Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
De vrijheid van Godsdienst en de Geuzen.SLAAN wij nogmaals eene wijle de geschiedenis open en zien wij wat zij ons leert: - In Meert 1567, ter gelegenheid van de nederlaag der Geuzen bij Austruweel, kwamen de Calvinisten te Antwerpen in opstand tegen Prins Willem van Oranje, omdat deze hen belette hunne bondgenooten die, op gemelde plaats, door den heer van Beauvois, veldheer van Margaretha van Parma, zoo schrikkelijk gehavend werden, ter hulp te komen. Ziende dat zij al sterker en sterker in getal werden, liepen zij naar het tuighuis, haalden er de hun noodige wapens uit, en plaatsten zich in slagorde op de Meir, den Zwijger, dien zij in deze omstandigheid van verraad beschuldigden, bedreigende de stad in stukken te schieten en tot op den grond neder te blaken, zoo men hun geene voldoening schonk. - En welk was de voldoening die zij eischten? Luister wat de burgemeester van Antwerpen, Stralen, een man die voorzeker niemand verdacht zal voorkomen, wijl hij reeds lang onderduims de Hervormde partij was toegedaan, in eenen brief welken hij aan de hertogin van Parma te Brussel zond, en het Antwerpsch Chronyckje daarover schrijven. Zij eischten: 1o Dat al de geestelyken buytter stadt moesten met alle de genedie paepsgesint waeren;’ 2o dat men ‘der katholieken kerken zou vernietigen;’ 3o dat de Lutheranen ‘zich aanstonds bij hen (de Geuzen) zouden aansluiten, niet alleen voor wat de punten van den godsdienst betrof, in welke zij nog van elkander verschollen, | |
[pagina 246]
| |
maar ook in alle andere zaak en onderneming; zoo niet, dat zij ze eveneens geheel uit de stad zouden smijten, daar het hun inzicht niet was, eender welken godsdienst, strijdig met den hunnen, te verdragen’Ga naar voetnoot(1). Wat dit al beduidt, behoeft stellig geene verklaring! Evenmin het volgende. Den 3e November 1578 had er te Gent eene vergadering van Calvinisten uit den omtrek plaats. Op deze waren tegenwoordig de opperhoofden der Hervormden van Eekloo, Deinze, Hulst, Axel, Zomerghem, Temsche, Bassevelde, St. Niklaas, Waasmunster, Thielt, Lokeren, Exaarde, Kaprijke, Ursel en Hansbeke, en het punt dat zij te verhandelen hadden, luidde ‘hoe men voor best de Roomsche religie soude overal in de omliggende dorpen verhinderen!’ - Voorzeker, zoo ooit zij eene gelegenheid hadden, onder alle opzichten merkensweerdig, om de wereld een plechtig en ontegensprekelijk bewijs te geven van de liefde welke hen voor de vrijheid van geweten bezielde, was het wel degelijk deze. Klaarder toch werd hun nooit de vraag van verdraagzaamheid gesteld! Nogthans, welk is het besluit dat de goedkeuring der vergadering wegdraagt? Wij schrijven het letterlijk over uit het werk van een Protestantschen geschiedschrijver: ‘Dat men uyt name, der classe sal versoecken aen de notabele deser Stede (van Gent)Ga naar voetnoot(2), dat sy willen met opene letteren alle | |
[pagina 247]
| |
mispapen interdiceren hare Roomsche religie te exerceren.’Ga naar voetnoot(1) Hoe zich de zaken rond denzelfden tijd toedroegen te Brugge, stad, welke in 1566 van de woede der beeldstormers was bevrijd gebleven, blijkt uit de vier volgende feiten: 1o dat, den 16 Juli 1579, ‘de ouderlingen en de dienaars der gereformeerde gemeente’ dier stad ‘aan den kerkenraad van Embden meldden, dat God naar zijne goedheid en ongemetene bermherhertigheid, door middel van den eerbaren en wijzen raad der stad, de kanaäniten, dit is de vier bedelorden, reeds vóór tien maanden uit de stad had