Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de taal en de letterkunde der Noordmannen.IN de aflevering van Februari verscheen, onder bovenstaand hoofdschrift, een opstel van aan de monding der Mälar ingezonden. Zeker is het zeer lofwaardig, dat in den vreemde, onze stamgenooten hunne moedertaal gedenken en deze beoefenen; maar wanneer hunne schriften onnauwkeurigheden behelzen, die den oningewijde verkeerde gedachten over zaken en toestanden doen opvatten, dan is het ook plicht, om der waarheid wille en tot bevordering der wetenschap, deze te wederleggen. Hadde de schrijver bij zijn onderwerp gebleven, ons een of ander puikstuk der Oud-Noordsche letterkunde voorgebracht, met de noodige toelichting over taal en vorm, stellig, geene bijdrage zou den lezer van dit tijdschrift meer welkom geweest zijn. Edoch, zijne sprongen van de hak op den tak, hebben geen ander doel dan ons te overtuigen, dat Vlamingen en Noren broeders zijn van heelen bedde. Ja, zij zijn aan ons verwant en ik geef toe, dat in den voorhistorischen tijd, onze oudjes met hen, ergens aan het Himalayagebergte, zeer vriendschappelijk uit een en denzelfden schedel, het kralende bloed van een offerschimmel hebben gedronken; maar dat Vlamingen, Zweden, Wenden (sic) en Gothen, arm aan arm, rechtstreeks uit Azië gekomen zijn; zie, dat is een dier zonderlinge, hersenschimmige denkbeelden, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Goropius Becanus destijds het monopolie had. Ter zake. - Zonder den gewraakten tekst aan te halen, ga ik stap voor stap den schrijver volgen. In de vroegste tijden spraken de Noordmannen een en dezelfde taal, het Oud-Noordsch. Door den invloed van Gothen, Angel-Saksen, e.a., werd deze taal van lieverlede gewijzigd, zoo dat zij in de IXde eeuw uit twee onderscheidene twijgen bestond: het Noorweegsch en het Zweedsch-Deensch. Noorweegsche uitwijkelingen bevolkten IJsland op het einde der IXde eeuw en daar, afgezonderd van den vreemde, werd het Noorweegsch zuiver bewaard, terwijl op het vasteland de taal meer en meer verbasterde. Toen de drij noorderrijken onder den Deenschen schepter kwamen, werd het Deensch de taal der verbondene staten en Noorweegsch, Zweedsch en Deensch, onder den algemeenen naam van ‘Dansk tunga’ genoemd. Op IJsland echter, had het Noorweegsch den naam van IJslandsch verworven. Het IJslandsch is dus de stam niet der Noordsche talen, maar slechts de krachtigste twijg van het Oud-Noordsch en deze taal is een tak van den Germaanschen stam, waarvan alle takken en twijgen, noodwendig zeer nauw verwant zijn. Geene woorden zijn meer geschikt om dit te doen uitkomen, dan de namen onzer lichaamsdeelen. Immers, van in de vroegste tijden heeft de mensch de noodzakelijkheid gevoeld, zijne ledematen met een hun eigen naam te noemen. Bij de Germaansche volkeren, zijn deze woorden dan ook meestendeels algemeen Germaansch: wat uit het volgende lijstje blijken zal.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is voldoende een oogslag op deze voorbeelden te werpen, om overtuigd te zijn, dat elk woord dezer reeks, in al de aangehaalde talen, uit eenen wortel gesproten is, die in de onderscheidene spraken eigenaardig ontwikkelde. Tevens ziet men ook, dat het Nederlandsch al niet meer aan het IJslandsch gelijkt, dan de overige Germaansche talen en daarom dacht ik deze kleine vergelijkingstabel te moeten mededeelen. Welke ontdekking! Met de Edda in de hand, verklaart de schrijver eenige Vlaamsche plaatsnamen, die anders nooit konden uitgelegd worden. Hij vindt er ook de getuigenis in: ‘dat de Asas ofte Aziatische uitwijkelingen, op hunne wandelingen door Europa, de Vlamingen in het land der Menapiërs hebben achtergelaten; benevens de Gothen te Gothem, de Zweders te Zweveghem, de Wandalen of Wenden te Wanneghem;’ verder, ‘dat de namen Ooteghem, Avelghem en Anseghem, gedenkteekens zijn van de heidensche leer onzer vaderen’Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O, Logica! Hoe ga ik deze dot ontwarren? De Wanen (vanir) waren goden der Noordsche fabelleer. Zij werden verdrongen door een nieuw godengeslacht, waarvan Odin de stamvader was, namelijk de Azen (aesir), die geduchte tegenstrevers vonden in de Reuzen (iötnar), maar hulpvaardige geesten in de Alven (alfar). Dit mytisch volkje verbleef in Wanaheimr, Asaheimr, Jötunheimr en Alfheimr, maar het ontleende toch zijne namen aan de Wanen of Wenden, de Azen of Alanen, de Jötunen of Finnen en de Alven of Lappen en deze volkeren, van afkomst Slawen, Sarmaten en Scythen, waren reeds in de eerste eeuw onzer jaartelling, tot aan de Oostzee doorgedrongenGa naar