Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
Wiskundige vrouwen.EERTIJDS waren geleerde vrouwen kostelijke vogel; maar de moden veranderen evenals de tijden. Men ziet nu inderdaad Vrouwen Advokaten, Vrouwen Doctoors, Vrouwen dit en Vrouwen dat; wiskundige Vrouwen vindt men toch zelden: God zij gedankt! 't Is niet om te zeggen dat er geene moeten zijn. Vrouwen zoowel als Heeren wordt oorlof gegeven om aan de wetenschappelijke ontwikkeling der Maatschappij mede te werken: maar om haren zedelijken vooruitgang door de opvoeding te bevorderen, zijn zij toch beter geschapen. Wij zullen immers zien dat de eene of andere misschien beter zou gedaan hebben, zich op de zaken van haar geslacht toe te leggen. Wat er ook van moge zijn, aanschouwen wij ze alleen als belangwekkende personnagiën, die weerd zijn hunne levenschets in alle talen gedrukt te zien. Wij zullen hier de orde der tijden volgen, mits er geene merkelijke reden te vinden is, in gelijkheid van aard of van vaderland, om de tijden te verwarren. De eerste dus waarop wij onze aandacht zullen vestigen, is Hypatia, dochter van TheonGa naar voetnoot(1), befaamden | |
[pagina 382]
| |
wiskundigen en wijsgeer van AlexandriaGa naar voetnoot(1). Hypatia was in Alexandria ten jare 370 geboren: hare dood viel, volgens de meest aangenomene zienswijze, in 415. Volgens SuidasGa naar voetnoot(2) was zij eene vrouw met zeer uitgebreide kennissen begaafd. Onder de oogen en de leiding van haren vader leerde zij meet- en sterrenkunde. Nadien werd zij door hem in Griekenland gezonden, alwaar zij in Athene eenigen tijd verbleef om de lessen der Nieuw-PlatoniërsGa naar voetnoot(3) te hooren. Dit geschiedde onder de regeering van Arcadius, Theodosius' zoonGa naar voetnoot(4) Wanneer zij tot Alexandria terug kwam, werd Hypatia door het bestuur aangevraagd, het onderwijs der wiskunde en wijsbegeerte in het Musoeum, dit is in de Hoogeschool van hare geboortestad, over te nemen. Hare faam als meesteres dezer twee wetenschappen was zoo groot, dat men haar den bijnaam gaf van ‘Φιλόσοφος.’ Zij onderwees de wiskunde met zoo veel bekwaamheid dat men hare lessen van alle kanten kwam bijwonen. Hare welsprekendheid was immers zacht en invloedwekkend; en nooit sprak zij in 't openbaar zonder ernstige bereiding. Die haar niet hooren konden, zonden haar brieven, om haar inlichtingen over wetenschappen te vragen. SynesiusGa naar voetnoot(5), een | |
[pagina 383]
| |
kristen bisschop van Ptolemaïs, schreef haar eenen brief, dien FermatGa naar voetnoot(1) vertaald en uitgelegd heeftGa naar voetnoot(2), over het Areometer of vochtwegerGa naar voetnoot(3). Wat de wijsgeerige gedachten aangaat, was Hypatia, zooals haar vader, heidin gebleven, want de wijsgeerige scholen waren, verre van daar, met de keizers tot het kristendom niet overgegaan. Zeer geleerd en daarbij wonderschoon, werd Hypatia door vele hooggeplaatste lieden gezochtGa naar voetnoot(4). Orestes, een heiden, die onder den navolger van Arcadius Egypte kwam regeeren, was haar vriend en haar volgeling. Zulks gaf haar waarschijnlijk moed om de uitdrijving der heidene wijsgeeren uit het Musoeum in het openbaar af te keuren, en heidsche tegen kristene leer wat hevig te verdedigenGa naar voetnoot(5). Doch is het zeker, dat zij verdacht werd Orestes tegen den H. Cyrillus aan te prikkelen. In het jaar 415, werd een zekere Hierax, die eene kristene school hield in Alexandria, wreedelijk vermoord. Aan Hypatia's invloed werd die euveldaad toegeschreven, en het volk, dat aan zijnen godsdienst innig gehecht was, zonder hem zeer wel te verstaan, wilde redeloos dien moord door een anderen moord wrekenGa naar voetnoot(6). Eens kwam Hypatia uit haar huis | |
[pagina 384]
| |
