door de Vogüe effenaf overboord gesmeten: zij zijn niet enkel valsch, zegt hij, maar belachelijk en uitzinnig, en, zooals het Parijsisch dagblad l'Univers meedeelde: ‘Si modéré que soit le langage de l'écrivain distingué, l'accent du dédaine est vigoureux. La condamnation est fortement motivée, déduite d'une foule de considérations scrupuleusement justifiées.’ Ten voorbeelde weze aangestipt, hoe de heer de Vogüe de buitensporigheden der Rede - zij die God en Godsdienst, Geloof en Kerk onttronen moest, - brandmerkt: ‘Elle a ruiné l'un après l'autre tous les établissements du passé; elle a tout détruit, ne respectant que l'idole en qui elle s'adorait elle-même. Un jour est venu, où cette création du rationalisme est restée seule intacte, dans le désert de croyances fait autour d'elle; l'instrument critique, incoërcible de sa nature, une fois qu'on l'a mis en mouvement, ne trouvait plus devant lui d'autre sujet d'analyse. La raison a retourné son scalpel contre l'idole; qu'on me passe l'image familière, elle lui a ouvert le ventie, et elle a vu qu'il n'y avait rien dedans.....’ Laat mij den heer Taine nog ondervragen (Origines de la France, 1e édit; Tom. I, p. 274). Zijne getuigenis kan geene achterdocht bij onze tegenstrevers verwekken: ‘Dans la déclaration (des Droits de l'homme) de l'Assemblée nationale, la plupart des articles ne sont que des dogmes abstraits, des définitions métaphysiques, des axiomes plus ou moins littéraires, c'est-à-dire plus ou moins faux, tantôt vagues, tantôt contradictoires, susceptibles de plusieurs sens et de sens opposés, bons pour une harangue d'apparat et non pour un usage effectif, simple décor, sorte d'enseigne pompeuse, inutile et pesante qui, guindée sur la devanture de la maison constitutionnelle et secouée tous les jours par des mains violentes, ne peut manquer de tomber bientôt sur la téte des passants.’ De heer Taine doet bijzonder de ijdelheid der grondbeginsels van 1789 uitschijnen; zijne laatste woorden zinspelen wel min of meer op de gevaren die zij na zich sleepen; doch dat gevaar valt seffens in de oogen, als men onderzoekt welk het grondgedacht is van die beruchte Droits de l'homme. L. Brun in zijn degelijk werk Dix ans de l'histoire du droit (1789-17991, over eenige jaren verschenen, duidt ons dat hoofdgedacht aan, als zijnde de loochening van de Godheid, van het gezag, van de vrijheid en het recht. In zijne naakte ruwheid aldus neergeschreven, zal dat grondbeginsel menigen liberaal ergeren: hij zal u loochenen, dat hij er partijganger van is... Doch luister naar zijne woorden niet; ondervraag liever de gebeurtenissen, die u zoo luidkeels toeroepen. Het is immers ontegenzeggelijk waar hetgene F. Pyat getuigde: Le peuple est un grand logicien qui ne manque jamais de conclure. | |
[pagina 426]
| |
Eene enkele herinnering: Nadat Montesquieu in zijne L'Esprit des Lois, of liever in zijn cabinet en in de zalen der grooten, de zedeleer buiten de staatkunde gesloten had en de Kerk van den Staat gescheiden, kwamen Voltaire en Rousseau, - en deze met verleidend zinnenstreelen, gene met spotten en lasteren, gaf aan het ontbindingswerk der samenleving wezen en leven onder de burgerij. Zij en hun aanhang schonken aan de Omwenteling eene taal, eene samenvatting; de Assemblée gaf haar eenen vorm in hare nieuwe grondwet, en beul en schavot spraken het laatste woord. - De Omwenteling verrichtte dus in 1789 heure taak maar ten halve; zij vernietigde het oude stelsel, maar dierf zelve niet.., of liever, zij wist niet wat in de plaats heroprichten. Wat later kwam de Jacobijn bewaarheiden: Toute négation dans la société implique une affirmation subséquente et contradictoire. De beul nam dan de plaats in van den vroegeren leeraar en wijsgeer, en het schavot die van het spreekgestoelte. Alles werd't onderste boven gesmeten... Zoo leert de geschiedenis van toen... Is dat de geschiedenis onzer dagen niet? Waar het liberalism of doctrinarism den voet zet, volgt kortelings het socialism op de hielen. Niet alleen het huidige Frankrijk geve er getuigenis van.
