Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
De vrijheid van godsdienst en de Geuzen in de XVIe eeuw.SLECHTS in 't begin der tweede helft van de XVIe eeuw was het dat de ‘Hervorming’ in de Nederlanden voor goed het hoofd opstak. Wel bestond zij, en reeds lang, voor dit tijdstip in onze gewesten; doch door de strenge maatregelen van Keizer Karel, die haar in de naburige landen, in Duitschland, Zwitserland en Engeland, zoo driest aan den gang had gezien, in bedwang gehouden, had zij zich nimmer in 't openbaar durven vertoonen en waren hare handlangers genoodzaakt geweest, ‘God’, gelijk zij het noemden ‘naar hun geweten in 't geheim te dienen’. Nauwelijks echter had koning Philips II, die niet minder dan zijn vader, Keizer Karel, tegen haar was ingenomen, den Nederlandschen bodem verlaten om zich naar Spanje te begeven, waar de belangen van dit koninkdom hem riepen, en achtte zij zich, door den steun welken zij bij den min tevreden en oproerigen adel, dien de koning bij zijn vertrek in den lande had gelaten, vond, tot minder omzichtigheid gedwongen, of de aap kwam uit de mouw. Van denzelfden oogenblik vroeg zij niet alleen, zooals zij dit tot nog toe gedaan had, het recht voor hare partijgenooten om, even zoowel als de Katholieken, God in volle vrijheid, naar de inspraak hunner harten en de voorschriften van het | |
[pagina 390]
| |
‘rein Evangelie’, te mogen eeren en aanbidden; maar dat hen dit recht alleen, bij uitsluiting van al wie niet dacht zooals zij, werde geschonken, in ander woorden, gelijk Dr Koch, een Protestantsche geschiedschrijver, zegt: zij eischten ‘de uitsluitende heerschappij hunner leer door geheel het land en de uitroeiing van het Katholicisme’Ga naar voetnoot(1). Laten wij, ten behoeve van hen die deze geschiedkundige waarheid, hoe klaar zij ook in eene onafzienbare reeks van feiten en daadzaken van allen rang en aard doorstrale, voortdurend blijven betwisten, zelfs gansch het tegenovergestelde staande houden, ja, de Hervorming als de morgendzon van den heerlijk schitterenden vrijheidsdag welken wij op het oogenblik bezitten, begroeten, laten wij dit nogmaals door eenige klare, stellige, ontegensprekelijke, afdoende bewijzen in het licht stellen. En wel vooreerst, werpen wij een vluchtigen blik op den ‘Beeldstorm’, die, in Augustus en September 1566, voor de eerste maal in de Nederlanden losbrak. Door wie, hoe en waar kwam deze tot stand? Is het waar dat, zooals de meeste geschiedschrijvers van Protestantsche zijde, over deze eerste heldendaden hunner geloofsbroeders in de XVIe eeuw beschaamd, beweren, deze ‘gelijk een wind, die men niet weet van waar hij komt, ontstond’?... Is het geschiedenis dat hij het werk was slechts ‘van eenige weinigen uit het laagste gemeen, men weet niet door wie opgestookt’!...Ga naar voetnoot(2) Helaas! hoe geerne ook wij dit, tot de eer van het menschdom, zelfs der Hervorming die toch nog altijd een godsdienst is, toegaven, de geschiedenis des ‘Beeldstorms’ verplicht ons te antwoorden: neen!... | |
[pagina 391]
| |
Ongetwijfeld, een onstuimig, wild, alle eer-, plichten godsdienstvergeten grauw, gelijk in alle omwenteling, in allen opstand, voerde hem uit, brak de beelden, sloeg de altaren aan stukken, verscheurde de schilderijen, roofde de kelken, de gouden en zilveren vaten en de andere schatten der kerken, kloosters en kapellen; doch wie hitste hen door preeken en schriften op!... Ga naar de steden en de bijzonderste plaatsen waar de ‘Beeldstorm’ woedde; ondervraag er de archieven en de kronijken van den tijd en zeg hoeveel plaatsen men ontmoet waar men niet dezen of genen predikant, dit of dat opperhoofd der Hervorming, even gelijk in Duitschland, Frankrijk en Zwitserland, aan het hoofd van dezen vindt!... Wij aarzelen het niet te zeggen: zij zullen klein, bitter klein zijn in getal, zeldzame, allerzeldzaamste uitzonderingen wezen. Ten bewijze, ziehier ettelijke voorbeelden die wij onder duizend andere welke de geschiedenis dier ramp-, smart- en schandvolle dagen oplevert, uitkiezen. De eerste plaats waar er in de Nederlanden gebeeldstormd werd, was Steenvoorde, een dorpje nabij Cassel in Vlaanderen, thans aan Frankrijk toebehoorend. Wie was het die het volk tot de afwerping der ‘goden’ (de beelden der Heiligen) en de plundering der kerke aldaar opruide? - Een predikant, Sebastiaan Matte van Yper!Ga naar voetnoot(1) Den 11e, 12e en 13e Augustus werd de verwoesting der kerken en kloosters alom in de dorpen rond Sint-Omaar, Cassel, Yper en Kortrijk voltrokken.Ga naar voetnoot(2) Wie voerde er de bende boeren, lichtkooien, ‘den droesem, gelijk Strada zegt, welke alleen bij groote beroerten uit de diepte opbruischt’ en evengemelde wanordelijkheden tot het leven riep, aan?... Dezelfde Sebastiaan Matte, die den beeldstorm den 10e te | |
