Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
Jan BoendaleGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 412]
| |
king met alle landen ontstond er eene nieuwe beschaving: de godgeleerde en wijsgeerige bespiegelingen der scholastiek hadden hier hunnen weerklank: er moest een man zijn die deze nieuwe strekking zou wedergeven. Deze man was Jacob Van Maerlant. Hij verstootte de school van Chrétien de Troyes met hare lichtzinnige verdichtsels en stichtte eene leerzame en zedelijke letterkunde voor het volk. Deze nieuwe school heeft in de dertiende en veertiende eeuw eenen ongemeenen luister verworven: onder de menigvuldige schrijvers dezer school was Jan Boendale ongetwijfeld de vruchtbaarste. De werken die van hem gekend zijn bevatten meer dan 88,000 verzen. Jan Boendale was geboren te Tervueren, bij Brussel, rond 1285. Nog jong zijnde, trad hij als clerk in den dienst van de schepene bank van Antwerpen, gelijk hij zelf zegt in de ‘Teestye’: Alle die ghene die dit werc
sien lesen ende horen
die gruet ic, Jan geheten Clerc
Van der Vueren geboren
Boendale heet men mi daer
ende wone t'Antwerpen nu
daer ik gescreven hebbe menig jaer
der scepenen brieve, dat seg ic u.
Met geestdrift greep hij naar de lier van zoohaast hij den stroom der dichtkunst in hem voelde opwellen, en hij nam vóor, zijn leven lang den roem van zijn vaderland en der deugden te bezingen! want hij zegt in de ‘Teestye’: So willic dichten, des syt ghewes
also lange als mi behoudt dleven,
dieghene die mi heeft gegheven.
Zijn meesterstuk is voorwaar de Lekenspiegel, die verdeeld wordt in vier deelen, gelijk hij op het einde zegt: | |
[pagina 413]
| |
Nu es dit werc gheindt:
daer ghi vier boeke in vindt,
dierste van der wereld beginne
dander heeft dat moddel inne
dat derde van sconen seden
van hoefscheiden, van wysheden
dfierde der wereld inde.
Maar het is meest het derde deel dat het hoofddoel van het gedicht uitmaakt: ‘van sconen seden’ en dat aan den naam lekenspiegel beantwoordt. Het is eene volledige behandeling van zedelijke godgeleerdheid, naar de verstandelijkheid van het volk geëvenredigd, en naar het voorbeeld der scholastiek opgevat en gerangschikt. Over de Godheid schrijft Boendale als volgt: Men vindt simpel liede so leec
ende int ghelove so weec
dat syt houden in haer verstaen
dat God is alse mensche gedaen
die lichame ende leden heeft
also hi onse menschen gheeft
neen hi niet, diet wel verheest,
God is al te male gheest.
Om ons te bewijzen welke macht de dichter bezat om grondbeginselen en levensregels op te vatten, zijn de volgende regelen bekwaam: In aertrike syn drie dinghe
van grote macht sonderlinghe:
die landhere, twijf ende die wijn.
Het tweede boek handelt over de geboorte van den Zaligmaker, het begin der Kerk, hare leering, de geschiedenis van het keizerrijk van Karel den Groote. Men vindt er niet zelden mystische uitleggingen van kerkelijke zaken of ceremoniën: hetgeen ons bewijst dat die werken door geestelijken en godvruchtige menschen met veel vrucht zouden gelezen worden. Denken wij niet dat de Fransche ascetische werken, die hedendaags | |
[pagina 414]
| |
ons toestroomen, de eenigste of de beste bronne zijn van geestelijken troost of godvruchtige gevoelens: het is hier nog eens de plaats om uit te roepen: Naar de oudheid terug, pulvis veterum renovabitur!. Laat ze ons opdelven uit het stof, en onze moeite zal ruimschoots beloond worden door de schatten die wij er in zullen putten. Het is wel is waar niet gelijk de Fransche, eene gesuikerde godvruchtigheid, maar zij is zelfstandig en voedzaam. In zake nochtans van godvruchtigheid en mysticismus, hoefde men eer te gaan tot den onsterfelijken Ruysbroeck, den tijdgenoot van onzen Clerc. - Over de klokken spreekt Boendale: Die clocke bediedt die predicaren
die Gods woord openbaren
want also die clocken
die goede liede te gaeder lokken
also roepen de predikeren
ten geloove die sonderen.