getreden. Het volk nam deze gelegenheid waar om zijne wraakzucht te voldoen. Hypatia werd tot voor eene kerk gesleurd en daar met stukken potten en dakpannen gesteenigd: men verscheurde haar lichaam, en droeg er de bloedige stukken van door de stratenGa naar voetnoot(1). Zijn de moordenaars wreed genoeg geweest om die in het vuur te werpen?Ga naar voetnoot(2) Twijfelen is hier het wijste: ontkennen ware te partijdig. Voor meer of min, zullen toch ongeloovige en protestantsche schrijvers de oorzaak van dien gruwelijken moord vinden in de onverdraagzaamheid der katholieke kerk!Ga naar voetnoot(3) Niemand van hen zal bij dit verhaal voegen, dat bisschop Cyrillus en al de goede kristenen het eens waren, om de euveldaad zuur te betreurenGa naar voetnoot(4). Zoo schrijft men immers historie in die partij. Een woord nog over den levenstaat en de werken van Hypatia. Ofschoon Suidas haar als de vrouw van zekeren wiskundigen Isidorus voorstelt, wordt dit door Kantor niet aangenomen, en noch Feller noch Montucla maken er gewag van. Wat hare werken aangaat, mogen wij zeggen dat Hypatia de laatste was uit geheel de Hoogeschool van Alexandria, die eenig merkelijk schrift nalietGa naar voetnoot(5). Die werken zijn tot ons niet overgekomen. Men is zelfs niet eens voor wat hunne titels aangaat. Volgens de zekerste oorkonden, zullen wij noemen: Aanmerkingen aan de sterrenkundige tafels van DiophantesGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 385]
| |
Aanmerkingen aan het werk van Apollonius over KegelsnedenGa naar voetnoot(1). Aanmerkingen aan de Syntaxis van PtolemaeusGa naar voetnoot(2). Hypatia zou misschien veel beter gedaan hebben met zich zaken van haar geslacht aan te trekken, zoo als de tweede vrouw met welke wij ons zullen bezighouden. De markgravin du Chastelet (Gabrielle-Emilie le Tonnelier de Breteuil) was in 1706 geboren, en stierf in het paleis van den Poolschen koning StanislasGa naar voetnoot(3), te Luneville in 1749. Zij was dochter van den Baron de Breteuil, binnenleider der vreemde vorsten en van hunne afgezanten tot den Koning van Frankrijk. Door hare schoonheid en haar verstand bekoord, vroegen veel jonge edellieden haar ten huwelijk. Zij trouwde zeer jong met den markgraaf du Chastelet-Lomont, luitenant generaal in het koninklijk leger. Te dien tijde had zij bijna al de werken van de goede schrijvers der oudheid gelezen. Zij had zelfs eene vertaling begonnen van Virgilius, waar nog eenige handschriftelijke deelen van bewaard worden. Maar op wijsbegeerte en wiskunde legde zij zich nog | |
[pagina 386]
| |
met grooteren ijver toe. Dit was immers beter op haren aard gepast: want ofschoon zij zeer veel verstand had, en schoone letterkunde, voornaamlijk schoone verzen, prees, doch werd hare welsprekendheid meer om nauwkeurigheid, juistheid der woorden, en ernstigheid van gedachten geschat. Haar eerste werk was eene verklaring der wijsbegeerte van LeibnitzGa naar voetnoot(1), onder den titel, Institutions de PhysiqueGa naar voetnoot(2), en zij droeg het aan haren zoon en leerling op. Gedurig was die vrouw met de zoogenoemde wijsgeeren dezer eeuw in betrekkingGa naar voetnoot(3). Zij voerde met MairanGa naar voetnoot(4) eenen langen strijd over de levende krachtenGa naar voetnoot(5) en behaalde eenen prijs van het Fransch Instituut over de voortzetting van het vuurGa naar voetnoot(6). Maar tusschen zulk volk vond zij haar bederf voor aard en zeden. Zoo verhaalt men dat zij niet zeer verdraagzaam was voor wie haar tegensprak: een schrijver die tegen haar eene gisping had durven wagen werd in den kerker gesmeten, en de markgravin, liet hem maar los, wanneer zij van hem niets kwaad meer verwachtteGa naar voetnoot(7). Dat verhaal nochtans aanzien wij hoegenaamd niet als zeker: andere schrijvers spreken van haar op eene geheel andere wijze. Dit feit, bij v., wordt in de Bio- | |
[pagina 387]
| |