Blijven wij hier eenen oogenblik staande, en zien wij eene wijl achteruit: Wij vroegen den heer de Laveleye af, welk doel de liberale partij door hare vlaamschgezindheid zich zelve voorstelt. Het antwoord luidde: zij wil, en moet, de liberale grondbeginsels onder het Vlaamsche volk verspreiden.... En wat voor grondbeginsels zijn dat? Dezelfde als die der Fransche Omwenteling van verleden eeuw. - Terloops deden we daarbij den uitheemschen aard en antivaderlandsche strekking van ons liberalism uitschijnen. - Doch waar leiden die grondbeginsels naar toe? Bepalen zij zich bij eene pochende grootsprekerij, bij hollen woordenklank? Eilaas, neen! Loutere grondstelsels zijn zij vandaag op het papier en de tong, maar morgen worden zij feiten, gruwelen. Zoo leert ons de geschiedenis, de school der volkeren: de verleden eeuw strekt ten bewijze. Uit den aard der zaken mogen wij dus besluiten: Gij, Belgische, en gij zelfs, vlaamschgezinde liberalen, bewerkt in een min of meer verwijderd verschiet den ondergang van ons vaderland, de omwerping zijner instellingen. Ziet gij zoo scherp niet in de toekomst, loochent gij mijne stelling, ach, hetgene gisteren gebeurde, moeste allen twijfel voor morgen wegruimen. Liberalism, uit u eigen brouwt gij het vaderland dezelfde jammeren als die waar Frankrijk in stuiptrekt. Stap voor stap gaat gij vooruit op de baan van dwingelandij, wanorde en ondergang. Frankrijk is immers uw oorbeeld. | |
[pagina 427]
| |
III.Onderzoeken wij thans eenige feiten; die legen niet. Wij hebhen ons liberalism over weinige jaren met de macht en het gezag gewapend, aan het werk gezien. Waar streefde 't naartoe? Welk was zijn programma? Ah! zijne partijgangers harrewarden misschien ondereen over uur en stond om dit of geen dwangmiddel toe te passen, maar wijs mij eenen onder hen aan, die niet door woord en daad het hoofdbeginsel der Omwenteling onderteekende: God uit het openbare leven gebannen! Als echter de Israëlieten den waren God afvielen, keerden zij zich om en aanbaden hel Gouden Kalf. Let op, dat gebeurt nog: Als eerste en voornaamste gebod van het liberalism geldt heden: De Staat is alles en de vrijheid is niets! In andere woorden: de Staat is god! Dat grondstelsel is aan al de volgelingen van 't liberalism lief; het is de gulden droom van 't hebzuchtig en sprietoogend doctrinarism; maar radicaal en socialist schrijven het insgelijks op hun vaandel, omdat zij ook met behulp van die leuze kans zien hun hooger gekleurd programma uit te voeren. Geene nieuwigheid onzer dagen! Het was het grondgedacht van 't Jacobijnsch programma van 1793. Men leze daarover een art. van den heer Taine (Revue des Deux-Mondes, aflev. van 1 Meert 1883), getiteld: Le programme Jacobin. Luister hoe de Jacobijnen in name van hun hoofdprinciep spraken en handelden: ‘Nous avons confisqué les biens du clergé, environ 4 milliards, nous confisquons les biens des émigrés, environ 3 milliards. Nous confisquons les biens des guillotines et des déportés; il y a là des centaines de millions, on les comptera plus tard, parce que la liste reste ouverte et va s'allongeant tous les jours... Nous prenons les biens des hôpitaux et autres établissements de bienfaisance, environ 800 millions, nous prenons les biens des fabriques des églises, des fondations, des instituts d'éducation, des sociétés littéraires ou scientifiques, autre tas de millions.....’ Heeft de heer Taine daar het voorbeeld van Bara's programma niet neergeschreven? - Ons liberalism heeft hier begonnen de jaarwedden der priesters af te schaffen en ginder in te korten; het maakt van den priester eenen bezoldigden ambtenaar, en loochent hem alle recht op onderstand als teruggave, alhoewel het niet loochenen zal vier milliards aan de geestelijken ontroofd te hebben, en met den Paus een verdrag te hebben aangegaan, hetwelk den Staat tot onderstand der geestelijken bij wijze van wedergave dwingt. - Hoe heeft ons Staatsliberalism met tal van katholieke stichtingen gehandeld, met studiebeurzen en weldadigheidsgiften? Het heeft ze binnengepalmd... Stond het tijdens zijne laatste overheersching niet gereed, om den eigendom onzer kerkfabrieken aan te slaan? | |
[pagina 428]
| |
