sproken, of gekort en. - Gag'et. Andere uitsprake van gangt het, gang'et; gaat het, gaat't. Hoe gag'et, voor hoe gaat het, hoe gaat't, dat hoort men nog bij streken. - Gewagen. Gewag maken, melden, spreken. - Heilighede. Heiligheid. Vergelijkt waarhedig van waarhede, waarheid. - Leget. Nu gekrompen tot legt, ligt, leit. - Luttel. Lettel, letter, weinig. B.v.: ‘'t Is te letter. 't Is veel te letter betaald. Beter te letter als te vele.’ - Onwin. Dat woord en vinde ik nievers geboekt, 't en zij hier. Wat beteeken'et? Win is een platduitsch woord, dat misschien vlaamsch is ook. Zou men niet zeggen, b.v.: ‘Den eersten keer dat hij meedeed om prijs, het was win, en de twee volgende keeren was 't onwin. Zijnen onwin kunnen verdragen bediedt waarschijnelijk zijne neerlage. zijne onderlage kunnen verdragen. - Plagen. Van plegen, plag, geplogen. Nu zegt men voor ze plagen ze plachten, ze plochten. - Zaachtmoedig. Nu zachtmoedig. 't Woord zacht was vroeger lang, zaacht; in die lange â zit eene m of n verscholen, die later uit het woord
verdwenen is. In 't
Hoogduitsch is 't nog sanft.
Dr Guido Gezelle.