verdreven en derzelver tempels aan de Protestanten gegeven’Ga naar voetnoot(2); 2o dat nog voor het einde van hetzelfde jaar, op 't toedoen der Hervormden, ‘al de kerken der Katholieken werden gesloten’, en ‘de uitoefening van den ouden godsdienst nog slechts in het geheim werd geoorloofd’Ga naar voetnoot(3); 3o dat amper eenige weken nadien, namelijk den 24 Februari 1580, ‘al de Katholieke geestelijken met nog veel andere Roomschgezinden op het bevel der regering’, uitsluitend nu uit aanhangers der nieuwe leer bestaande, ‘de stad moesten verlaten’Ga naar voetnoot(4); eindelijk 4o dat eer het jaar 1580 voorbij was, ‘de kerken en de kloosters der Katholieken een geheele omkeering ondergingen, vele kapellen afgebroken of tot andere | |
[pagina 248]
| |
einden gebezigd werden;.... en de heiligdommen van lieverlede ontdaan van het gene de Roomsche godsdienst kenmerkte.’Ga naar voetnoot(1) Te Amsterdam, een der rare steden uit de Noorderlijke Nederlanden welke tot dan toe de partij van Spanje gehouden hadden, kwam den 25 Mei 1578, Thomas van Thielt, gewezen abt of prelaat van 't Sint Bernaartsklooster nabij Antwerpen, voor de Onroomschen prediken! ‘Wat hij hen voorhield, zegt een geschiedschrijver, weet men uit hetgeen zij na het sermoen deden: zij maakten afspraak over tijd, wijze en teekenen om eenen aanslag op Amsterdam ten uitvoer te brengen’Ga naar voetnoot(2). En wat bracht die aanslag, die wezenlijk 's anderendaags tot stand kwam, voort? Men neme de Vaderlandsche Historie van den Protestantschen geschiedschrijver Wagenaar ter hand; daarin zal men zien dat zij de wethouderschap en een groot getal priesters, met al de kloosterlingen gevangen namen en naar Haarlem voerdenGa naar voetnoot(3); dat zij zich | |
[pagina 249]
| |
van al de kerken der Katholieken meester maakten en al wat zij in deze, even als in de kloosters, zelfs in de huizen der burgers, aan den ‘ouden godsdienst herinnerend, vonden, aan stukken sloegen of schonden; en, slechts met de grootste moeite en na talrijke en langdurige onderhandelingen, er in toestemden dat de Katholieken hunnen godsdienst, zelfs in 't geheim, zouden mogen blijven uitoefenenGa naar voetnoot(1). Hoe vrij de Katholieken te Wezel in Clevenland waren, na dat ook daar de Hervorming was ingevoerd, leert ons een andere Protestantsche geschiedschrijver, predikant C.G. Montyn. In deze stad, zegt genoemde schrijver, ‘had de stadsoverheid de aflaatkramers (de Katholieken) verdreven, hun het wederkeeren, op straf van neus en ooren te verliezen, verboden en om hen af te schrikken, messen aan de stadspoorten doen hangen...’ En eenige regels verder: ‘Lutheranen en Calvinisten woonden daar vreedzaam zamen, onder het bestuur van eenen vorst (Hertog Willem van Cleven) die van zijne onderdanen verlangde (?!...) dat ‘zij den Bijbel alleen leeren, de Augburgsche Confessie (het Lutheranisme) houden en alle sekten en dwalingen van het Pausdom mijden zouden!’Ga naar voetnoot(2) Welk het lot was, hun onder dit opzicht weggelegd, in Holland, Zeeland en de omliggende gewesten, sinds graaf Willem, heer van Lummen en Lamark, zich in 1572 van Briel meester maakte en meest al de | |
[pagina 250]
| |