Hebben zijne redenaars in de Kamers niet verklaard, dat kerkfabrieken en weldadigheidsbureelen enkel gemachtigden waren van wege den Staat; dat de Staat, die hun bestaan wettig erkende en hun het eigendomsrecht vergunde, zijne beslissing ook mocht intrekken, hunne verpersoonlijking afschaffen en zich hunne goederen toeëigenen? Maar luisteren wij verder: ‘Nous entrons dans les families, nous enlevons l'enfant, nous le soumettons à l'éducation civique. Nous sommes pédagogues, philanthropes, théologiens, moralistes. Nous imposons de force notre morale et nos moeurs. Nous régentons la vie privée et le for intérieur. Nous commandons aux pensées, nous scrutons et punissons les inclinations secrètes, nous taxons, emprisonnons et guillotinons, non seulement les malveillants, mais encore “les indifférents, les modérés, les égoistes.” (Saint-Just. 10 oct. 1793). Nous dictons à l'individu, par de là ses actes visibles, ses idées et ses sentiments intimes; nous lui prescrivons ses affections et ses croyances et nous refaisons, d'après un type préconçu, son intelligence, sa conscience et son coeur.’ Welnu, als gij dat programma leest, ondervindt gij dan niet, dat ons Belgisch liberalism met denzelfden geest van dwingelandij handelt? Ja, ons liberalism ook dringt het huisgezin binnen, ontrukt het kind uit de armen der ouders, om het in zijne onzijdige, dikwijls goddelooze, gestichten op te leiden. Ik bedoel hier effenaf het staatsonderwijs, dat door het liberalism, met zijnen uitsluitingsgeest, rondweg het zijne geheeten wordt. Hoeveel staatsambtenaars oordeelen zich zelven, onder een liberaal bestuur, nog vrij hunne kinderen naar eene vrije school te zenden? En zouden wij vergeten al wat wij onder de ongelukswet van 1879 zagen gebeuren? Hebben de hatelijke ‘schoolonderzoeken’ die ons vaderland toen onteerden, niet getoond, dat het liberalism waarlijk het geweten der burgers wilde beheerschen, en zich zelf in zijne verwaandheid uitgaf als, ‘pédagogue, théologien et moraliste’?... Laat ons nooit over zijne philanthropie spreken... Het programma is echter niet uitgeput. De heer Taine wijdt bijzonder uit over de vervolging door de Jacobijnen ingespannen tegen de Kerk en hare priesters: Die den herder treft, verstroeit ook licht genoeg de schapen. Ik kan die bladzijde niet voorbij, zonder de bijzonderste trekken meê te deelen; men verontschuldige mijne eenigszins lange aanhalingen: ‘Aux prises avec l'institut ecclésiastique, l'Assemblée constituante, toujours timide, n'a su prendre que des demi-mesures. Elle a entamé l'ecorce, elle n'a osé porter la hache jusque dans l'épaisseur du tronc. Confiscations des biens du clergé, dissolution des ordres religieux, répression de l'autorité du Pape, à cela se réduit son oeuvre, elle a voulu établir une église nouvelle et transformer les prêtres en fonctionnaires assermentés de l'État, rien de plus. Comme si le catholicisme, même administratif, | |
[pagina 429]
| |
cessait d'être le catholicisme... Voilà justement ce que nous ne pouvons tolérer. A la vérité, nous avons à garder les apparences, et en paroles, nous décrétons de nouveau la liberté des cultes. (Décret du 18 frimaire an II). Notez les restrictions: La Convention, par les dispositions précédentes, n'entend déroger en aucune manière aux lots ni aux précautions du salut public contre les prêtres réfractaires ou turbulents ou contre ceux qui tenteraient d'abuser du prétexte de religion pour compromettre la cause de la liberté - Mais en fait et en pratique, il n'y aura plus de culte catholique en France, pas un baptême, pas une confession, pas une extrême-onction, pas une messe; nul ne fera ni n'écoutera un sermon, personne n'administrera ou ne recevra un sacrement, sauf en cachette et avec l'échafaud ou la prison en perspective. Pour l'Eglise qui se dit orthodoxe, point d'embarras; ses membres, ayant refusé le serment, sont hors la loi... ils ont perdu leur qualité de citoyens, ils sont devenus de simples étrangers surveillés par la police. Et comme ils propagent autour d'eux la désaffection et la désobéissance, ils ne sont pas même des étrangers, mais des séditieux... Nous n'avons pas besoin de les poursuivre comme charlatans, il suffit de les frapper comme rebelles... Peine de mort contre eux, s'ils ne viennent eux-mêmes s'entasser dans la prison de leur chef-lieu; peine de mort contre les recéleurs de prêtres... Nous appelons fanatiques tous ceux qui repoussent le ministère du prêtre assermenté; les bourgeois qui l'appellent intrus, les religieuses qui ne se confessent pas à lui, les paysans qui ne vont pas à sa messe, les parents qui ne veulent pas de lui pour baptiser leur nouveau-né. Tous ces gens-là quels qu'ils soient, hommes ou femmes, sont séditieux dans l'âme et partant suspects. Nous