Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |||||||||
Kunst en letterenGoede lezers, maakt nader kennis met de prachtige voordracht, die Dr De Vos, de vroede denker, in de openbare zitting van 20 December 1889 ter Vlaamsche Academie heeft uitgesproken. Wij zullen u eenige zijner denkbeelden mededeelen: wij kunnen niet beter ons letterkundig overzicht beginnen.
| |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
Nieuwsbladen tijd- en vlugschriften van kant gelaten zag Frankrijk in 1889 14849 boeken ten zijnent verschijnen nevens 5574 muziek uitgaven. Al dat gedruksel lezen zou komen op 40 boekdeelen per dag.
Engelsche Letteren. - Wekelijks verschijnen er een tiental nieuwe romans in Engeland. In Januari laatstleden verscheen ‘the Bondman’, van Hall Caine in 3 boekdeelen, bij William Heinemann te Londen. Die Schotsche moderne saga is een der schoonste vertelboeken van onzen tijd en de eerste uitgave was in acht dagen uitgeput.
De Goncourt. - In de aflev. 1 en 2 van het Mag. littéraire van dit jaar wordt er bewezen dat de gebroeders de Goncourt, alhoewel niet vrij van de misslagen van het huidig naturalismus, toch geenszins niet Zola mogen vergeleken worden.
Lars Dilling. - Een derde bundel ‘Schetsen uit het Noorsch’ werd door Una vertaald en door Adriani te Leiden uitgegeven. Zij verwierven meer bijval bij de oordeelkundigen dan bij de lezers. Er zou misschien wel meer pennetwist dienaangaande ont- | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
staan, maar Lars Dilling is dood en deze bundel zal vermoedelijk de laatste zijn.
Tennyson. - De grijze dichter heeft onlangs nog nieuwe verzen laten verschijnen: Demeter and other poems by Alfred Tennyson. Londen, Mac-Millan and Co. Zij vertoonen nog niet dat zij kinderen des ouderdoms zijn. Luistert hoe hij het verdwijnen der sneeuwvlokken bezingt in de aankomende lente: They lose themselves and die
On that new life that gems the hawthorn line;
The gay lent lilies wave and put them by,
And out once more in varnish'd glory shine
Thy stars of celandine.
Antwerpsche Schilderschool. - Max Rooses verheft eenen noodkreet wegens de toekomst der Antwerpsche School omdat de doeken der schilders zoo onbeduidend waren in het Toogfeest van Kerstdag laatstleden. ‘Twee en vijftig Antwerpsche schilders, elk met een doek; vier beeldhouwers en een graveur! Welaan! de Antwerpsche school is nog niet stervensgereed, zelfs niet levensmoe. Maar of de hoedanigheid gelijken tred houdt met de hoeveelheid?... Die tentoonstelling geeft geen juist, geen gezond denkbeeld van onze school. Namen genoeg, maar niet veel meer dan namen en woorden; werken van belang, werken van kunst, van bezieling, van oorspronkelijkheid getuigende, weinig of geene.’ (Vl. School '90, bl. 5).
Dr Schaepman. - De dichter van Aya Sofia heeft een nieuwen bundel uitgegeven: Nieuwe Gedichten bij de Wed. J.R. Van Rossum te Utrecht. Hij dicht over Paus en Kerk en Rome. ‘Het spreekt wel van zelf dat ook deze gedichten blijken dragen van zijn onmiskenbaar talent. Hij is taalvirtuoos bij uitnemendheid, en schoone verzen ontvloeien zijn pen of ontglippen zijn mond met een lenigheid van beweging, rijkdom van klank, zangerigheid van taal en verhevenheid van dictie, die bewondering wekken. ‘En mag ook de rhetoriek soms hem zelf te machtig worden en verleiden tot het gebruik van opgeschroefde woorden en moeilijk te controleeren beeldspraak, vooral wanneer hij in bulderende anathema's toornt of in mystische bespiegeling opgaat, vaak ontmoeten wij verzen zoo vol stemming, zoo vol emotie, dat wij den dichter daarvoor van ganschen harte dankbaar mogen zijn. Dof bulderde 't geschut bij 't rijzen van den morgen,
De heuv'len kaatsten 't weer;
Een bange stond verging in hopen, wachten, zorgen,
Daar was geen hope meer.