steden der Noorderlijke Nederlanden den Hertog van Alva af- en Prins van Oranje toevielen, betuigen de ongehoorde euvel- en gruweldaden, welke zich evengemelde graaf en zijne Hervormde handlangers, overal in de overwonne steden, zelfs in die welke hun vrijwillig, uit liefde voor de zaak van Oranje en van de Hervorming, hunne poorten openden, in de kerken en de kloosters en tegen de priesters en de kloosterlingen veroorloofden. Halen wij er eenige voorbeelden van aan. - Den 1e April 1572 kwam Briel bij verrassing en ‘zonder bloedstortinghe’ in de macht der Geuzen. Om hunne liefde voor de vrijheid der Katholieken te bewijzen, beroofden zij reeds ‘'s ander daeghs de kercken, braecken de Beelden, vervolgden de Papen en de Monicken’Ga naar voetnoot(1), en dit niet alleen te Briel maar in al de dorpen, ten getale van negen of tien, die zich op het eiland Voorn, op hetwelk Briel ligt, bevondenGa naar voetnoot(2). - Eenige dagen nadien ging Vlissingen tot de partij van den Zwijger over. Wat daar de Katholieken te verdragen hadden, bewijst het enkel feit, dat het krijgsvolk 't welk daar door Lamarck, onder het geleide van den heer Van Treslon, heen gezonden werd, ‘in plaats van krijgsrusting, uitgestreken was met kasuifels, monnikskappen en verder geestelijk gewaad’Ga naar voetnoot(3). - Op Vlissingen volgden schier onmiddelijk Veere en geheel het eiland Walcheren, Middelburg alleen uitgenomen, plaats welke de heer van Beauvoir, de overwinnaar van Austruweel, in bedwang hield. Met zulk ongemeene woede werden daar de kerken en de kloosters gebeeldstormd en geplunderd, de priesters, de kloosterlingen, zelfs de gewone Katholieken | |
[pagina 251]
| |
vervolgd en tot de uiterste ellende gebracht, dat een van de opperhoofden der oproerlingen, 't Seraerts, die het eiland voor Oranje had gewonnen, door zooveel wreedheid en heiligschennis bewogen, er zelf tegen opkwam en zijn volk bevool die geweldenarijen te staken, voor rede gevend dat andere steden, al die gruwelen ziende, hunne poorten mochten sluiten en alzoo den vooruitgang der goede zaak verlettenGa naar voetnoot(1). Te Enkhuizen kreeg de omwentelingspartij de bovenhand den 10e Juni, te Medenblik den 11e, te Hoorn den 18e en voor het einde der maand Juli te Alkmaar, Edam, Pumerend, Monikkendam en in geheel Noord-Holland boven het Y. Zoo wij zeggen dat Dirk van Snoy, de wreede beul die later, om zijne ijselijke gruweldaden op weerlooze slachtoffers gepleegd, zelfs door den Zwijger verloochend werd, hier aan het hoofd der beweging stondGa naar voetnoot(2), en overal de kerken en de kloosters geplunderd werden, de goederen der geestelijkheid aangeslagen, menige priester zelf op de erbarmlijkste wijze om den hals gebracht, zal men zich een gedacht kunnen vormen hoe vrijzinnig, hoe uiterst verdraagzaam, ook hier ‘de zoete lammeren van het nieuw Evangelie’, zooals zij zich zoo gaarne destijds noemden, hunne tegenstrevers, met name de Katholieken, behandeldenGa naar voetnoot(3). En niet alleen in Holland was het dat deze geweldenarijen den schrik en de dood onder onze arme geloofs- | |
[pagina 252]
| |
genoten der XVIe eeuw verspreidden. Beurtelings kwamen al de bijzonderste plaatsen der noorderlijke Nederlanden die in de handen der Hervormingsgezinden vielen, Gouda, Dordrecht, Gorkom, Leiden, Haarlem, Liesveldt, Buren, Schiedam, Rotterdam, Delft, Hardewijk, Elburg, Heerenberg, Zwol, Kampen, Steenwijk, Oldenzaal, HasseltGa naar voetnoot(1), Zutfen, enz. enz. hun leeren dat het der partijgangers der Hervorming niet slechts, in den krijg welken zij tegen Spanje voerden, te doen was, om hunne burgerlijke vrijheid te handhaven, ‘maar dat zij ook’ gelijk een der vurigste voorstaanders der Protestanten, de heer C.G. Montyn, predikant te Utrecht, verklaart, ‘overal waar zij de overhand bekwamen de beelden vernielden, zich van de Roomschgezinde overheden en