leut ôtons leurs droits électoraux, nous les privons de leurs pensions; nous les chargeons de taxes spéciales, nous les internons chez eux; nous les emprisonnons par milliers, nous les guillotinons par centaines: peu à peu le demeurant se découragera et renoncera à pratiquer un culte impraticable... - Dans les communes où nous, Jacobins, nous sommes maîtres, nous ferons demander par les Jacobins du lieu l'abolition du culte... nous fermerons les églises... interdirons l'enterrement religieux, nous imposerons l'enterrement civil, nous prescrirons le repos du décadi et le travail du dimanche.. Nous changerons les jours de marché pour que nul fidèle ne puisse acheter du poisson les jours maigres. - Rien ne nous tient plus à coeur que cette guerre au catholicisme. Aucun article de notre programme ne sera exécuté avec tant d'insistance et de persévérance.’ Volstrekt onnoodig onze aanmerkingen hier bij te voegen. Vergelijk en besluit! Zoo gingen eens de Sansculotten te werk; - maar stapt ons Belgisch liberalism voet voor voet hun spoor niet in? Die gelijkenis tusschen onze Belgische staatspartij en het Fransch radicalism is zoo treffend, dat loochenen onmogelijk wordt. Waar beide moeten uitspraak doen over de verhouding tusschen Kerk en Staat, over het lager onderwijs, over de kerkhoven, over de kloosters en kerkfabrieken, over het budjet van den katholieken godsdienst, ja, en over de kieswetten, luidt het antwoord krak eens. Menigmaal dat eer het ginder regent, het bij ons reeds aan 't druppen is. | |
[pagina 430]
| |
Het zal voldoende wezen eenige meer bepaalde bewijzen in het geheugen weer te roepen: Ik weet niet in welk ander land buiten het onze, de Fransche schurken der commune zijn toegejuicht geworden. Over eenige dagen las ik nog (Patriote, 15 mai 1890), dat de heer Arnould, oud-volksvertegenwoordiger voor Brussel en lid der Ligue-Buls, pas geleden in een liberaal dagblad geschreven had: ‘Non seulement nous avons, il y a vingt ans, défendu la commune, mais rien ne dit que nous n'aurons pas encore à la défendre.’ Onder andere belijdenissen neem ik nog eene van het Organe de Mons, in 't begin van 1871 afgekondigd; men oordeele: ‘Rochefort drukt een volkomen practisch gedacht uit, hetwelk aan de Fransche regeering ontzaglijke hulpbronnen zou verzekeren, en onbetwistbaar eenen rechtveerdigen grondslag heeft, en dat wij, wat ons betreft, uit ganscher herte goedkeuren. Rochefort stelt voor de kerken te verkoopen.. Wij hopen wel, dat men vroeg of laat in België zoo verre zal komen.’ Toen eenigen tijd later de Fransche kloosterlingen uit hun ondankbaar vaderland verdreven werden, jubelde onze liberale drukpers, en, hadde zij het vermocht, dan ware België gesloten geworden voor die edelmoedige bannelingen. - Doch waarom riep niet een enkel liberaal schrift die strengheid in tegen de petroleurs en demagogen, die uit de vlammen van Parijs ontsnapt waren? Ons liberalism wist toch wel, dat menige van die Fransche ellendelingen hier meehielp in het verspreiden der socialistische leeringen en in het stichten van clubs der Internationale?... Beter hadden onze tegenstrevers toen gedaan met te zwijgen en zich de geschiedenis van Aman en zijne galg te herinneren. Zij voeren tegen de Fransche kloosterlingen uit (het was in 1882), en de Brusselsche Indépendance bezat, op dien zelfden stond, Fransche medewerkers; de Antwerpsche Opinion werd door een' Franschman opgesteld, en was het geen Franschman, die fameuze Bertram, die in de bureelen van het Journal de Gand nestelde? Ik gebruik met inzicht den ‘verleden tijd’; maar wie zou mij verbieden over die zaken ‘in den tegenwoordigen tijd’ te spreken? En ik noem nu nog maar eenige liberale papieren! Partij van Frankrijk! Heeft men vergeten, dat het laatste liberaal Bestuur 37 Franschmans in de verschillige ministeries geplaatst had? Eenige dezer hadden opzettelijk Parijs verlaten, om te Brussel onmiddellijk in de bediening te treden, die hun door toedoen van hooggeplaatste Fransche heerschappen was aangeboden geworden; meer dan de helft dier Franschmans had bij het vallen van het ministerie het inboorlingschap nog niet gevraagd!... Lees onze liberale dagbladen, wanneer ergens een Fransche kerketer gestorven is. Zoo geheugt het mij nog, dat, bij de dood van Gambetta, de Indépendance het sterfgeval in een afzonderlijk | |
[pagina 431]
| |
