Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||
Geschiedenis der abdij van Groeninge te Kortrijk.Voorwoord.IN het jaar onzes Heeren, ‘als men screef duist drie hondert ende twee, up Sente Benedictus dach in hoymaent, was de stryt te Curtrycke’, de eeuwenheugende slag der Gulden Sporen. De Coninc en Breidel stonden, ‘eens met 's Graven zonen, hand in hand met de getrouwe edellieden des graafschaps, aan het hoofd van de poorterij en ambachtslieden onzer vrije gemeenten en van het volk uit den buiten, strijdende voor het recht en de vrijheid in de waarheid.’ Zij streden en zegevierden; en daarom blijven zij voor ons ‘toonbeelden van vaderlandsliefde, van zucht naar recht, van eerlijkheid, van trouw, van wijsheid, van beradenheid, van dapperen moed en edele zelfopoffering, gesteund op den zuiversten godsdienstigen zin.’Ga naar voetnoot(1) De stad Brugge heeft haren zonen een standbeeld opgericht; Kortrijk verdient een gedenkteeken op de plaats, waar de Klauwaarts vochten en wonnen! In 1889 heeft de gemeenteraad besloten, dat men den ‘wych’ jaarlijks zal herdenken. Bovendien trokken de Vlaamschgezinde maatschappijen van Kortrijk en omstreken, op Zondag 14 Juli, naar het veld van Groeninge. Duizenden personen volgden de ontrolde vlaggen der gilden; en zoo hoog steeg de geestdrift, dat men het voornemen opvatte, dezen optocht alle jaren te vernieuwen. ‘Een Leeuw op Groeninge!’ was de algemeene kreet, ‘Vlaanderen wil Vlaanderen blijven!’ | |||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||
In die omstandigheden docht het ons, dat het Vlaamsche volk de geschiedenis der oude abdij van Groeninge niet ongeerne zou lezen. Bij het schrijven dezer bladzijden, raadpleegden wij de volgende bronnen:
| |||||||||||||||||||
I.
| |||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||
heden en tollen af; zij bevorderde het onderwijs der jeugd; zij bouwde gestichten van weldadigheid, begiftigde kerken en kloosters: met een woord, zij leefde niet dan voor het heil harer onderdanen en voor den welstand van Vlaanderen, dat weldra het rijkste, het machtigste, het bloeiendste land werd van geheel EuropaGa naar voetnoot(1). Wil men bewijzen? Ten jare 1224 beloofde zij, ook in naam van hare opvolgers, geene belastingen te zullen vragen aan de vijftig eerste wollewevers, die zich te Kortrijk zouden nederzetten. Zij verzekerde hun die gunst voor gansch het leven, met deze bepaling nochtans, dat hunne afstammelingen daarna zouden onderworpen zijn aan de belastingen, gelijk de overige ingezetenenGa naar voetnoot(2). Aan Veurne. Eekloo, Kaprijk en eenige andere plaatsen schonk de gravin eene eerste gemeentewet. Op zedelijk en godsdienstig gebied was zij eveneens werkzaam. In de maand Februari 1241 kocht zij een huis voor het jonge begijnhof van KortrijkGa naar voetnoot(3). In 1223, 1225 en 1251 begiftigde zij het kapittel van O.-L.-Vrouw, gesticht door haren vaderGa naar voetnoot(4). Ten jare 1230 stichtte zij de abdij van Marquette, bij RijselGa naar voetnoot(5).
Kortrijk paalt ten Zuid-Westen aan Marke. Deze gemeente maakt aldaar eenen vrij grooten insprong, tusschen den BruyninckwegGa naar voetnoot(6), over den Pottelberg, en het gehucht Ste-Anna. Hier lag een landgoed, bekend onder den naam van RoodenburgGa naar voetnoot(7). Dit landgoed was tot heerlijkheid verheven als achterleen van Sperleke. Het bestond ‘uit het kasteel, met hof, boomgaarden, neerhof, molen en loopende landen’. | |||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||
Staande op het hoogste van den Bruyninckweg, met den rug naar Kortrijk gekeerd, en de ijzeren baan naar Lauwe wegdenkende, kan men zich een denkbeeld vormen van de voormalige liefelijkheid der streek. Rechts ging het oog over eene uitgestrekte helling, met de zacht vloeiende Leie in de verte; links, tusschen Walle en Sto Anna, stonden groote, sombere bosschen. De Markebeek kronkelde als eene zilveren slang door het landschap. Nog in 1756 hoorden verscheidene stukken gronds, aldaar gelegen, aan de abdij van Groeninge toeGa naar voetnoot(1). Het goed te Roodenburg was eene der uitgestrektste heerlijkheden rond Kortrijk. Volgens eene acte van 1548, was het destijds 40 bunder grootGa naar voetnoot(2). Op het einde der twaalfde eeuw werd Roodenburg het eigendom van Wouter, protonotaris van Boudewijn IXGa naar voetnoot(3). Wouter had drie kinderen: Joanna, Agnes en Gillis van Roodenburg. Toen hun vader stierf, wenschten Joanna en Agnes zich van de wereld af te zonderen, weshalve zij de hun toebehoorende heerlijkheid opdroegen aan Joanna van Constantinopel, ‘omme dat zy daer mede stichten zoude een clooster van der ordene ende abyte van CystaulxGa naar voetnoot(4), daer die twee dochteren Gode dienen mochten met andere religieusen van den selver ordeneGa naar voetnoot(5).’ De gravin aanveerdde deze gift den 1 September 1237. Uit de acte en de aanduiding der goederen blijkt, dat het recht van Gillis, broeder der twee jonkvrouwen, werd voorbehouden. En dewijl Agnes, de jongste zuster, nog minderjarig was, verklaarde de vorstin voor dezer goedkeuring in den afstand te zullen zorgen. Verder zoude zij, indien de stichting eenige deelen der geschonken goederen moest missen, dezelve door eigen giften volledigenGa naar voetnoot(6). | |||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||