wederpartijdige geestelijken ontdeden, de geestelijke goederen in beslag na men en de Hervorming invoerden’, in een woord, dat de strijd die alstoen gestreden werd, een strijd was ‘niet slechts van staatkundige, maar bij velen mede en voornamelijk van godsdienstige beginselen en daarom zoo hardnekkig en langdurig.Ga naar voetnoot(2)’ Eene menigte andere feiten van denzelfden aard, tot welke de veldtochten welke Oranje in 1568 en 1572 tegen Alva in de Zuiderlijke Nederlanden ondernam, aanleiding gaven, komen mede, met eene huivering wekkende klaarte, voor deze waarheid uit. Om niet te lang te zijn, stippen wij er slechts, in 't voorbijgaan, een viertal voorbeelden van aan. - Op het einde der maand Juli 1572 kwam | |
[pagina 253]
| |
Oranje met zijn leger voor de stad Roermonde, welke hij na een beleg van zes dagen innam. Niettegenstaande de Zwijger zoo door manifesten als bij monde bevolen had dat de Katholieken in hunnen godsdienst, hunne kerken en hunne geestelijken niet zouden aangerand worden, werden er de kerken en de kloosters met eene voorbeeldlooze woede gebeeldstormd en geplunderd; twaalf Kartuizermonnikken, twee Franciskanen en nog twaalf andere geestelijken op de gruwelijkste wijze vermoordGa naar voetnoot(1); de nonnen uit hunne verblijven gejaagd en schandig onteerd; en meer dan zestig der aanzienlijkste burgers, te midden der afgrijselijkste folteringen om den hals gebrachtGa naar voetnoot(2). Den 24e Augustus verliet Oranje het kamp van Hellenrade, om zich van daar over de Maas naar Limburg en Braband te begeven. Welke gruwelen zijne volgelingen - die getrouwheid aan den hervormden godsdienst hadden gezworen, voor de vrijheid (?) dezes streden en door zijne rijke aanhangers betaald werden - overal waar zij zich, onderwege, ophielden, te Thienen, Herenthals, Diest, Sichem, Nijvel, Mechelen, enz., op de Katholieken, de priesters, en al wat deze heilig en duurbaar was, pleegden, betuigt ons het feit dat zij overal de priesters doodden, de nonnen onteerden, de kloosters verwoestten en nederblaakten, de kelken en al de kostbaarheden der kerken stolen, en zich aan zooveel wanordens plichtig maakten, dat zij meermaals den vooruitgang des legers stremden en hunne bevelhebbers meer dan eens noodzaakten zich met geweld tegen hunne baldadigheden te verzettenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 254]
| |
Eveneens ging het te Oudenaarde waar zij zich, den 7 September, door verraad van de stad meester maakten, doch welke zij reeds den 4 October weder moesten verlaten. Amper eenige uren waren zij in de stad of zij namen de priesters, die niet hadden kunnen vluchten, gevangen en wierpen ze, toen korts nadien zij hunne verovering voor den graaf van Roeulx, die met eene bende spaansche soldaten tegen hen opkwam, moesten opgeven, ‘ontkleedt tot op den hemde, met de handen op den rugge, en de beenen boven de kniëen en boven de knoesels gebonden, met het hoofd voorwaerts, door het venster in de Schelde, in de welke zij om Christus-Geloove zijn versmoort, uytgenomen Heer van Auvaing, die 1576 stappen vlottende wonderlijk verlost is en nog eenige jaren heeft geleeft’Ga naar voetnoot(1). - Wat echter boven alles bewijst welk overmatige vrijheidszin het ‘alverlossend’ leger van den Zwijger bezielde, is het volgende: de rede waarom het slechts met kleine dagreizen zijnen terugtocht in het najaar kon vervorderen, waren de drij duizend wagens buit die het vergezelden, en waarvan een groot getal uitsluitend met kelken, remonstranten, cibories, zilveren en gouden kruizen en allerhande zilveren, gouden en andere kostelijke kerksieraden was geladenGa naar voetnoot(2). Eindelijk, om deze reeds te lange reeks van feiten | |