Het derde boek, gelijk wij zegden, behelst de zedeleer. Hier vindt men alle soorten van spreuken en levensregels om de deugd aan te bevelen, dikwijls de schoonste zegwijzen en schertsen, die dan ook door het volk gretig werden gelezen: ook was de Lekenspiegel een boek dat langen tijd, gelijk later de werken van Cats en Poirters, rond den heerd werd gelezen. Over het huwelijk zegt hij: Wildi trecken te huwelike
so nemt een wyf u ghelike
Want twee ossen onghelyc
trecken selden eenpaerlyc.
Over de opvoeding der kinderen, schrijft hij: Men sal hem eene voestre geven
Want bi melke moet leven
Dat sal syn een vrome wyf
Die gesont hebbe dlyf
Dus es melc des kints onthout
Tot dat vier jaer es out
ende hem ter spisen mag keren
Dan so sal men hem leren
Hoefscheiden metter roeden.
| |
[pagina 415]
| |
Van het eten en drinken zegt hij: Het sterven liede vele meer
Van eten ende drinken te seer
dan van des hongers onghersect.
Het vierde boek handelt over eenige voorzeggingen, beschrijft de komst van den Antechrist, het laatste oordeel, de belooningen en de straffen die er op volgen. Een ander voornaam werk van Boendale is Jans Teestye (gedacht, Testament). Het is gelijk de Wapene Martyn van Maerlant eene samenspraak tusschen twee personen, waarvan de eene die de dichter zelf is, al de moeilijkheden en de opwerpingen weerlegt die zijn gezel hem voorstelt over verschillige maatschappelijke en godsdienstige vraagstukken. Zijn gezel werpt hem op dat de wereld zoo buitenmate bedorven is op hunnen tijd en ten prooi aan alle buitensporigheden, maar Jan beweert en bewijst dat het altijd zoo geweest is en zelfs dat het er vroeger nog erger toeging. Wouter in volghe ic met des
dat tfolc nu erger is
dant was wilen ere
hets gebetert herde sere
in alle poenten die men pliet.
Verder spreekt de dichter over de ongelijkheid der maatschappelijke standen en wakkert de werklieden aan hunne stoffelijke minderheid geduldig te verdragen door de gedachte dat de kleinen dezer aarde in den hemel zullen verheven zijn. Du volre, wever, coepman,
scoemaker, cledermaker, stierman
ende alle die arbeits pleghen
die hier van de minste zyt geweghen
ende met pinnen wint uw brodekijn
ghi selt ginder van de meesten zyn.
| |
[pagina 416]
| |
Handelende over de plichten van iederen staat, valt hij uit tegen de ijdelheid der vrouwen. Dat wijf boven al scoenheid begeert
Dat moghedu merken, want si smeert
haer aanschijn ende haer ghedane
anders dat God maecte daer ane
ende maken hoerne twee
gelijk eenen stommen vee
ende eenen sleep na haren ganc
of twaer een steert twee ellen lanc.
Boendale schreef ook nog ‘Melibeus’ of ‘Het boec der troost’ en den ‘Dietschen Doctrinael’ dat wederom een mengsel is van zedelessen en van godgeleerde en maatschappelijke bespiegelingen meestal uit latijnsche oorkonden overgenomen. Verder in het ‘Boec der Wraken’ toont hij aan hoe God alle misdaden straft en om zijn gezegde te staven haalt hij een groot getal voorbeelden aan uit de bladen der heilige en der ongewijde geschiedenis. Dit boek begint hij gelijk een Apostel zou schrijven Allen kerstenen menschen
die na Gods gratie wenschen
gruette ic onnutte knecht
van sinne seer plomp ende slecht
metter gratien van Onsen Here
die met hem duere immermeere!