vierkant, met zwarten boord omlijst, afkondigde; het Journal de Gand, de Echo du Parlement en de Etoile gansche colommen schrijvens aan de gedachtenis van dien vreemden gelukzoeker wijdden; - en luister eens naar 'tgene de Flandre libérale over hem, och zoo bedrukt, neerschreef: ‘La mort de Gambetta laisse un vide affreux en France, en Europe. Il n'est aucun homme, en ce moment, dont la vie fut aussi précieuse, aussi nécessaire. La disparition d'un Gladstone, d'un Bismarck causerait un trouble profond. Elle ne laisserait pas ce vide. Elle ne produirait pas cette angoisse. Elle ne ferait pas surgir de tous les coeurs cette question anxieuse et désolée: Comment pourrons-nous vivre sans lui?’ Kent gij iets platter dan zulke taal? Voeg daarbij nu de houding van ons Belgisch liberalism bij elke keus voor de Fransche Kamers. Ik klim niet hooger op dan tot September 1889. Het gejuich dat ten onzent opging bij de zegepraal der Republiek, was zoo uitbundig en driftig, dat het Gentsche Bien Public (nr van 25 Sept.) er over schreef: ‘Notre presse libérale parle avec un enthousiasme bien senti du triomphe de la République - et quelle République! - tandis qu'elle s'exprime sur le compte de “la réaction monarchique” avec la plus dédaigneuse hostilité. C'est à croire vraiment que nos destinées nationales soient solidaires de la République française et que le gouvernement de la Belgique ait cessé d'être une monarchie constitutionnelle. - Telles sont les conséquences, naturelles et souvent prédites, de l'évolution chaque jour plus marquée du libéralisme vers le progressisme et le radicalisme. Le jour n'est pas loin où nous aurons à combattre, au nom de l'intêrêt conservateur et national, non plus des républicains plus ou moins avoués, qui, comme le citoyen Janson, réclament, en attendant mieux, la révision de l'art. 47 de la Constitution. Ils iront plus loin et inscriront à leur programme la suppression de la monarchie. C'est pourquoi il importe de tenir sérieusement compte des symptômes actuels et de se préparer à la lutte qu'ils annoncent. Ce qui sera en jeu dans cette lutte, ce ne sera plus seulement notre liberté religieuse, ce sera le maintien de nos institutions, ce sera l'indépendance même de la patrie, car la république serait inévitablement chez nous le court prélude de l'annexion.’ Hoe streng ook die taal van het katholieke dagblad weze, is zij ten volle gerechtigd. God geve dat het ‘Caveant Consules!’ maar niet verloren ga! Nu, het viele niet lastig onze reeks bewijzen te verlengen, om de franschgezinde strekking van het Belgisch liberalism nog klaarder te doen uitkomen; maar het ware wellicht de aandacht der lezers vermoeien. Echter zijn er nog twee punten, die eenige uitbreiding behoeven, en bij wier overdenking het onmogelijk wordt aan den verraderlijken aard onzer tegenstrevende staatspartij blijven te twijfelen. | |
[pagina 432]
| |
IV.Wie onder ons heeft van afschuw niet geijsd, bij het lezen der gruweldaden, waar de Fransche Sansculotten ons vaderland meê bezoedeld hebben? Er was een tijd, dat die wangedrochten naar verdienste gedoemd werden door katholieke en liberale geschiedschrijvers. Men herleze Les Belges à la fin du XVIIIe siècle door wijlen Ad. Borgnet, hoogleeraar te Luik, la Guerre des Paysans, van Orts, tot zelfs de schriften van Henne en Wauters, Mertens, Juste en Hymans.... Er was een tijd, zeg ik... Nu echter zou men wanen, dat er eene samenzwering tegen die onpartijdige historie gesmeed is, en onze liberale drukpers als taak opgenomen heeft die gruwelen te verbloemen, te verzwijgen en te loochenen. Een voorbeeld van onbeschaamdheid: Ik weet niet, of gij 't antwoord van het Journal de Gand (November 1881) op eene opwerping van het Bien Public onthouden hebt: ‘Robespierre était un clérical de la plus belle eau’; wat denkt gij zoo iets lezende? - De volgende bekentenis is ernstiger: In zijne Etudes sur l'histoire de l'humanité schreef wijlen hoogleeraar Laurent: ‘En '93, les autels furent dépouillés; mais ce ne fut pas au profit d'une superstition nouvelle, le trésor de la République s'en enrichit. N'en déplaise aux réactionnaires, nous préférons que les saints servent à la défense de la liberté que de servir à nourrir la superstition et le fanatisme. En lisant le récit des exploits de 93, nous n'éprouvons aucune horreur; nous désirerions plutôt qu'ils se renouvelassent, si la chose pouvait se faire sans heurter la conscience publique.’ Hebt gij vergeten, welk tolle! in het liberaal kamp opsteeg, toen de heer J. Hoste De Kleine Patriot te voorschijn bracht? In eenen oogenblik van onuitlegbare rechtzinnigheid, had de heer Hoste de Fransche verwantschap van zijn eigen liberalism ter zij geschoven, om met de geschiedenis in handen de apostels der beruchte Droits de l'homme ten onzent, de roofgieren en bloedhonden van het Schrikbewind, op het tooneel te schandvlekken. Ei lieve, welk lawijt! Chronique, Gazette en Etoile konden vlam noch vuur genoeg spuwen op het vaderlandsch tooneelstuk; uit al de liberale gouwen klonk een wraakroepend haro! tegen den ‘heiligschender’, die zich vermeten had de Fransche afgoden der vrijmetselarij en hunne afzichtelijkheden te ontblooten. De loftrompet ter eere van de Groote Republiek werd toen eensgezind aangestoken, en het Brusselsch liberalism dorst ons zelfs bedreigen, zich op de tusschenkomst der Fransche Republiek te beroepen!! Hoe vaderlandsch! Eilaas! - Ik houde kortheidswille mijne bewijsstukken ad hoc in mijn' lessenaar: er is immers toch niemand, die de driftige aanvallen van het toenmalig liberalism vergeten heeft. Treurige denkbeelden rijzen hier op; maar laat ons die nog | |
[pagina 433]
| |
eene wijl terzijde schuiven... Zij alleenlijk in het voorbijgaan gevraagd, of men nog mag verwonderd staan, ons vaderlandsch lied, De Vlaamsche Leeuw, te hooren uitfluiten, en de sansculottische Marseillaise door onze straten te hooren galmen? Arm België, wat zakt het beset van eigenweerde en nationale eigenliefde diep, diep ja, bij een deel uwer zonen! Is er op eene meeting (1886), door de Schaarbeeksche afdeeling van het Willemsfonds gehouden, en door een officiëelen onderwijzer voorgezeten, is er daar aan het licht niet gebracht, dat men in zekere gemeentescholen den kinderen de Marseillaise leert zingen? Verbeeld u wederkeerig eenen Franschman met de Duitsche Wacht am Rhein op de tong. Welke laagheid! zou men uitroepen. Kunt ge u dat voorstellen?
Doch verwijlen wij niet langer; er blijft nog een tweede punt over, dat al onze aandacht verdient, juist niet omdat het veel nieuws zal te berde brengen, och neen, maar omdat het beter de gevolgen openbaart, die natuurlijk uit zulk vergapen naar Fransche beschaving moeten voortspruiten. Als Parijs le fanal de l'humanité en la ville-lumière is, dan lijdt het geenen twijfel, dat alle poging om het Vlaamsche volk zijn eigen zelfstandig leven te doen bewaren, tegen de borst van ons liberalism stoot. Onnoodig u dus te herinneren, met welke misachting onze gulle en vrome volksgebruiken door het liberalism bejegend worden; hoe onze eigen Vlaamsche zeden als lompheden worden uitgekraaid, en hoe onze zoogenoemde politesse, of burgerlijke wellevendheid, hare voorschriften in een Parijsischen winkel van ijdele cancans gaat opzoeken. Ons echt Vlaamsch God loone 't u! in de kerk, zoowel als dat broederlijk God zegene u! in het huishouden, en het gezellige God vordere u! langs de baan, is veroordeeld in name der beleefdheid.... en deftiger is het fijn gepinceerd merci, deftiger, de hoofsche buiging, deftiger, het papegaaiachtig bon jour en bon soir.... O die Fransche politesse! Als zij maar gelukt God buiten te duwen, dan is haar doel bereikt! Ziet gij dat niet, katholieke Vlamingen? Wat ons Belgisch liberalism nog ergert, zijn onze echt Vlaamsche volksfeesten ter verheerlijking onzer groote mannen en roemvolle historiefeiten ingericht. Wie herinnert zich niet, hoe onze verkochte slangenpers met de betooging ter eere van onzen Conscience heeft gegekscheerd? - en, toen zij al hare pijlen noodeloos verschoten had, wist zij niets geestiger meer te verzinnen, dan met de Chronique te drukken:
‘Conscience doit la meilleure part de sa notoriété à la traduction rançaise de ses oeuvres, vulgarisées par Michel Lévy, le grand éditeur farisien.’ | |
[pagina 434]
| |
Ik spreek niet over onze Vlaamsche feesten van Brugge, en Kortrijk, en TurnhoutGa naar voetnoot(1); ik gewaag insgelijks niet over het zoo lang verdaagd en eindelijk met opzet half verdoken en mislukt herinneringsfeest van Anneessens.... Zegge mij enkel het liberalism, welk eenig en echt nationaal feest het ooit ontworpen en gevierd heeft, zonder met vreemdelingen samen te spannen? O wij verstaan gemakkelijk, waarom het die betoogingen verafschuwt: deze deelen aan een volk het bewustzijn zijner zelfstandigheid mede, en willen wij, Vlamingen, ons eigen bewegen zonder ons in eenen afgebakenden keerkring aan de sleeptouw der ‘Groote Natie’ vast te hechten, o, neen, dat mag, dat kan niet gebeuren. Daarom ook, dat het liberalism zich telkens smadend en bedreigend opricht, als