graphie Universelle van Michaud zoo tegengezegd: Eens toonde men haar een boeksken waarin de schrijver haar bespottede. ‘Indien die man zijnen tijd verloren heeft met die zottigheden neder te schrijven, antwoordde zij, den mijnen wil ik toch niet verkwisten met ze te lezen.’ Wat er ook van zij van hare goedheid, zeker is het, dat haar gedrag hoegenaamd niet stichtend was. Door twee driften voornamelijk werd zij geprikkeld: speelzucht en liefde. De eerste deed haar veel geld verliezen, de andere schond haar leven. Men weet niet juist wanneer zij met Voltaire kennis maakte: maar voor de uitgeving van haar eerste werk, had zij reeds begonnen met hem in schandelijke betrekking te verkeeren. Wanneer zij te Parijs al het vermaak hadden genoten dat weelde en wulpschheid konden verschaffen, vertrokken zij samen naar Cirey, eene streek op de grenzen van Champagne en Lotharingen gelegen. De markgravin studeerde wiskunde, wijsbegeerte en hedendaagsche talen. Voltaire legde zich ook op wiskunde toe: er zijn zelfs schrijvers die hem eene vertaling en uitlegging toe schrijven der ‘Principia Mathematica philosophioe naturalis’ van NewtonGa naar voetnoot(1). Maar de meeste aanzien ze als het werk zijner vrijster. Het beste bewijs vinden wij er van in het volgende, dat Voltaire zelf in eenen zijner brieven verteld heeftGa naar voetnoot(2): ‘Dezen nacht, 4 September, zat eene vrouw, die Newton vertaald en uitgelegd heeft, in een woord, een zeer groot mensch, aan haren lessenaar, volgens hare loffelijke gewoonte. Onverwachts kwam er een | |
[pagina 388]
| |
meisje op de wereld. Men legde het pas geboren kind op een boek van meetkunde, dat daar bij geval lag, en de moeder ging stillekens te bed.’ De rede misschien waarom men over het eigendom van dat werk zoolang gestreden heeft, is dat zij met andere vrouwen geen woord van wetenschappen sprak; zij was ook altijd de eerste van allen wanneer het er op aankwam eene feest bij te wonen, of zich naar het hof te begeven. Dikwijls ook was zij met Voltaire naar Luneville gegaan, om eer te bewijzen aan den Koning Stanislas. Daar had zij Saint LambertGa naar voetnoot(1) ontmoet, en voor hem verliet zij Voltaire, die zijn spijt opkropte, en zweeg door vrees van hare gramschap. Overigens kon hij van haar hoegenaamd niet scheiden. Langen tijd was hij door Frederik II, Koning van Pruisen, uitgenoodigd geweest om zijn verblijf in dit land te nemen. Zoo lang zijne beminde leefde, wilde hij de vraag niet aanveerden. Later hernieuwde Frederik zijn verzoek: maar Voltaire werd allengskens oud en hij bleef in Frankrijk, om zijne gezondheid niet geheel en gansch onder de nevelachtige lucht van Duitschland te verliezenGa naar voetnoot(2). Komen wij nu nog voor een oogenblik tot de markgravin terug. Hoe schandelijk haar leven was, heeft men hier mogen lezen. Dat wulpsch gedrag werd door God streng en bitter gestraft. Tien dagen immers na de geboorte van een onwettelijk kind, stierf zij in den ouderdom van 43 jarenGa naar voetnoot(3), na door een schrikkelijk | |
[pagina 389]
| |
voorbeeld getoond te hebben, dat de grootste gaven des geestes van geene bezoedeling kunnen beveiligen, wanneer men zedigheid en godsvrucht verloren heeft. Ondanks haren ijver voor studiën, was de markgravin op alles gezet, wat de vrouwen gewoonlijk zoeken. Voltaire zegde dat haar verstand zeer wijsgeerig was, maar dat haar hart de sieraadjes lief hadGa naar voetnoot(1). ‘Ik lach meer dan alle anderen met de tooneelpoppen, zegt zij zelf in eene verhandeling over het geluk, en ik beken dat eene doos, een porselein, een nieuw meubel voor mij een ware wellust zijn.’ Uit hetgeen wij reeds gezegd hebben, kunnen de lezers oordeelen, wat die verhandeling over het geluk moest beteekenen. Dit zij genoeg over de markgravin du Chastelet, die eene andere vrouw zoo gekenschetst heeft: ‘Emilia streeft zoodanig zoo te schrijven als zij niet is, dat men niet meer weet wat zij waarlijk is. Zij heeft verstand, maar zij wil er meer toonen dan zij heeft, ook legt zij zich liever op afgetrokkene wetenschappen dan op fraaie kunsten toe. Zij meent dus boven alle vrouwen uit te steken.’ Zij lukte niet naar begeerte, want hare werken vergeet men, hare ontucht minder, maar niet tot hare eer. Veel weiniger weten wij te zeggen over Maria-Gaëtana Agnesi. Deze was den 16 Maart 1718 te Milaan geboren; haar vader was professor van wiskunde op de Hoogeschool van Boulogne. Negen jaar oud, kende Gaëtana reeds latijn; en daarna leerde zij met groot gemak grieksch, hebreewsch, fransch, duitsch en spaansch. Zij verliet nadien de studie der talen voor wiskunde en wijsbegeerte; in 1750 werd haar door den Paus Benedictus XIV oorlof gegeven om haren ziekelijken vader in hetzelfde onderwijs te vervangen. Zij schreef voor hare leerlingen een werk waar de titel zoo van luidt: Institutiones analyticoe. Dit werk is vertaald geweest door Anthelmy, en met aanmer- | |