Dof bulderde 't geschut, dof dreunde 't door de luchten,
Met telkens doffer stoot;
Dan volgde op 't wild gedruisch der gonzende geruchten
De stilte van den dood.’
| |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
Deze regels zijn getrokken uit de beoordeeling van den Ned. Spectator.
Browning. - De groote dichter Browning is pas overleden en reeds is er eene Browning Society tot stand gekomen in Engeland om eene volksuitgave zijner keurigste stukken te bezorgen en zijne werken te bestudeeren, die nog al duister zijn en daarom door velen miskend worden.
Faust. - P. Alberdingk Thijm heeft in de zitting van 15 Januari der K.V. Academie eene merkweerdige lezing gedaan over de Faustsage in de Nederlandsche Letteren. Hij schetst ons den oorsprong der sage en vermeldt tevens al de geschiedkundige boeken en al de kunstwerken die Dr Faustus besproken, bedicht, bezongen of verbeeld hebben.
Letterkundige Uitgaven. - ‘Bij het bewonderen der platen, waarop Jenny Nyström en vooral Carl Larsson ons vergasten, kon ik mij niet weerhouden te denken aan het uiterst gering getal onzer Zuidnederlandsche schrijvers, van de eerste jaren der Vlaamsche Beweging tot nu toe, wier voortbrengselen met illustraties, dezen naam waardig, het licht zagen. ‘Niet zonder een gevoel van schaamte moest ik bekennen, dat terwijl zich in luttel bevolkte en aan beeldende kunstenaars lang niet zoo rijke landen, in de Skandinavische staten bijvoorbeeld, eene geheele en schitterende school van boekenverlichters ontwikkeld heeft, de steeds even drukke schaar onzer Vlaamsche schilders, graveurs en teekenaars, onder bedoeld opzicht, nauwelijks op iets meer en iets beters vermag te wijzen dan op de vreesachtige proeven van de beginnelingen uit het Wonderjaar en de vaak al te primitieve prentjes van E. Dujardin in de latere werken van den grootsten onzer romanschrijvers.’ (Pol de Mont, Vl. School, 1890, bl. 11).
Nederlandsche Dichters. - Sprekende van ten Kate's Schepping, schrijft de Ned. Spectator van 15 Maart: ‘Wie heeft er talent genoeg - ik zonder Emants en Schaepman uit - om een werk van dezen omvang te schrijven? de Geyter's Keizer Karel was a failure. Van Pol de Mont wachten wij nog een grootsch gedicht, waarvan hij telkens door het geven van fragmenten profeteert.’ | |||||||||
Wetenschappen.Wetenschappelijke Maatschappij. - De Sociéte Scientifique van Brussel beoefent te weinig de wijsbegeerte, de geschiedenis (oostersche wetendheden) en de spraakwetenschap. Daarom, in 't belang dier wetenschappen, die door de katholieken niet genoeg | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
beoefend worden, zal er te Leuven eene nieuwe wetenschappelijke maatschappij gesticht worden: ieder lid zal 10 fr. 's jaars betalen en 't genootschap zal eene dubbele uitgaaf bezorgen: 1o Annales Académiques voor de hooge wetenschap, in den trant van het Muséon en die het Muséon zullen vervangen en 2o een maandschrift dat de leden op de hoogte der wetenschap zal houden met hen in alle vakken te onderrichten. Wij meenen de eerste te zijn om dit nieuws aan te kondigen en wij wakkeren onze lezers aan om het lidmaatschap in deze oorbare gilde te aanveerden en alzoo aan den bloei der katholieke wetenschap mede te werken.