voetnoot(1). Dat de Vlamingen - Germanen meen ik - nimmer met een dezer volkeren in betrekking kwamen, hoeft geen verder betoog. Maar onze plaatsnamen? Ook deze ga ik zonder Edda verklaren. Gotem (Guthingahem, 967), is het heim, de woonst der Guthingen, of afstammelingen van Gutho, Goto, Godo, een mansnaam en kozevorm van Guthart, Gothart; gevormd van guot, got, goed, uitstekend en hart, standvastig; of van een andere zinrijke persoonsnaam met Got samengesteld, als: Gotbald, Gotbrecht, Gotfried, Gothelm, Gotmar, Gotman, e.a. Het Oost-Vlaamsche Gotem, vindt tegenhangers in het Limburgsche Gotem - vroeger Goethem geschreven, vgl. den geslachtsnaam Van Goethem -; in de Friesche plaatsnamen Gotum en Goutum; en in het ontaarde Waalsche Gottechain. Verder getuigen de patronymica Godts en Goedts, die nog als familienamen voorkomen, dat de oude naam in onze streken niet ongemeen was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zwevegem (Suevengehem, 1063). - Een man, door zijn volk kort weg Swevo (ohd. Swabo) genoemd, maar wiens volle naam Swebald, Swebrecht, Swevhart of een dergelijke moet geweest zijn, was de stamvader der Swevingen en zijn heem, dat hij met geheel zijne maagschap en al zijne onderhoorigen bewoonde, heette Swevingahêm. En toen nevens het verblijf van den grijzen Swevo, er andere heemen waren opgetrokken, behield de vlek niettemin, den sinds lang ingewortelden naam. En nog vandaag - ofschoon in den volksmond versleten - is die naam degene van het aanzienlijke West-Vlaamsche dorp. Dat Swevo - waarvan de nog bestaande patronymische geslachtsnamen Swavingh en Swavink voorkomen -, eensbeduidend is, met den naam der volkeren weleer als Zweven (Suevi) gekend, kan niet betwist worden. Maar ook de mansnamen Dano, Franco, Friso, Saxo staan in verband met de namen der Denen, Franken, Friezen, Saksen, en toch zijn deze daarom niet minder echte persoonsnamen. 't Is, dat zij oorspronkelijk slechts gemeene namen waren, die zoowel den enkeling als de massa pasten. Wannegem (Wanhendinghem, 1277). Wanhend - een mansnaam van Wano en Hando gevormd, dien ik echter als samenstelling nergens aantrof - was het hoofd der Wanhendingen en stichter van Wanhendingahêm. Van Wano zijn de nog bestaande Nederlandsche geslachtnamen Waning, Waninge, en Wanninge overgebleven en aan Hando heeft de Hoogduitsche Handt zijn bestaan te danken. Ootegem (Odingahem, 1016), het heem der Odingen, het verblijf van het geslacht van Odo, wiens naam uit den wortelstam aud gesproten, zeer gemeen was in alle Germaansche landen. Deze is een kozevorm van Otbald - ook Ootbald, - Otbert, Otfried, Otger, Othart, Otmar, Otwar, Odwin, Otolf, of een andere met Odo, Oto samengesteld. Avelgem. - Bij gebrek aan oude schrijfwijzen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is het mij niet mogelijk, met zekerheid dezen gemeentenaam te ontleden. Doch, naar de oude vormen der andere gem-namen gesteld, bekomt men Avelingahêm. Is Avel nu geene samentrekking. dan kan men gerust aannemen, dat Avel, de kleine, de zoon van Avo, de vader en de heer was der Avelingen, wier heem als de wieg van het gekende Avelgem moet aanzien worden. AnsegemGa naar voetnoot(1). - ‘Dat is Ansinghem, de woonst van 't geslacht van Anse, of van Ansbert, Ansfried, Ansgar (Anscharius), Ansgild, Anshelm (Anselm, Anselmo), Anserik, of wat der maar meer namen zijn, die met Ans beginnen. - Anso, Anse is nog heden als mansnaam in Friesland in gebruik; vooral ook in den verkleinform Anske. Van Anse heeft men in Drente den geslachtsnaam Ansingh; elders ook Ansink en Ansen; en van Anske, in Friesland, den geslachtsnaam Anskama, 't is te zeggen: de zoon van Anske.’ Niet Freija, maar wel Frigg was Odin's gemalin en het is naar haar, dat de vrijdag werd genoemd (ags. Frigdaeg). Franken = bondgenooten? Een bondgenootschap van Germaansche stammen, droeg den naam van Franken, maar dat Frank daarom bondgenoot beteekent, is spoediger gezegd dan bewezen. Er is mogelijk geen woord, waar meer naar gevorscht werd en de aanneembaarste verklaring, ofschoon slechts gegrond op een verondersteld gothisch fraggs, uit freis ontsproten, is vrij. De schrijver zegt in de oude (?) gothische taal, het woord gevonden te hebben; maar wat van de Gothen overgebleven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is, werd zoodanig door de Duitsche taalreuzen uitgepluist, dat het iedereen moet bevreemden, dat zij het niet zouden ontdekt hebben. Vlaming = Zwaard? Flaeming, met de beteekenis van zwaard (sverd), heb ik in de Edda niet aangetroffen, maar in het gedicht ‘Regner Lodbrog’ lees ik: ‘Hiuggum vier med hiorve.