[pagina 390]
| |
kingen door Bossut uitgegeven. Het droeg sedert dien den titel: Traités élémentaires de Calcul différentiel et de Calcul intégralGa naar voetnoot(1). Maar in haar eenvoudig hart bracht wetenschap geene ijdelheid mede. Dus was het haar geene moeite haar luisterrijk ambt af te zeggen, wanneer zij zich door God tot een heiliger leven hoorde uitnoodigen. Zij verliet de wereld om zich aan den dienst der zieken toe te wijden. Overigens hebben wij nog werken van haar, die getuigen over hare godsvrucht, namentlijk eene verhandeling over de mysteriën en de deugden van Jesus-Christus, en twee verklaringen, de eerste van het tractaat van den H. Laurentius Justinianus, De sacro connubio, de tweede van het tractaat des H. Bernardus, De passione Christi. Zij stierf te Milaan in een gasthuis van arme vrouwen, den 9 Januari 1799, in groote faam van heiligheid. Houden wij ons nu weder met eene Fransche bezig, Sophia Germain, geboren te Parijs in 1776, den 1 April (de dag schijnt welgekozen voor zoo eene ongewoone vrouw), en in dezelfde stad den 17 Juni 1831 gestorven. Geen teeken van bijzonderen roep tot de wiskunde had zij nog gegeven, wanneer de Geschiedenis der Wiskunde van MontuclaGa naar voetnoot(2) haar onder de hand viel. Die geschiedenis was wel moeilijk om verstaan, maar de historie van Archimedes die drij jaren lang zijn vaderland bevrijd had van de Romeinsche macht, en die gestorven was zonder het oog van zijne meetkundige bezichtigingen af te slaan, gaf haar moed om hare studie voort te zetten; zij was dan maar dertien jaar oud. Zoo jong nog, toonde zij zoodanige bekwaamheid voor nauwkeurige wetenschappen, dat zij de aandacht | |
[pagina 391]
| |
trof van den befaamden LagrangeGa naar voetnoot(1). 't Was dan immers de tijd der fransche beroerten, en Sophia begreep weldra dat zij door ernstig leeren vele gevaren zou vermijden, waar zij gestadig in het vaderlijk huis hoorde van sprekenGa naar voetnoot(2). Tegen hare familie moest zij eerst werken, want men verstond zulke ingenomenheid niet. Sophia stond dikwijls 's nachts op, zelfs wanneer de inkt in haren inktpot vervroos, en zij studeerde met sargien op haar lijf, want men nam hare kleederen 's avonds altijd weg. Eindelijk verkreeg zij toch de werken van CousinGa naar voetnoot(3) en daarin leerde zij differentiale en integrale rekeningGa naar voetnoot(4). Van de stichting af der Algemeene Kunstschool, bekwam zij schrijfboeken der leerlingen: de nieuwe en aantrekkelijke leerwijze van Lagrange trof hare aandacht en zij nam dezes toegevendheid te baat, die aan de studenten veroorloofde hem geschrevene opwerpingen te brengen. Sophia Germain zond de hare onder den naam van eenen leerling der school. Lagrange loofde den valsch- | |
[pagina 392]
| |
namigen schrijver, maar weldra werd de ware schrijfster gekend. Dan was het dat Lagrange haar kwam bezoeken en vurig geluk wenschen. Tusschen de jaren 1800 en 1820, zocht zij bewijzen om de leer van Fermat te bevestigen. Die kost zij niet bewijzen, maar vond, al strevend tot dit doel, eenige Theorema's die Lagrange bij zijne tweede uitgave der: Théorie des nombres gevoegd heeft, en was in gestadige briefwisseling met Lagrange, DelambreGa naar voetnoot(1), LalandeGa naar voetnoot(2) en GaussGa naar voetnoot(3). Hare betrekkingen met dezen laatsten zijn te belangrijk om over te stappen. Sophia Germain wilde eerst aan Gauss haren naam niet verklaren. Zij schreef hem onder den valschen naam van Leblanc, en Gauss antwoordde haar, steunende op het gezag van den grooten oosterschetaalkundige Sylvester de Sacy De eerste brief van Sophia is niet gedagteekend en schijnt in het begin van het jaar 1804 geschreven. Den 21 November van dit zelfde jaar zond zij aan | |