Renan's Geschiedenis van Israël door de Rationalisten beoordeeld. - Men kan nog al dikwijls den eenen Rationalist met den anderen weerleggen. Leest wat Van Manen uit Leiden schrijft over de droomerijen van Renan: ‘Dat blijft de bekoring van Renan's werk, dat hij Israels geschiedenis weet voor te dragen als een goed geschreven roman.’ ‘Jammer intusschen, dat al dat bekorende en boeiende één groote schaduwzijde heeft. De argelooze lezer loopt groot gevaar, in meer dan éen opzicht te worden misleid... Renan is een niet zoo volkomen vertrouwbare tolk der hedendaagsche wetenschap, als hij zich voordoet.. Wat de algemeene ontwikkeling der beschaving, met name van het godsdienstig zedelijk leven en van de nauw daarmede samenhangende letterkunde betreft, draagt onze schrijver opvattingen voor, die door geen deskundige worden gedeeld.’ (Ned. Spectat. '90 no 3) Het ‘verlicht publiek’ dat Renan opheldert is dus verplicht allerlei stelsels aan te kleven die met de wetenschap strijdig zijn.
Congres der Orientalisten. - Het toekomende Congres zal in Londen bijeenkomen van 1 tot 10 September 1891. De geldelijke bijdrage van ieder lid is op 25 fr. gesteld. De deelnemers zullen in huizen van Engelsche geleerden en belangstellenden geherbergd worden.
Homeros. - Wat verschil tusschen Gladstone en onze liberale staatsmannen! Deze werken gedurig om de studie van Latijn en Grieksch af te schaffen, waardoor wij in den ban der beschaving zouden geslagen worden. Gladstone was in Februari ter Hoogschool te Oxford en hij las eene studie over de overeenkomst van Homeros met de Assyrische ontdekkingen.
Romeinsche Oudheden. - De tweede uitgave is verschenen van het merkweerdig werk van R. Cagnat: Cours d'Epigraphie latine. (437 bl.) Het boek handelt 1o over de A B C, de boekstaven en de | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
cijfers, die in de Romeinsche opschriften gebruikt worden; 2o over de eigennamen, de ambten en bedieningen, de Roomsche keizers en de wijze op dewelke zij in een opschrift aangewezen worden; 3o over de verschillige soorten van opschriften: den opdracht aan de goden, het eerbewijs, de opschriften der gebouwen, de grafschriften, de openbare stukken, de aanteekeningen op penningen, dakpannen en baksteenen, vaten en wapens, maten en gewichten, enz. Het werk is ook van weerde voor de studie der oudheidkunde in ons land.
Schliemann en Bötticher. - Een bouwmeester van Weenen heeft aan de Weenensche Neue Freie Presse geschreven dat Schliemann te ‘Troja’ wezentlijk overblijfsels van huizen en vernielde steden ontdekt heeft. 't Kan zijn dat Schliemann terzelfder tijde eene gewezene stad en doodenheuvels heeft blootgeleid. (Muséon Jan. 90). Te Leipzig bij Brockhaus ten prijze van 8 M. het Schuchhardt het volgend werk verschijnen: Schliemann's Ausgrabungen in Troja, Tiryns, Mykena, Orchomenos, Ithaka im Lichte der heutigen Wissenschaft.