Hilldur var synt i vehste,
Adur Freyr kongur fille,
A Flemingia lande.’
d.i. Wij streden met zwaarden. De strijd had fel toegenomen, alvorens koning Freyr, in het land der Vlamingen viel. Maar zwaard werd nog door andere woorden vertolkt, als bengrefill = wondgriffel; slidadorn = scheededoorn e.a. Is flaeming nu ook voor zwaard, in overdrachtelijken zin gebruikt geweest? Trouwens, al ware dit zoo, dan vraag ik mij af, wat dit woord, uit een anderen wortel gesproten, met ons Vlaming te maken heeft. Neen, in de eigene spraak moet naar de beteekenis, den oorsprong van Vlaming gevorscht worden en hier kan de naam der IJslanders dienst bewijzen. De bewoners van IJsland - aldus genaamd wegens de massa drijfijs die men aan de kusten ontmoet - ofschoon Noren van afkomst, noemden zich Yslendingr, d i. IJslandingen. 't Is dus de naam niet van een volksstam, maar wel een, die gevormd werd uit den landsnaam, bij middel van het suffix ing. Zoo ook kwamen de Vlamingen aan den hunnen. Maar, zal men opwerpen, Vlaam is toch geen land- of gewestnaam; geene streek werd ooit zoo genoemd. - Niet te haastig. Vlaam is eene samentrekking van vladem - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
z.a. aam van adem; boom van bodem; vaam van vadem - en dit op zijne beurt samengesteld uit den wortel vlad en het onzelfstandig achtervoegsel em, dat tot versterking dient, van het denkbeeld in den wortel voorhanden. Vlad heeft de beteekenis van vlak, plat; van daar dat een pannekoek, eene taart, den naam van vlade draagt. Vladem is dan eene uitgestrekte vlakte, eene vlakke streek, een platlandGa naar voetnoot(1). Ik sla de geschiedenis van Vlaanderen open en daar vind ik den vladem of vlaam, in de zandige, vlakke, ‘bloote’ landstreek, in de VIIde eeuw, als pagus Flandrensis gekend; een naam, die uitsluitend toekomt aan ‘het Vrije van Brugge’, het oorspronkelijke Vlaanderen, de heimat van Nederduitschers - Franken, Friezen en Saksen - die zich Vlamingen noemden, naar het oord - den Vladem - dat zij bewoondenGa naar voetnoot(2). Er blijft nog een woord te zeggen over den naam Vlaanderen. Zoo als vele plaats- en streeknamen, staat ook deze in den datief meervoud. Het enkelvoud is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VlaanderGa naar voetnoot(1), samengesteld uit Vlaam en het locatief of ablatief suffix der (Got. thar. of thra, Lat. tra(d) in extra, intra, ultra). Verder is de vloeiende lipletter m, door den invloed der tongletter d, in de vloeiende tongletter n overgegaan, zooals b.v. in wandaad voor wamdaad (os. wamdâd, ags. vamdaed).Ga naar voetnoot(2) De naam Vlaanderen, oorspronkelijk slechts gegeven aan de enge gouw, rond het einde der VIIde eeuw als Pagus Flandrensis genoemd, werd later bij uitbreiding, aan al de landen onder den graaf toegekend; maar daarom zijn niet alle ingezetenen van het huidige Vlaanderen echte Vlamingen en Brabanders en Limburgers zijn het in het geheel niet. Hier uit blijkt: dat Vlaamsch al niet meer te beteekenen heeft als b.v. Hollandsch of Zeeuwsch. Neen, alle recht geaarde Nederduitschers, in Noord en Zuid, spreken in onderscheidene tongvallen, de Nederlandsche taal. Nog iets had ik willen zeggen over de Kerels, doch, daar ik niet met zekerheid over de Zweedsche dalkerels kan spreken, laat ik dit liefst achterwege. Wil de Heer Van de Kerckhove, mij eene brok hunner eigenaardige gewestspraak bezorgen, dan zal ik ook trachten de zaak toetelichten.
St Gillis-Waas. J.J. Hellemans. |
|