Langstlevendheid.
IN 1881 vernam een lezer van Loquela de volgende spreuke te Thorhout: een hond leeft' drie tuins.
Hij vroeg naar uitleg.
Een andere geleerde lezer van Loquela, hoogleeraar te Leuven, deed opzoekingen in de Koninklijke Boekenzaal te Berlijn en legde daar de hand op een oud boekwerk: Thesaurus linguae et sapientioe Germanicoe, studio Georgii Henischii. Augustoe Vindelicorum 1616.
Daarin stond bij het woord Gans de volgende ladder van langlevendheid aangeteekend:
Een tuin leeft drie jaar,
een hond leeft drie tuins,
een peerd leeft drie honden,
een mensch leeft drie peerden,
een ezel leeft drie menschen,
een wilde gans leeft drie ezels,
eene kraaie leeft drie wilde ganzen,
een hert leeft drie kraaien,
eene rave leeft drie herten,
en de vogel Phoenix leeft drie raven.
Meester Gezelle voegt daarbij nog eenige zegsels en sagen nopens den levensduur van iedereen der dieren die in deze vergelijking te voorschijn komen.
W. Wackernagel heeft te Basel in 1862 een klein boeksken uitgegeven, die Lebensalter. Op bl. 23 haalt hij de spreekwoorden aan, van Agricola, die het licht zagen in 1528, en die ons leeren dat
Ein Zaun weret drey Jare,
Ein Hund uberweret drey Zaune,
en dan komen opvolgentlijk het peerd, de mensch, de ezel, de wilde gans, de kraai, de hert, de raaf en de vogel Phoenix.
Een minnezanger, Reinmar van Zweter uit de dertiende eeuwe heeft ook dezelfde levenssage bezongen.