De Aryas. - Men zoekt nog gedurig in de wetenschappelijke tijdschriften van verschillige landen naar de eerste heerdsteden en de afkomst der arische volkeren. Wil men volstrekt dat ze op Germaanschen bodem ontstaan zijn, waarom doen ze zooveel geleerden uit Scandinavië komen? Het Belfort is van meening dat de Germanen de volmaaktste en de eerste zijn onder de Aryas, dat de Friesen best het Germaansche oorbeeld vertoogen en de volmaaktste zijn onder de Germanen; dat wij den oorsprong en de afstamming der Aryas in Friesland moeten zoeken. Staat Friesland, van in het begin der geschiedenis, als geene vagina gentium bekend? Is onze meening niet zoo wetenschappelijk als deze van Taylor, Penka en Sayce? Al is 't dat zij even eerbiedweerdig is, zal zij nochtans in Europa geen gerucht maken!... M. de Nadaillac heeft nog het volgende bewijs gevonden tegen den Europeaanschen oorsprong der Aryas: - Hoe konden de ellendige en barbaarsche bewoners der paalwoningen' in Asia een schat van kennissen en beschaving invoeren, dien zij zelven niet bezaten? M. Sayce beweert dat de Aryas zeevaarders waren en dat zij bijgevolg in Midden-Asia niet eerst gewoond hebben. De eerste Aryas konden op de Kaspische Zee varen.
Rawlinsons History of Phoenicia. - A.H. Sayce bespreekt in the Academy van Januari het werk van Rawlinson. Hij verwijt den schrijver vreemd te blijven aan de Duitsche werken, die het onderwerp behandelen. | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
Trogus Pompeius zegt dat de Phoenicëers van bij een Assyrisch meer herkomstig zijn en Rowlinson gist dat ze vroeger de boorden van het meer Nedjif bij Babylonië bewoonden. Maar 't schijnt dat men Syrium Stagnum en niet Assyrium Stagnum moet lezen, en de geleerden meenen dat de Phoenicëers wel de boorden der Doode Zee zouden kunnen verlaten hebben. Sayce zegt nog dat de Phoeniceesche A.B.C. door de Phoenicëers niet uitgevonden werd; dat de laatste ontdekkingen in Arabië en Egypten bewijzen dat hij veel ouder is dan men eerst gemeend had en laten verhopen dat men welhaast zijnen oorsprong ontdekken zal. Folklore. - In de 10e en 11e afl. van het Ned. Museum 1889, lezen wij eene bijdrage van Pol de Mont, 1o over het Lied van den Boom, 2o over Leugenliederen en -vertelsels. Wij kunnen zijne vergelijking tusschen het lied van den Boom en de heidensche leering van den esch Yggdrasil niet aannemen: het lied van den boom is een lied zonder eenige beteekenis en het heeft geen een van de kenmerken, die in de beschrijving van den oudgermaanschen esch te voorschijn komen. Wegens de Leugenliederen schrijft hij: ‘In den overrijken schat der Germaansche volksgezangen en vertelsels bekleeden onmogelijke en leugenachtige voorstellingen eene zoo ruime als merkwaardige plaats.’
Tertulliaan. - Deze dagen verscheen het eerste deel van een werk, dat sedert jaren aangekondigd was, te weten van de nieuwe uitgave van Tertulliaan, dat het XXe deel uitmaakt van het Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum, dat uitgegeven wordt op de kosten der Keizerlijke Academie van wetenschappen te Weenen. In het uitgegeven deel zijn tien geschriften van Tertulliaan opgenomen: de eene zijn bewaard in den Codex Agobardinus, die de eigendom was van Agobardus, bisschop van Lyons, een tijdgenoot van Lodewijk-den-Vrome. De andere steunen op het gezag van oudere uitgaven.
Darwinism. - 't Is dertig jaar dat het berucht werk van Darwin verscheen: Origin of Species. Niemand hier heeft er aan gedacht om dien verjaardag te vieren. In Japonie is die merkweerdige gebeurtenis niet onopgemerkt voorbijgegaan. Honderd geleerden van Japonie hebben een feestmaal gehouden om Darwin te vieren en de zaal was versierd met prenten, die de evolutie poogden te verbeelden.