[pagina 255]
| |
te sluiten, vernemen wij nog wat de geschiedenis ons, onder opzicht van verdraagzaamheid en vrijheid van geweten, nopens drij der voornaamste vergaderingen der Hervormden in Noord-Nederland, de vergadering van Dordrecht in 1572, de Unie van Delft in 1576 en de Unie van Utrecht in 1579, ter kennis brengt. De eerste, den 20 Juli 1572 gehouden en waar de heer van Wijngaarden als afgevaardigde van den adel van Holland, Aert van Duivenvoorde, als gezant van graaf de la Marck, en de gevolmachtigden van Dordrecht, Haarlem, Leiden, Gouda, Gornichem. Oudewater, Alkmaar, Hoorn, Henkhuizen, Medenblik, Edam, en Monikkendam tegenwoordig waren, besloot 1o dat de vrijheid van godsdienst slechts zou geschonken worden, ‘soo dat gevoegelycks by der overheyt soude geordonneert worden’, en dat ‘de geestelycke persoonen in haerlieder staten vrij en de onbekommerd blijven souden, ten ware dat sij hun vijanden vertoonden’Ga naar voetnoot(1); 2o dat, om de 500 duizend Carolusgulden, welke Oranje vroeg om zijne soldaten te betalen, bij een te brengen, men niet alleen het inkomen der kerken, der kloosters, broederschappen, enz., zou gebruiken, maar ook hunne sieraden verkoopen en hun zilverwerk smelten en ten gelde makenGa naar voetnoot(2)!... Voegt men daarbij dat graaf van Lamarck, wier handen nog met het bloed der martelaren van Gorkum en zooveel andere besmeurd warenGa naar voetnoot(3) en de heer Van Snoy die later om zijne barbaarsche wreedheid zelfs door zijne partijgangers zou gehaat en met de zwartste kleuren afgeschilderd worden, met de uitvoering dier besluiten belast werden, zal men begrijpen wat zij te beduiden en in plaats van de vrijheid de | |
[pagina 256]
| |
volledigste onderdrukking, de schrikkelijkste vervolging der Katholieken voor gevolg haddenGa naar voetnoot(1). van Lamarck toch bekende meer dan eens onverholen, dat ‘hij, om wettige reden, bevoegd was, die bloedvergieters, papen en monikken met hunnen moorddadigen en bloedgierigen aanhang, ter dood te brengen of minstens het land uit te jagen, alsmede hunne spelonken, moordkuilen, afgodentempels, met al hunne afgoderijen ten gronde te werpen’Ga naar voetnoot(2). Te Delft, waar den 25 April 1576 de beruchte Unie, onder den naam dezer stad bekend, Oranje tot wettig en souverein opperhoofd van Holland en Zeeland uitriep, ging men nog verder. Uitgaande van het princiep, 't welk zij het jaar te voren, in hunne onderhandelingen met Requesens, gesteld hadden en welk deze geheel en al had doen mislukken, hoezeer men over 't algeheel, langs beide kanten, naar den vrede haakte - namelijk de alleenheerschappij van den Hervormden godsdienst, met ‘het verbodt van allen andere’Ga naar voetnoot(3), stelden de Staten, in evengenoemde stad vereenigd - dezelfde wier namen wij boven vermeld hebben - vast dat Oranje allen godsdienst zou doen ophouden behalve | |
[pagina 257]
| |