Toen nu de stichting verzekerd was, zond Joanna van Constantinopel eenige Zusters uit de abdij van Marquette, met Erka of Eika als eerste abdisGa naar voetnoot(1). Joanna en Agnes van Roodenburg aanveerdden het geestelijk kleed. De nieuwe abdij koos den titel van Speculum beate Marie Virginis of Spiegel der gelukzalige Maagd Maria. Het opperbestuur werd opgedragen aan den abt van ClairveauxGa naar voetnoot(2), die het overliet aan den prelaat der Duinenabdij, bij Veurne. Deze belastte twee zijner priesters met de geestelijke zorg over de nonnenGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||
Deze bezittingen groeiden spoedig aan. In het jaar 1240 kocht de abdis de tienden der nieuw ingedijkte landen tusschen Biervliet en Milme, in het ambacht van AssenedeGa naar voetnoot(1). In 1241 schonken Thomas van Savooie en Joanna van Constantinopel aan de abdij de helft van een stuk grond, gelegen tusschen de ambachten van Assenede en Brugge. Innocens IV stond toe, dat iedere non, persoonlijk, roerende en onroerende goederen mocht bezitten, onder beding nochtans, dat het inkomen dier eigendommen geheel ten voordeele van de gemeenschap zoude blijven (1246)Ga naar voetnoot(2). Omtrent dien tijd nam dezelfde paus de eigendommen der abdij onder zijne beschermingGa naar voetnoot(3). Zelfs sprak hij den banvloek uit tegen al degenen, die de kloosterzusters van Marke zouden hinderen in het vreedzaam bezit hunner eigendommenGa naar voetnoot(4). Een der aanzienlijkste personen, welke de abdij van Marke begiftigden, was de gravin Beatrix, dochter van Hendrik II, hertog van Brabant. Beatrix was tweemaal weduwe geworden: eerst van Hendrik, landgraaf van Thuringen, en vervolgens van Willem van Dampierre, oudsten zoon van Margareta van Constantinopel en den heer van DampierreGa naar voetnoot(5). In die omstandigheden verkreeg zij tot haar onderhoud de heerlijke baten der stad en der kastelnij van Kortrijk. Zij vestigde zich in het kasteel dezer stad, en toog | |||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
elken Zaterdag naar de kloosterkerk van Marke, om er de heilige Maagd te vereerenGa naar voetnoot(1). Wij zegden reeds, dat dichte bosschen het klooster van Marke omringden. Daarin scholen ‘diversche ballynghen ende quaetdoenders, die den cloostere dreyghden te verbernen’, indien zij niet kregen, wat zij begeerden. Zulks bedroefde Beatrix. Ook nam zij het besluit zoo spoedig mogelijk een nieuw klooster te bouwen op eene veiliger plaats, te weten dicht bij de muren der stad Kortrijk, ‘op den gendtschen wech’. Thans bemerkt men op dezelfde plaats, tusschen de Leie, de vaart en den steenweg, het buitengoed van M. ReyntjesGa naar voetnoot(2). Voor dit nieuw gesticht benuttigde men een uitgestrektheid van drie bunder gronds. De meeste schrijvers beweren, dat de nonnen van Marke het Kortrijksch klooster in 1285 betrokken. Dit jaartal komt niet overeen met het Cartulaire. Oorkonden van 1264 en 1265 noemen nog de abdij van MarkeGa naar voetnoot(3); maar in 1268 sprak men reeds van ‘me dame l'abbesse et le couvent de Groninghes.’ Even duidelijk schreef de gravin Beatrix in 1280: Seur Anees, abbesse de Groeninghes et li couvens de ce misme lieuGa naar voetnoot(4).’ Overigens kennen wij een stuk, opgesteld in 1284, dat gewag maakt van eene overeenkomst tusschen het kapittel van O.-L.-Vrouw en de abdij van GroeningeGa naar voetnoot(5).
Toen de abdij van Groeninge voltrokken was, wilde de gravin Beatrix hare groote genegenheid voor de stichting nog nader betoonenGa naar voetnoot(6). Daarom deed zij zich op eene ‘motte’, in | |||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||
het beluik des kloosters, eene eigen woning en een kapelletje bouwen, waar zij zich van het gewoel der wereld afzonderde en de laatste jaren haars levens overbracht. Beide gebouwen waren voor de maand Juli 1286 gereed. Dit blijkt uit de volgende bewoordingen eener oorkonde: Postmodumque infra ambitum dicti loci de Groeninghes, nobilis matrona Beatrix, domina de Curtraco, mans onem et capellam construxisset....Ga naar voetnoot(1). Ten jare 1285, ‘le mardi apries le saint Remi’, droeg zij der abdij eene tiende op, welke haar te Meenen toebehoordeGa naar voetnoot(2). Beatrix overleed den 11 November 1288. Haar stoffelijk overschot werd bijgezet in de abdijkerk van Markette, nevens dat van haren echtgenoot, Willem van Dampierre. Haar hert sloot men nochtans in een looden kistje, dat nog bestaat. Het heeft eene lengte van 44, eene breedte van 17 en eene hoogte van 7 centimeters. Men bewaarde het in de sacristij van Groeninge tot in 1578, wanneer de Geuzen de abdij verwoestten. Thans berust het in eenen zijmuur der St-MichielskerkGa naar voetnoot(3).
(Wordt vervolgd.) Theodoor Sevens. |
|