Protestantsche martelaars. - Wat wij hier mededeelen is geen nieuws meer. Wij willen enkel bekend maken hoe het vraagstuk in Nederland besproken werd. De heeren Ferd van der Haeghen, Th.-J.-I. Arnold en R. van den Berghe hebben de aflev. 73 tot 99 der Bibliotheca | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
Belgica afzonderlijk uitgegeven: Bibliographie des martyrologes protestants Neerlandais. La Haye, Martinus Nijhoff, 1890, in 8o 2 deelen. In de bespreking van den Ned. Spect. van 15 Februari vinden wij het volgende: ‘De vraag naar het aantal Nederlandsche martelaars is door den heer Arnold aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Men weet, hoe verschillend dit door de geschiedschrijvers wordt opgegeven; er zijn getallen van vijf- en honderdduizend genoemd. Volgens onzen schrijver zijn de tot dusverre opgegeven cijfers schromelijk overdreven en komt men dichter bij de waarheid door het aantal op 2000 te bepalen. Zijne berekening is deze: In de martelaarsboeken komen 173 terechtstellingen van ketters te Antwerpen voor, terwijl er volgens de onderzoekingen van den heer Génard in de archieven nog melding wordt gemaakt van 120 gevonnisden, die in de martelaarsboeken niet voorkomen. Voor Gent leverde het onderzoek der archieven een getal van 158 martelaars, waarvan er 48 niet in de martelaarsboeken zijn vermeld. Nu noemen de laatsten in het geheel 877 martelaars, van daar dat de heer Arnold, met de uitkomsten van Gent en Antwerpen voor oogen, meent te mogen beweren, dat het aantal slachtoffers dat van 2000 niet zal zijn te boven gegaan. Ik zou hierop slechts deze aanmerking willen maken. De heer Arnold heeft gelijk door slechts hen als martelaars te beschouwen, die alleen ter wille van hun geloof de doodstraf hebben ondergaan. Daarom laat hij hen, die wegens vergrijpen tegen het gemeene recht gevonnisd zijn, buiten berekening. Nu zou ik willen vragen: is deze schifting wel vol te houden? Hoevelen zullen er in die troebele dagen gevonnisd zijn, die wegens de genoemde vergrijpen een mindere straf hadden verdiend, maar die, omdat zij tevens met ketterij besmet waren, tot de doodstraf werden verwezen?’ Het Belfort antwoordt: vermoedelijk geene. De vonnissen waren klaar. De straffen werden toegepast gelijk het moest. Iemand die slechts boete of ban had verdiend, werd niet gedood. Men speelde met de doodstraf niet.
Aardkunde. - M. Lapparent, die met eene wondere duidelijkheid de aardkundige vraagstukken ontleedt, heeft in eene schoone studie de hedendaagsche veronderstellingen uiteengedaan wegens den oorsprong der bergen en de bewegingen der aardkorst. Hij beschrijft eerst het stelsel Elie de Beaumont: de inwendige kern der aarde bestaat uit warme vloeistoffen die verkoelen, daardoor ineenkrimpen en de harde korst niet meer ondersteunen. De korst, niet meer geschraagd zijnde, moet zinken; maar ingezien zij gedwongen is eene mindere plaats in te nemen, zal zij bersten en in plooien komen, wier bovenste deelen hooger uitsteken dan de effene bodem, die daar voorgaandelijk lag. | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
M. Suess, hoogleeraar te Weenen, heeft een ander stelsel uitgedacht. Veronderstelt dat de aardkorst effen is. Ze berst open, nevens de spleten zal de bodem inzinken en schuinsch gericht staan tegen de deelen, die niet zonken en tot steunpalen dienen. 't Is deze nieuwe veronderstelling, die M. Lapparent weerlegt met allerlei belangwekkende bewijzen uit de aardkunde van Belgenland en Frankrijk getrokken. (Revue des Quest. Scientifiques 20 Jan. 1890.) | |||||||||
Spraakwetenschap.Afleidkunde. - Onlangs verscheen de zesde aflevering van het Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, door Dr Johannes Franck. Zij gaat van Modde tot Raket. - De geleerde Herm. Osthoff bereidt een Etymologisches Wörterbuch der Lateinischen Sprache. Gustav Meyer, de schrijver der beste Grieksche spraakkunst die er thans bestaat, bereidt het afleidkundig woordenboek der Albaneesche Taal. Dr Feist liet bij Trübner, te Strasburg den Grundriss verschijnen der Gotische Etymologie.
