Het Belfort. Jaargang 4(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Een gestorven kindje aan zijne ouders. HOORT, dierbaar Oud'renpaar: geen jaar is het geleden, Dat, van Gods milde hand, een kind u hier beneden, Uw onderlingen trouw tot loon, gegeven wierd. Den eersten kinderlach die op de lipjes zwiert Hadt gij nog niet gezien; gij wachtet met verlangen Om uit mijn mondje teer den eersten groet te ontvangen Van vader-, moederlief. De dag was reeds nabij, Waarop als knaapje lief en hupp'lend aan uw' zij, U, beiden even zoet, liefkozend zou omzweven. Doch ach! mijn borstje hijgt, ik voel mijn hartje beven. Een engel daalt tot mij, omgeven met een glans Zoo schoon ik nog niet zag; hij draagt een bloemenkrans Waarin een roos ontbreekt: dat roosje was mijn leven. Mijn engel nadert toe, blijft bij mijn wiegje zweven, En plukt mij eind'lijk af. Nu was de krans gevormd. Ten hemel stijgt uw kind, tot God. Uw hart, bestormd Van weedom en van pijn, schijnt schier te breken. Hoort vader-, moederlief! Hoort toch uw kindje spreken: ‘O ziet ten hemel op, daar heerscht uw engel nu In eindeloos geluk en bidt reeds God voor u. Wij zien elkaar terug om nimmermeer te scheiden, Om in 't paleis van God, ons eeuwig te verblijden. Daar vliet de droeve dood voor 't overwinnend Lam En geeft ons alles weer, wat zij hier wreed ontnam’. Luik. C. Lucas. Vorige Volgende