den Hervormden, welken zij beledenGa naar voetnoot(1), ten minste, dat, gelijk een besluit van 18 Mei van 1575 het vorderde, hij zou doen surcheren ende ophouden d'exercitie van de Roomsche Religie’Ga naar voetnoot(2). - Wel voegden zij er bij dat niemand om zijn godsdienst zou verhinderd worden, doch zoo men bemerkt dat men de Katholieken eerst hunne kerken had genomen, hunne kloosters geplunderd, hunne weldadigheidsstichten geroofd, hunne priesters en kloosterlingen gebannen of om den hals gebracht; dat men de gruwzaamste aanvallen, door het gemeenst en laagste rot tegen hen gepleegd, ongestraft had gelaten; dat zij zich bijna in de volstrekte onmogelijkheid bevonden, zelfs in 't geheim en ten prijze der grootste gevaren, tot de HH. Sakramenten te naderen, mag men dan niet met een onzer te vroeg gestorven hedendaagsche geschiedschrijvers, den heer Edm. Poullet zaliger, van Leuven - destijds lid der koninklijke Commissie voor Geschiedenis van Brussel - besluiten, dat die waarborg, waarvan hier spraak is, slechts eene bittere spotternij was voor de Katholieken, spotternij die hen des te dieper in 't hart moest snijden, omdat zij uitging van lieden, die op den zelfden tijd dat zij een zoo geweldig leven met hen leidden, steeds voortgingen met zich op de vrijheid te beroepen!... Niemand, eenigzins met de geschiedenis dier tijden bekend, kan het, een stond maar, in twijfel trekkenGa naar voetnoot(3). Doch ziehier reeds de Unie van Utrecht, den | |
[pagina 258]
| |
23 Januari 1579 tusschen de Protestanten van Holland, Zeeland, Friesland enz. gesloten. Zij luidde, betrekkelijk het punt dat ons bezig houdt: ‘Art. 13. En aengaende 't poinct van de Religie, sullen haer die van Hollandt en Zeelandt dragen na haerlieder goetduncken, en de andere Provintien sullen hen moghen reguleren na het inhoudt van den Religionsvrede, alreede geconcipieert, ofte daerinne generalijck ofte particulierlijck alsulcken ordere stellen, als sy tot rust en welvaren van de Provintien en steden, en particuliere-leden van dien, en conservatie van een yeghelijck, Geestelijck en Wereltlijck, sijn goedt en gherechtigheyt dienlijck sullen vinden, sonder dat haer by de andere Provintien belet sal mogen gedaen worden, mits dat een yeder particulier in zijn Religie vry sal mogen blyven, en dat men niemandt ter causen van Religie sal mogen achterhalen ende ondersoecken, volgende de voorschreven Pacificatie van Gendt.’Ga naar voetnoot(1) Wat of dit al beteekende! Luister: ‘Geen enkele onpartijdige geschiedschrijver, zegt de heer Alphonse De Decker, in zijne Geschiedenis der Malkontenten, onlangs door de Koninklijke Academie van Brussel met het gouden eermetaal bekroond, geen enkele onpartijdige geschiedschrijver heeft zich over de strekking der Unie van Utrecht vergist. Het was een aanslag tegen de Katholieken. Zoolang de Calvinisten de meerderheid uitmaakten, schreeuwden zij over de onrechtveerdigheid, die bestond in het weigeren van de vrije uitoefening van hunnen eeredienst. Door de Pacificatie van Gent verkregen zij die gewetensvrijheid mits zekere voorwaarden; nadien werd zij uitgebreid en bekrachtigd door de Unie van Brussel, door het eeuwig Edikt en door de Religie-vrede. Eens met de Katholieken | |
[pagina 259]
| |
op gelijken voet gesteld, wilden zij de overheersching en weigerden aan de Katholieken toe te staan, wat zij steeds voor hen zelven gevraagd hadden.’Ga naar voetnoot(1) ‘Als het werk der uiterste Calvinisten, zegt een andere geschiedschrijver, Ad. Borgnet, heiligde zij (de Unie van Utrecht) de onverdraagzaamheid: Holland en Zeeland “waren vrij zich op het punt der godsdienst te gedragen zooals het hun goeddacht”, hetgeen gelijk stond met de uitsluiting van het Katholicisme; de godsdienstvrijheid, of liever de vrije uitoefening van den eeredienst was slechts in de andere gewesten voorgeschreven. De Hervorming schonk zich het deel van den leeuw uit de fabel, door de verdraagzaamheid daar voor zich te eischen waar zij nog de