Vergelijkende Spraakkunst. - Zijn er die in Vlaanderen de spraakwetenschap op eene ernstige wijze begeren te beoefenen, wij bevelen hun den Grundriss der Vergleichenden Grammatik der Indogermanischen Sprachen van Karl Bruggmann. Hij verschijnt bij Karl Trübner, te Strasburg en 't is een standaardwerk dat ophef maakt in de wetenschap, evenals de nu verouderde spraakkunst van Bopp, en het Compendium van Schleicher. W. Meyer heeft eene nieuwe Grammatik der Romanischen Sprachen, in drie deelen, uitgegeven.
Germaansche Philologie. - Geen beoefenaar van Vlaamsche 'taalkunde, van Vlaamsche folklore, van Vlaamsche wetensweerdigheden mag het nooit volprezen werk missen, welks ui gave Dr Hermann Paul heeft ondernomen, te weten den Grundriss der Germanischen Philologie. Dat nut- en oorbaar handboek handelt over de Germaansche philologie in 't algemeen en over de wijze van werken en navorschen in dat vak, over de geschiedenis van al de Germaansche talen en tongvallen, over de Germaansche godenleer en de geschiedenis der Germaansche letterkunden, over Germaansche wetten, zeden en gebruiken. Vele arbeiders, vele liefhebbers van taalkunde die nu in 't wilde werken, zouden daar nuttige wenken vinden en leeren hoe zij moeten verzamelen en wat zij in de tale moeten onderzoeken. Wegens spraakwetenschap verschenen tot nu toe in dat prachtig werk: de Phonetik van Sievers, de voorgeschiedenis van het Oorgermaansch door Kluge, de geschiedenis van het Gothisch door Sievers en de geschiedenis der Noordsche Spraken door Noreen, de geschiedenis der Duitsche Taal van Behaghel en de geschiedenis der Nederlandsche Taal van J. te Winkel. | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
J. te Winkel heeft niet willen aanveerden dat de West-Vlaamsche tongval ook Saksisch is, gelijk het nochtans in den eersten jaargang van ons Belfort bewezen wordt.
Vogelnamen. - In den Navorscher, n1 1, 1890, vraagt M. Roos van Kales uitleg wegens vogelnamen. 1o In Fransch-Vlaanderen heet de gewone vink, bogervünke (boomgaardvinke). Kan het dezelfde zijn als elders de appelvink? A. De gewone vink wordt in Vlaanderen boomgaardvink, appelvink, slagvink, botvink, wintervink geheeten. De vinken van de prijskampen zijn appel- of boomgaardvinken. 2o Is de Holl. goudmeerle, dezelfde als de wielewaal? A. De goudmeerle en de wielewaal zijn wisselnamen van den vlaamschen weêwale, fr. loriot. 3o Behoort het Vlaamsch peerdewachtertje tot de meezen? A. Hoe kan een vogel van het slag der kwiksteerten (motacillus), tot het slag der meezen pagus) behooren? 4o Kan de naam der Vlaamsche marolle, de meerkoet zijn? A. Marolle is de naam van den meerkoet (fulica atra). Wat E.H. Samyn voor De Bo's kruidwoorden deed, diende ook wel eens voor zijne eigen Vlaamsche dierkundige benamingen gedaan.
M. de la Palisse. - Jaak van Chabannes, heer van La Palisse, was een groote krijgsheld, die bij Pavia sneuvelde, en wiens dapperheid door zijne strijdgenooten bezongen werd: Monsieur d'La Palisse est mort,
Mort devant Pavie;
Un quart d'heure avant sa mort
Il était encore en vie.