Buiten de zedekundige werken, waar tot hiertoe spraak van geweest is, schreef Boendale de ‘Brabandsche Yeesten (gesta)’ in navolging van Maerlants ‘Spieghel Historiael’, die zelf de vertaling is van den ‘Speculum historiale’, van Vincentius Bellovacensis. Zijn verhaal neemt aanvang met de Franken; daarna valt hij op Karel den Groote, dien hij een Brabander noemt, spreekt met uitbundigen lof van Godevaart van Bouillon en handelt over de graven van Brabant tot op zijnen tijd. In het vierde boek der ‘Brabandsche Yeesten’, | |
[pagina 417]
| |
heeft Boendale de nagedachtenis bewaard van Lodewijk van Vaelbeke, eenen brabandschen vedelaar van zijnen tijd, die misschien anders voor altijd in den nacht der vergetelheid zou begraven geweest zijn. In dezen tyt sterf menschelike
die goede vedelare Lodewike
die de beste was die voordien
in de wereld ie was gesien
van makene ende metter hant
van Vaelbeke in Brabant
also hi was genant:
hi was deerste die vant
van stampi en die manieren
die men nog hoert hantieren.
Eindelijk hebben wij het boek ‘Van den derden Edewaerd’, waarin Boendale de staatkundige bemoeiingen van Eduard III van Engeland, hier in Vlaanderen, beschrijft, en waardoor hij eene eervolle plaats onder de kronijkschrijvers inneemt. Ongelukkiglijk hebben wij het verlies te betreuren van het tweede deel van dit werk, dat ons wellicht nog menige belangwekkende bijzonderheden nopens dit tijdvak had medegedeeld. Ziehier hoe hij in dit werk (naar het schijnt wat partijdig) spreekt over Jacob van Artevelde, Eduard's raadgever: Binnen Gent so was verhaven
een knape niet rijk van haven
ende van geenre groote geboort
maar hi conste spreken wel
ende wart van grooter gewelde
ende hiet Jacob van Artevelde
over al tlant an viel seren
jegen den graven sinen here.
Dat van Artevelde inderdaad niet rijk zou geweest zijn van have en niet groot van geboorte, wordt meestal door de hedendaagsche schrijvers, als M. de Potter, Jhr de Pauw, geloochend. | |
[pagina 418]
| |
Boendale was in zijne geschiedkundige schriften aangemoedigd geweest door de voorbeelden niet alleenlijk van Maerlant, maar ook van den Teutoonschen ridder uit het klooster van Leeuwen, Jan van Heelu, die zoo meesterlijk en zoo vurig den Slag van Woeringen bezong, en van den vermaarden Lodewijk van Velthem, die, kapelaan zijnde te Sichem, en later pastor te Velthem, de vierde en vijfde partije van Maerlant's ‘Spieghel Historiael’ bewerkte. Vóór hem had ook geschreven, maar in eene andere richting, de Brusselsche geestelijke Hein van Aken, pastor te Corbeke, bij Leuven: deze vertaalde den Roman de la Rose, en schreef het vierde boek van den Wapene Martyn, dat min of meer tegen de schriften van van Maerlant was gericht. Maar aan het hoofd der middeleeuwsche prozaschrijvers staat voorzeker de gelukzalige Jan Ruysbroeck, prior der abdij van Groenendaal (die helaas te weinig gekend, als patroon van de Vlaamsche letterkunde en beweging verdiende uitgeroepen te worden). In hetzelfde klooster dichtte ook broeder Jan van Leeuwen, die de werken van Ruysbroeck meestal navolgde. Boendale werd zelf nagevolgd door eenen dichter van Yperen, genaamd Jan de Weert, die den ‘Nieuwen Doctrinael’ schreef en den ‘Wapene Rogier’. Wij meenen reeds een klein gedacht gegeven te hebben van Mr Haerincks voortreffelijk werk over Jan Boendale, en wij eindigen met vurig te wenschen dat al onze oude schrijvers ons niet langer onbekend en onbemind mogen blijven.
Leuven. E.S. |
|