onze Vlaamsche bevolking eenig gering deel zijner volksrechten poogt te herwinnen. Herdenken wij even welk tempeest wij Frère en Bara met de gansche linkerzijde zien verwekken, als een De Laet of Coremans op de bres springt voor onze taalrechten; met welke lage beschimpingen onze taal en ons volk aangerand worden; hoedanig de Fransche taal wordt opgehemeld.... Want zóó waar blijft nog immer hetgene de Flandre libérale in den beginne van '83 bekende: ‘Het is door het Fransch vooral, zelfs in onze provinciën, dat de liberale gedachten worden verspreid, dat mag men nooit vergeten, en de bitterheid, welke de katholieken, de de Laets en Coremans, aan den dag leggen om de verspreiding van het Fransch tegen te gaan, zou genoeg zijn om te bewijzen, dat het Fransch ook een in de ziel liberaal werk is!Ga naar voetnoot(2)’ Hoor- | |
[pagina 435]
| |
den wij in Nov. 1885 de Vlaamsche Beweging door de Union libérale van Verviers niet uitkrijten, als cette infernale et antipatriotique invention du genie jésuitique (?), en in de zitting van 13 Meert 1886, noemde de doctrinaire baron Sélys-Longchamps haar le point noir de notre nationalité. Altijd nog de geschiedenis van den balk en het stroopijltje. Eveneens in Mei '86 drukte het Doornijksche orgaan van den heer Bara over het ‘jargon flamand’: ‘... Nous sommes également de cet avis, la langue flamande est le plus sûr véhicule du cléricalisme.. Etrange! cet idiome, à la pronunciation dure et désagréable, est comme une barrière infranchissable aux idées modernes. Il suffit qu'une population parle ce jargon, pour qu'elle soit fanatisée...’ - Maar zou onze taak niet ten einde loopen? Hebben wij geene uittreksels genoeg onder de oogen gebracht, onwederleggelijke bewijzen aangehaald, om onze stelling te bekrachtigen? Laat | |
[pagina 436]
| |
ons nu tot de gevolgen overgaan, die ons schrijven van eigen meebrengt, en, keeren wij daarom eene wijl op onze voetstappen terug. Hebben wij eenerzijds in ons eerste deel op de antisociale strekking en op den omwentelingsgeest van het liberalism gewezen, wij hebben anderzijds, in ons tweede deel, de feiten aangeduid, die noodzakelijk uit zulke grondstelsels volgen. Zij toonen onwederroepelijk, dat de liberale staatkunde zich zelve stap voor stap regelt op het voorbeeld der Fransche omwentelaars; en wat nog erger is, dat ons liberalism alle gevoel van vaderlandsche zelfstandigheid kwijt geraakt, alle vaderlandsch verleden loochent, en zelfs niet achteruitdeinst den vreemdeling ten nadeele van den Vlaamschen medeburger te huldigen, en de helsche wandaden der Franschen als blijken hunner milde goedheid te verheffen. Waar leidt ons dat naartoe? Och, sluit de oogen niet! Naar den ondergang van het vaderland. Eens dat geest en ziel voor den vreemdeling gewonnen zijn, dat de overheersching op zedelijk gebied geankerd zit, is de stoffelijke overheersching, door het geweld der wapenen, eene kwestie van tijd, eene berekening der staatkunde. | |
V.Hier vinden nu natuurlijk eenige bedenkingen hunne plaats. De Vlaamsche Beweging wint dagelijks veld; zij is heden eene macht, en het ware uitzinnig die te loochenen. De leiders van het liberalism erkennen dien toestand; zij gevoelen, dat zij tot nu toe, uit kracht zelve hunner grondstelsels, die Beweging dwarsboomden. Het hielp echter niets. Daarom luidt het ordewoord: Gaat zelf tot het volk, en kunt gij het uwe leeringen niet inprenten door het Fransch, poogt het te doen in zijne eigene taal.. Zal die ommekeer van het liberalism gebeuren? In het algemeen, neen. Uit den aard der zaken zelf, helt het liberalism naar Frankrijk over, en dát zal, dát kan niet veranderen. Maar dat het liberalism den raad van de Laveleye gedeeltelijk kan volgen, voorzeker kan het dat, en zal dat ook niet nalaten. Het zou mij niet wonder schijnen, zagen wij kortelings een aantal liberale Vlaamsche gilden uit hunnen slaap opspringen, én in de drukpers, én in de herbergen, én op concerto's lawaaien, lawaaien, als gingen zij de wereld veranderen. Zij staan zelven verbaasd, dat zij thans partijgangers der Vlaamsche Beweging zijn! Maar jammer voor hen, dat de aandachtige toeschouwer de ezelsooren onder de leeuwenhuid ziet steken! Zeker kunnen onder die liberale Vlamingen mannen zijn met wilskracht genoeg, om, te midden van eenen verfranschten hoop, de moedertaal te beminnen en met voorliefde te beoefenen; om hare rechten kloek te verdedigen, en haar uit de misachting te helpen | |
[pagina 437]
| |