Daarmede wilden zij bedieden dat hij tot den laatsten oogenblik vol moed het zweerd hanteerde. Het lied ging verloren. Deze vier regels bleven over en hunne eenvoudigheid was oorzake dat er op M. de la Palisse, door misverstaan, allerlei kluchtliederen gedicht werden. Vandaar de Fransche beroemdheid van M. de la Palisse en de uitleg der gekende Fransche spreuke.
Oudfriesch. - Th. Siebs bereidt eene oudfriesche spraakkunst voor de verzameling Kurzer Grammatiken Germanischer Dialekte van W. Braune. Als voorbode van zijn werk heeft hij een boek laten verschijnen: Zur Geschichte der englisch-friesischen Sprache. Daarin onderzoekt hij de klankleer der nog levende Friesche gouspraken en begint hij de streken aan te duiden, waar de oude angelfriesche tongvallen gesproken wierden. Die navorschingen moeten ook licht werpen op de geschiedenis der oude Angelsaksche tale voor de uitwijking der Angelsaksen naar Engeland. | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
Zich. - ‘Wij teekenen verzet aan tegen de gangbare en door den schrijver nogmaals ondersteunde bewering dat het reflexivum zich een Hoogduitsche vorm is. Zich bloeide ten allen tijde welig in het Maas-Rijnlandsch en in het Kleefsch-Geldersch dialekt, lang vóór dat er spraak kon zijn van Hoogduitschen invloed op deze Nederduitsche dialecten. Zoo leefde dit voornaamwoord reeds in de Wachtendonksche Psalmen, welker taal, wat men ook zegge, nader verwant is met de hooger genoemde dialecten dan met de specifisch-nederlandsche taal. De vorm seg bestaat zelfs in het Noordsch dialect der Faeroé-eilanden, dat zeker nooit aan een' Hoogduitschen invloed is onderworpen geweest,’ Aldus P. Willems in de verslagen der K.V. Academie. (1889, bl. 302).
Lyciaansche Taal. - Er wordt nu veel geschreven over de Lyciaansche taal. In de Academy van 25 Jan. '90 poogt Conder te bewijzen dat ze van Eranischen oorsprong is. In de Academy van 8 Februarij worden zijne bewijzen in duigen geslegen door W. Arkwright, die voorzegt dat de spade der opdelvers meer dienst zal bewijzen aan die taal, dan 't is gelijk welk woordenboek.
Toogen, Toonen. - Wij begroeten den tweeden opstel van gezonde spraakwetenschap, die in de moedertaal, in ons land verschijnt. De eerste opstel kwam van Dr Simons en handelde over het Roermondsch dialect. Deze tweede verschijnt in Brekorf, nr 6, is geteekend A. Dassonville en handelt over de afleiding van Toogen en Toonen. Die opstel is gesteund op de leering der laatste Duitsche meesters en verraadt een jongen Germaanschen filoloog de veel belooft.
Sanskrietsch. - De heeren Breitkopf en Hartel van Leipzig zijn de uitgevers eener Bibliothek Indo-germanischer Grammatiken. 't Is daar dat onlangsleden de tweede uitgaaf verscheen van de beste Sanskrietsche Spraakkunst, die men kent, te weten, deze van Whitney. Ze bestaat in het Engelsch en in het Duitsch. De kennis van het Sanskrietsch wordt nog altijd vereischt van al dezen, die met eenigen ernst de spraakwetenschap willen beoefenen. Om Germaansch taalkundige te worden, dus ook om onze taal en onze tongvallen te doorgronden, behoeft men Sanskrietsch te kennen. In dezelfde verzameling verschenen de Grundzüge der Phonetik van Sievers, die de beoefenaars der volkstaal niet missen kunnen, en de Einleitung in das Sprachstudium van Delbruck, eene nutte lezing voor al dezen, die de studie der spraakwetenschap willen aanvangen. S.P. |
|