Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
Gedichten van Hilda RamGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 276]
| |
In de laatste maanden zijn er nog al ettelijke dichtwerken onder de pers geschoven; sommige zijn vruchten van vroegere dagen, herinneringen uit het jongelingsleven, andere zijn voor de eerste maal geprint, en den gretigen lezeren, bewonderaars van dichtkunde voorgelegd. Alle de laatst verschenene verzenbundels opnoemen of aanhalen ware buiten mijn bereik, maar wat hier niet gedaan wordt zal wel elders voorkomen. Ik beperk mij bij één werk, namentlijk de ‘Gedichten van Hilda Ram’, gedrukt bij A. Siffer, te Gent. De bundel is versierd met twee schoone etsingen van den heer H. Seghers, den bekenden Antwerpschen kunstschilder. Het is een boek puik gedrukt, zooals gewoonlijk de H.A. Siffer drukt. Maar wat van meer belang is, de inhoud is den prachtdruk overwaardig. - Weinige dichters hebben zich bij hunne intrede in de letterkundige wereld in eens zoo voordeelig doen kennen dan Mej. Hilda Ram: en allen die haar in heure opvolgende dichten gadesloegen, bespeuren met voldoening dat hare dichtergeest noch verflauwt noch verzwakt, niet tegenstaande de opwellende bewondering, welke haar eerste werkje, ‘Een klaverken’, bij al de kenners als bij verrassing afdwong. - De hoofdtrekken van H. R's dichtergeest zijn voldoende gekend om er niet verder over uit te weiden. De natuur begaafde haar met een waar degelijk talent. Hare gedachten toonen dat zij eene klare heldere opvatting heeft van het te bezingen onderwerp; bij overweging, bij nadenken heeft zij er de schikkingen en toestanden van beseft; door eene beradene verrondziende inbeelding ingesnoerd en opgestrikt, krijgen hare beschrijvingen vorm en tooi. - Hare beelden in zuivere lijnen, met een kleurend stift afgeteekend, worden bezield en leven. - De fijne gevoeligheid der dichteres, haar peilend inzien in 's menschen hart, met al zijne bruisende driften, zijne ingewikkelde begeerten, zijne minnende en hatende kloppingen, zijne overgaasde uittingen, begeestert elk voorgebracht wezen, met de hem kenschetsende hartstochten, hoedanigheden | |
[pagina 277]
| |
en gebreken, in woord, in daad, in hunne volle natuurlijke gelijkenis, noch overdrijving noch overlasting, maar waarheid. - Hare taal, haar geoefend oor in den rythmus van den versbouw, hare rijke woordenschat, en vooral het omstandig begrip der woorden stellen haar een uitmuntend werktuig ter hand om beelden en toestanden in hunne natuurlijke handeling en schikking af te malen; soms zou men zelfs zeggen dat zij, te nauw op zoek naar het beelderige woord, in vertwijfeling geraakt over den keus. Van vroeger is het gekend dat Mej. H.R. bovenal uitmunt in die onderwerpen waar het meisje of de moeder al de macht van de gemoedelijke lievende inborst mag in volle daglicht stellen. - Om niet te gewagen van de reeds vroeger gekende gedichten welke nu in den nieuwen bundel voorkomen en om niet te lang te verwijlen, mag tot staving aangebracht worden de eerste zeeidylle welke het boek opent: ‘Zeemanstrouw’. - Bij den eersten opslag schijnt het onderwerp gewaagd, de uithardende getrouwheid aan de heilige belofte, eens aan moeder op haar sterfbed door Kasper gegeven, schenkt den boelenden broeder, den verleider zijner verloofde, grootmoedig vergiffenis, de gehoonde vergeet den smaad en gedenkt alleenlijk zijne belofte. Het ongewone van zulk voorkomen tot het waarschijnelijke, het aannemelijke in te kleeden, vergt eene doordachte opvatting, eene rijke wel geleidde inbeelding, en de dichteres is in haar verhaal meesterlijk geslaagd. De geschiedenis komt u niet meer zoo vreemd voor omdat zij zoo natuurlijk, zoo eenvoudig verhaald is. Kasper heeft aan zijne moeder plechtig gezworen voor zijnen jongeren broeder te zorgen, die eed is hem heilig, hij volhardt in zijne belofte. Kasper is geen zwetser, geen grootspreker, en dit is de juiste natuurlijke karaktertrek der gemeende opoffering; hij slachtoffert zijn eigen voor zijnen broeder, die hem den snoodensten hoon heeft toegebracht. En toch geeft u de dichteres geenen kouden ongevoeligen | |