trekken; zulke liberale Vlamingen kunnen er zijn, ja, - laat mij echter seffens bijvoegen: zij zijn zoo zeldzaam! En wat vermogen zij? Och, zij loopen met hun klein getal in de liberale clubs verloren; zij worden begrold, bedreigd, gebannen: want Périsse le flamand plutôt que le libéralisme! is een ordewoord, en bij de uitspraak van den hoogen vrijmetselaarsraad ligt men perinde ac cadaver. Voor het liberalism als partij is het Vlaamsch maar een enkel middel om zijne grondbeginsels te verspreiden; en daar noodzakelijk de rechtzinnige liefde voor onze taal, - wil zij geene platonische liefde blijven, - op den invloed van het Fransch moet inbreuk doen, en met de Fransche taal ook de Fransche gedachten achteruitstooten, - dus zoo niet rechtstreeks, dan toch onrechtstreeks, de belangen van 't liberalism moet krenken, - zie, dan zal het uiterst zeldzaam zijn, dat een volbloed liberaal een warm en rechtzinnig flamingant terzelfder tijd is. Een liberaal flamingant kan dan met mij, katholieken Vlaming, zekere rechten onzer taal met hand en tand voorstaan: maar hij is rechtzinnig liberaal of hij is het niet rechtzinnig. Is hij metterdaad liberaal, dan kan hij zijne grondbeginsels, zijne Fransche geaardheid noch vergeten, noch verloochenen; - en met die te verdedigen en te verspreiden, bewerkt hij onvermijdelijk, - wij hebben het bewezen, - den ondergang van ons volk en onze taal. Die man smijt dus met de eene hand omverre, wat hij met de andere opricht. Hij is en blijft eene droevige ongerijmdheid. Nooit katholieken, mogen wij met hem onverbreekbare trouw smeden: hij wil, wetens of niet, uit kracht van zijn Fransch liberalism, God uit de maatschappij bannen, God uit den schoot van ons Vlaamsche volk stooten... en zonder God, geen stevig volksbestaan, geen zelfstandig volk op Belgischen bodem mogelijk! Leere ons de Fransche natie in haar delirium tremens, welke toekomst ons ook zou beschoren zijn! Al wie dus over de Vlaamsche Beweging naar geweten oordeelt, moet er eene streving in zien, - geen geharrewar onder liefhebbers; - eene streving, zeg ik, die verder gaan wil dan het heropbeuren der Vlaamsche taal, eene streving, die het welzijn van ons volk wil bewerken gelijkertijd door de Vlaamsche taal, de Vlaamsche zeden, en vooral door echt christene gevoelens, welke het zout der samenleving uitmaken. Wil nu deze of gene rondborstige strijdgenoot ons zoo verre niet vergezellen; deelt hij in onze godsdienstige meening niet, maar eerbiedigt hij anderzijds toch het christen gemoed van het volk en onze godsdienstige rechten, - o dan zullen wij de hand die hij ter samenwerking uitsteekt, niet afwijzen; is hij geen katholiekgezinde, hij is ook geen echt liberaal partijganger.. Doch kom mij thans niet zeggen, dat er heden zulke lieden in grooten getalle zijn; neen, dat is onmogelijk! | |
[pagina 438]
| |
Weet gij hoe er veel bestaan op dezen oogenblik? Vlaamschgezinden, die onpartijdig schijnen op openbaar gebied, maar zóó onpartijdig dat er van katholieke grondstelsels niet mag gesproken worden, dat het woord katholiek zelfs niet geduld wordt in de kringen waar zij deel van maken. En met zulken zouden wij samenwerken? Nooit! Willen zij strijden, dat zij strijden!... Maar wij, katholieken, zouden al den tijd dat wij met hen verkeeren, wij zouden ons eigen zelven moeten afstaan? Neen! Wij zijn machtig genoeg door onze eigene krachten en kunnen hen missen. Zijn zij onzen godsdienst vijandig, dat zij dan het gezelschap der godsdiensthaters opzoeken! Zijn zij hem niet vijandig, - dat zij hem toch laten recht weervaren, mits hij het noodzakelijkste bestanddeel is in de maatschappijGa naar voetnoot(1). En wat nu gezegd over hen, die bij onze katholieke studiejeugd de samenwerking met de liberale studenten aanprijzen, en ons moede sermonen over de verdraagzaamheid? Onzin! Domheid! Kent gij dan het heft en het gemoed der jeugd niet? Hare overtuiging staat geenszins vast, en gij hoeft nog buiten Gent en Antwerpen niet te loopen, om er droevige voorbeelden van te vinden. Zijt gij die zulke samenwerking aanprijst katholieke huisvaders? Wel dan vergeet gij al te licht hoe sluw de slang van het kwaad is, hoe onnoozel het duifjeGa naar voetnoot(2). Wordt er van de | |
[pagina 439]
| |
katholieke jongelingen samenwerking vereischt, dan kome die bond, die samenwerking tot stand onder hen, en onder hen alleen; dan prijke op hun vaandel: Alles voor Vlaanderen, maar Vlaanderen door en voor Christus! - God geve 't! J. Brabantsen. |
|