[pagina 393]
| |
haren briefwisselaar een antwoord op eene vraag die Lagrange niet had kunnen oplossen. Zij bewees dat men de uitdrukking: s10 -11 (s8 - 4s6r2 + 7s4 r4 - 5s2 r6 + r8) r2 tot deze andere kon herleiden: (s5 - 11r4)2 11 s4 - 3s2 r2 r4) r2.Ga naar voetnoot(1) t2 11u2 Lagrange moest, gelooven wij, aardig staan kijken, wanneer hij vernam dat hij door eene vrouw was overtroffen geweest. 't Is zooveel te meerder eer voor Sophia Germain. Den 21 Juli 1805 zond zij hem eenen anderen brief die nog onderteekend is met den naam Leblanc. De eerste zin van dit geschrift is waard hier overgeschreven te worden: ‘Gij laat mij de hoop u over het voorwerp uwer studiën te onderhouden: niets zou mij aangenamer wezen dan zulke briefwisseling.’ Gauss had ergens gezegd: ‘Wij onderzoeken hier de drieledige vormen niet, maar die welke men door o mag bepalen; die zullen wij later meer in het bijzonder bestudeeren; drieledig schijnen zij maar, want zooals men het later zal zien, men mag ze tot tweeledige vormen herleidenGa naar voetnoot(2).’ Sophia Germain schreef hem dat zij die herleiding reeds had gevonden. In den zelfden brief vinden wij eenige inlichtingen over eenen boekhandelaar die Gauss ongetrouw was geweest, eene samenvatting van het vierde boekdeel der Mécanique céleste van LaplaceGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 394]
| |
en eene schets van Legendre'sGa naar voetnoot(1) verhandeling over de bepaling der omloopen van de staartsterren. Sophia Germain zal niet meer lang haren naam zwijgen. Wij zullen hier vertellen hoe dit geschiedde, Binst den veldtocht van Pruisen werd de generaal Pernetty, een vriend der familie Germain, gelast met het beleg van Breslau. Sophia nam die gelegenheid waar om hem den grooten wiskundige te bevelen. Deze werd welhaast gewaar dat hij met duizend beleefdheden door den stadvoogd van Brunswick behandeld werd. Verwonderd vroeg hij natuurlijk om de oorzaak van die onverwachte voorkomendheid en hij hoort den naam eener vrouw. Maar die kent hij niet. Hij zendt eenen brief naar Parijs en alles wordt klaar door het antwoord van Sophia Germain. Zij schreef hem immers den 20 Februari 1807: ‘Mijnheer Pernetti heeft mij rekening gegeven der heerlijke zending waar ik hem mede belast had: ter zelfder tijd heeft hij mij laten weten dat hij u mijnen naam had doen kennen. Die gelegenheid heeft mij bewogen om u te vermanen dat ik u niet zoo onbekend ben als gij denkt, maar dat ik uit vrees van de belachelijkheid, die de naam van geleerde vrouw altijd meedraagt, den naam van M. Leblanc eertijds heb ontleend, om u te schrijven en u notas mede te deelen die zeker de goedheid niet waardig zijn, waarmede gij er op geantwoord hebt.’ Het geschrift is in dien brief losser dan in de eerste. Sophia Ger- | |
[pagina 395]
| |
main moest nu immers geene argwaan over haren waren naam meer vreezen, en dus het geschrift van eenen man niet meer nadoenGa naar voetnoot(1). Gauss wachtte niet lang om te antwoorden en begon, zoo met het kan raden, met hevige gelukwenschen en vurige dankbewijzen. In dien brief vinden wij aanmerkingen over twee stellingen, die Sophia Germain wat te veel in het algemeen uitgesproken had. Gauss gaf er eene duidelijkere uitdrukking vanGa naar voetnoot(2); overigens, gaf hij klare blijken van zijne groote achting voor die geleerde vrouw; ‘de ervarene bemerkingen waar uwe brieven mede vol zijn, hebben mij, zoo schreef hij, zeer aangenaam geweest: ik heb ze met aandacht bestudeerd, en ik bewonder de gemakkelijkheid waarmede gij al de deelen der Rekenkunde doorgrond hebt, en het doorzicht waarmede gij ze hebt kunnen veralgemeenen en volmakenGa naar voetnoot(3).
(Einde in volgende afl.)
Leuven. A. Milcamps, S.J. |
|