[pagina 278]
| |
zielloozen man. Kasper lijdt bitter, zijn hart bloedt, zijne wond heelt niet, maar zijne moederliefde werpt een vloers over de wonde van zijn doorreten hart. Daar toont de dichteres haar talent, dien nijpenden toestand in Kaspers hart eenvoudig dichterlijk redelijk voor te brengen. Daarbij is de letterkundige bewerking met zorg en keurig behandeld. - De dichten van minderen omvang dragen alle, het eene meer dan het andere, den stempel van dichterlijke ingeving, dichterlijke overdenking, dichterlijke uitting, en veelal is de versmaat instemmig met den geest, de opwekking, het gedacht. Ook hebben alle die gedichten voor grondgedacht iets degelijks, het is niet het stoffelijke vers voor het vers, het is niet de gedachtelooze kunst voor de kunst, de schrijfster beoogt de veredeling van gevoel, de streving naar het zedelijke, het verstandelijke goede Het laatste stuk is even als het eerste des bundels eene zeeidylle, ‘Wachtend’, in hexameters of zesvoetige verzen, de verhalende zangwijs der oude oortoonbeelden, Die rhythmus als hier gebruikt, zoo welluidend en instemmend met het gedicht, pleit niet voor degenen die beweren en geen onderscheid willen zien tusschen proza en rijmlooze versen. - ‘Wachtend’ is een ongelukkig eindigend liefdeverhaal, waarin het medegevoel u vastklampt en boeit, niet zoo zeer door den gewonen afloop des verhaals, als door de reine gemoedsweerspiegeling, de argelooze ontluiking van het maagdenhart, dat schuchter maar grensloos zijne liefde schenkt aan den vriend zijner kinderjaren. Lendert is even het toonbeeld van een echt jongelingskarakter, braaf en rechtschapen, dat zijn meisje mint met achting en met eerbied. Hoe schoon Lendert ook afgeschetst is, doch heeft de dichteres Gitta in al de aantrekkelijke, schoone zedelijke hoedanigheden als in een lichtkrans voorgezet, en zij heeft hare kleurrijke inbeelding niet doelloos verspilt, zij is ten volle in de beschrijving van haar hoofdbeeld gelukt. Het voorval met de | |
[pagina 279]
| |
breikous, hetwelk de dichteres wellicht niet geheel naar verlangen heeft uitgebreid is eene zoo eenvoudige als aanvallige trek, welke op het strand in een hartverscheurend tooneel is afgemaald. Eenige bladzijden vroeger leest men de prachtige beschrijving van eenen zeestorm welke u het woelige element in zijne knallende huilende opbruising door den woordenklank doet hooren. Gitta op de duinen; welk zacht getint wezen, welke eenvoudige maar schoone ziel straalt over dit tafereel met den helderen glans der toelachende verwachting. ‘Zachtekens gleed nu de zon
op de westelijke kust en ontdeed zich
Langzaam aan van den middaggloed
zoo vurig en schitterend;
Maar in zijn dalende pracht
scheen liefelijker milder het schoone zonlicht.
Eenzaam zat, op een top
van 't geduinte, 't verheerlijkt gelaat vol
Droomrige vreugde de gelukkige bruid.
Doch al weidden heur blikken
Gansch den gezichteinder af
in bewustloos zoete verwachting,
't Breiwerk vorderde snel
in de nijverige vingeren; immers
Dobbele vreugd zou 't zijn
met den welkomsgroet bij het landen
Tevens den vriend het geschenk
- niet groot maar rijk in bedoeling -
Stil in de hand te spelen.
Er hoeft dan vrage noch uitleg
Meer. En ze lachte en ze bloosde
en ze breidde, ze breidde nog sneller
Stil zag Gitta nu
hoe de zonne de wateren kustte.
Bewonderend vouwt ze,
Dankend de handen te saam
en de tranen die zachtekens vlieten
spreken van lijden noch vreeze
zij spreken van zalige ontroering.
| |
[pagina 280]
| |
“Morgen!” dus fluistert de maged.
en traagzaam rijst ze, het breiwerk
Nauw op den boezem gedrukt,
op dat hart zoo vol van de toekomst.’
Schoone bladzijde, waar elk woord, elke uitdrukking een dichterlijk kleurpunt harmonieus op het tafereel uitzet. Met dichterlijke fierheid mag Mej. Hilda Ram hare dichten onderteekenen. Wij verlangen nog dikwijls nog vele zulke dichterlijke verzen te mogen lezen.
Antwerpen, 24 Februari 1890. I.F. De Hert. |
|