minderheid had en ze aan de wederpartij te ontzeggen waar zij de heerschende geloofsrichting was.’Ga naar voetnoot(2) Dr Fruin, een Protestant, op zijne beurt, schrijft: ‘De pacificatie van Gent bragt kort daarop (op de Unie van Delft) de beide gewesten (Holland en Zeeland) in gevaarlijke verbindtenis met de nog Roomsche provinciën, maar voorbedachtelijk liet zij hun hunne eigene godsdienstregeling; van den godsdienstvrede van Matthias, die op wederzijdsche gelijkstelling der oude en nieuwe religie berustte, wilden Holland en Zeeland zelfs niet hooren. Wel namen zij de steden, die binnen hunne grenzen nog de partij van den Spanjaard hielden, op bijzondere satisfactiën, waarbij de vrije, soms zelfs uitsluitende oefening van den Roomschen godsdienst gewaarborgd werd, in de pacificatie op; maar een oploop der bevolking was toereikend om ook daar den Gereformeerden godsdienst tot den heerschenden en alleen geoorloofden te maken. Weinige maanden na het aangaan der pacificatie werd nergens in Holland | |
[pagina 260]
| |
en Zeeland de openlijke eerdienst der Roomschen meer geduld. De Unie van Utrecht hield dien toestand onveranderd in wezen, en liet den overigen bondgenoten vrij, den vrede van Matthias, dien zij omhelsd hadden, te blijven behouden, of anders te handelen, zoo als het hun goeddacht - mits zonder gewetensdwang. Wat te voorzien was, gebeurde: allen volgden vroeger of later het voorbeeld van Holland en verboden elke godsdienstoefening, uitgezonderd de Gereformeerde.... Gewichtig voorzeker, gaat dezelfde eerlijke schrijver voort, was de bepaling, dat een iegelijk bij zijn godsdienst ongemoeid zal mogen blijven, dat niemand naar zijn geloof onderzocht of daarom zal gestraft worden!... Maar wat is godsdienst zonder gemeenschappelijke oefening? Als er in vroeger tijd sprake was dat de Spanjaard den Gereformeerden wel gewetensvrijheid zou kunnen toestaan, maar geen eeredienst, verklaarden de predikanten “dat de conscience, zal zij vrij zijn, de openbare oefening niet mag dervenGa naar voetnoot(1).” En was voor de Protestanten de godsdienstoefening behoefte, hoe onontbeerlijk moest zij dan voor de Katholieken wezen! Immers dezen hechten aan het bijwonen van den kerkdienst en aan het gebruik der sacramenten eene waarde, die de Protestanten aan geene ceremoniën toekennen. Geen wonder dus dat de Roomschen niet te vreden waren met de gewetensvrijheid, die men hun liet, en zich beklaagden dat de Gereformeerden, nu zij de overhand hadden genomen, hun onthielden, hetgeen zij voorheen voor zich zelven als een heilig regt van den koning gevorderd haddenGa naar voetnoot(2).’ Klaarder nog drukt zich een der hevigst partij- en | |
[pagina 261]
| |
dweepzuchtige geschiedschrijvers der Nederlandsche Hervorming in de XVIe eeuw, de heer C.G. Martyn, predikant te Utrecht, uit: ‘De Roomschgezinden, schrijft deze, mogten nu kwalijk te moede zijn, omdat zij voor hunne kerk nadeelige gevolgen van deze verbindtenis (de Unie van Utrecht) duchtten, groot was daarentegen de vreugde der Hervormden. Johan van Nassau liet zelfs in zijn graafschap, voor deze uitkomst, openbare dankzeggingen ten hemel opzenden. En geen wonder. De Unie gaf het heugelijkst uitzigt op de zegenpraal over Spanje, die tevens zegepraal over Rome zijn zou. De inhoud der aangegane overeenkomst was gunstig voor de Hervorming. Het Gentsche verdrag, 't welk overal elders gewetensvrijheid en in Holland en Zeeland uitsluitende handhaving der Hervormde godsdienst waarborgde, bleef van kracht. De bepalingen van den godsdienstvrede werden aangenomen en al was het dat artikel 13 der Unie den overigen gewestelijken Besturen de vrijheid liet ‘om omtrent den godsdienst zulke orde te stellen als zij tot rust en welvaart zouden noodig achten ‘dat beteekende weinig. Waar Oranje de teugels in handen had en Johan van Nassau aan het hoofd stond; waar aan de Hervormingsbeweging den vrijen loop werd gelaten, en de Anti-Spaansche en Anti-Roomsche partij de bovenhand verkreeg, dáár moesten wel de Roomschen, die de Hervormden zoolang onderdrukt hadden, voor hunne godsdienst en kerk HET ERGSTE VREEZENGa naar voetnoot(1).’ Ziedaar, geachte lezer, eenige der talrijke feiten van welke wij boven gesproken hebben: eenige slechts, zeggen wij, honderde, duizende andere toch, zoo voor, na als tijdens het tijdvak dat wij behandelden, levert de geschiedenis der Hervorming in de Nederlanden er op. | |
[pagina 262]
| |
Bewijzen zij, al of niet, dat de gene die ze tot het leven riepen, vrijheidsgezind, verdraagzaam waren? Een volk, een godsdienst liever, wiens leden zich aan zooveel, ontelbare wan-, schand- en gruweldaden plichtig maakten; wiens opperhoofden zooveel roof-, plunder- en moordtochten voorzaten, wiens kerk-, Staten- en gemeentevergaderingen, na zooveel eigendom-, mensch- en heiligschennissen, zooveel godsdienst-, geweten- en vrijheidverkrachtende wetten vervaardigden, al wie zich tegenstrever, andersdenkend, of weerbarstig betoonde onder den druk der hatelijkste, der schandigste, der wreedaardigste dwingelandij brachten, heeft hij het recht op den schoonen, verheven, veredelenden naam van gedoogzame te bogen? Verdient hij niet veeleer dat men hem de schande op het voorhoofd drukke waarmede, in den beginne dezer eeuw, een Protestantsche schrijver der Berlijnsche school Calvyn, den vader der Hervorming, die ook hier in de Nederlanden zoo schrikkelijk hare gangen ging, brandmerkte: Seine Gesetze waren nicht nur mit Blut geschrieben, wie des Atheniensers Draco, sondern mit einen glühenden GriffelGa naar voetnoot(1)! Dus, zoo wij te samen nemen wat wij beurtelings en over Duitschland, over Zwitserland, over Frankrijk, over Engeland en over de Nederlanden, aanbrachten, welk is het besluit dat zich, willen of niet, opdringt? De Lutheranen, in Duitschland, kenden zij, oefenden zij de verdraagzaamheid?... Neen. - De Zwinglianen, kenden, oefenden zij ze in Zwitserland?.. Neen! - De Anglikanen in Engeland?... Neen! - De Huguenoten in Frankrijk!... Altijd, neen! - De Geuzen of de Gereformeerden in de Nederlanden!... Onveranderlijk, neen!Ga naar voetnoot(2) - Nergens derhalve, gelijk wij in den beginne zeiden, | |
[pagina 263]
| |
bestond er bij de Hervormden in de XVIe eeuw vrijheid van geweten; integendeel, overal zooals wij het door tal van onmiskenbare, de stelligste, de autentiekste feiten en het gezag van verschillende, zoo Protestantsche als Katholieke, onpartijdige geschiedschrijvers, bewezen hebben, vergden zij, eens dat zij meester waren van de macht, de alleenheerschappij van hunnen godsdienst, en waren zij zonder genade voor die welke, in godsdienstzaken, anders dachten dan zij, nimmer kunnende verdragen, gelijk een Protestantsche tijdgenoot, en een der bedrijvigste nieuwigheidstichters der XVIe eeuw, Languet op zekere plaats schrijft, ‘dat een andere godsdienst nevens den hunnen bestond’, en aan iedereen die het hooren wilde, predikend, zooals Beza het deed, dat ‘de godsdienstvrijheid een duivels uitvindsel (diabolicum dogma) was’.
Grobbendonk. P.J. Goetschalckx. |
|