[pagina 392]
| |
Steenvoorde voorzat, een predikant van Richebourg, met name Juliaan, en eenige andere bedienaars van het ‘Zuiver Woord Gods’ wier namen de geschiedenis gelukkiglijk niet heeft bewaard!Ga naar voetnoot(1) Door deze eerste proeven, die het hun gegeven was straffeloos te volvoeren, verstout en nergens den minsten tegenstand ontmoetende, veroorloofden zich de beeldstormers zich den 15e naar Yper te begeven. Terwijl Antoon Algoet, een oud-dominikanermonik, toen ten tijde leeraar der ‘nieuwe Religie’, met het magistraat der stad aan de poort van Boesingen onderhandelde en aan dit verklaarde dat het zijn plicht was de ‘afgoden’, als strijdig met het woord Gods, uit de tempels te doen verdwijnen, drong Sebastiaan Matte, reeds boven vermeld, met een aantal gewapende volgelingen der ‘Nieuwe Leer’ langs een anderen kant binnen, en zich aanstonds in de kerken werpende, vernietigde, verbrijzelde of roofde en plunderde hij alles wat onder zijn bereik viel: autaren, beelden, schilderijen, kelken, kerkgewaden, boeken, in een woord, al wat van ver of dichtbij met den ‘ouden’ godsdienst in verband stond.Ga naar voetnoot(2) Yper was de eerste groote stad, waar het helsch vernielingswerk, door de geschiedenis den schandnaam van ‘Beeldstorm’ op het voorhoofd gedrukt, plaats vond; | |
[pagina 393]
| |
Antwerpen, de vermaarde Scheldestad, heel de wereld door om haren handel en haren rijkdom bekend, de tweede. - ‘Nergens, zegt Dr. J.W.F. Nuyens, vertoonde zich de woede dezer onverlaten, de verslagenheid der katholieken en de zwakheid dergenen die voor de orde moesten zorgen, in hooger mate; nergens werd ruwer vernield, nergens werden grooter schatten en kunststukken vermorzeld en verplet... Onbeschrijfelijk was de wandalenwoede der beeldstormers. De rijkdommen door hen vernield, vertrapt, verscheurd, vertreden, zijn niet te waardeeren. Nog meer dan door de vernieling dier kunstwerken, moest de geloovige katholiek tot in het diepste zijner ziel verontwaardigd worden door de profanatiën die er werden gepleegd. De beeldstormers wreven hunne schoenen met de H. Olie; de tabernakels werden opengebroken en de H. Hostiën met voeten getreden. Het werk der vernieling ging zoo spoedig zijn gang, dat Strada het bij het werk van helsche geesten, eerder dan van menschen vergelijkt. In den tijd van iets meer dan vier uren hadden ruim honderd onverlaten, onder het aanschouwen van een aantal andere, psalmen zingende en de paapsche afgoderij vervloekende, het prachtigste en het rijkste gebouw der rijke Nederlanden, de schoonste kerk der Christenheid in een tooneel van verwoesting veranderd. ‘Van Onze-Lieve-Vrouwe ging het naar de andere kerken en kloosters. Eer de dag weder aangebroken was, bestond er in gansch de stad noch kerk, noch kapel, noch gasthuis, noch klooster, zegt J. Van Wesenbeeke, dat niet geheel en al vernield was. Den 21e ging het op dergelijke wijze aan het werk in de omstreken der stad waar de klooster- en dorpskerken de razernij dier horden moesten ondervinden.’Ga naar voetnoot(1) - En wie stond aan 't hoofd dier wilde, barbaarsche, onmenschelijke heilig-, godsdienst-, recht-, kunst- en | |
[pagina 394]
| |
eigendomschennis? Wie raadde ze aan, gebood ze! Een der bijzonderste hervormers der Nederlanden, de Zwollenaar, Herman Modet!Ga naar voetnoot(1) ‘Op den 20 Augusty’, zegt de naamlooze schrijver van het Chronyckje van Antwerpen, die zelfs door onze tegenstrevers als volstrekt onpartijdig wordt geroemd, ‘sdysdaechs nae die vesperen... is doctor Hermanus, als de principaelste Calvinisten predicant... op den preckstoel gegaen om te precken; soo hebbense altsaemen, die inder kercken waeren, met luyder stemmen psalmen gesongen, ende Hermanus voorts in syn sermoon gaende heeft zeer veel gepreekt van de affgoderye, expresselyck gebiedende dat men alle die beelden, figueren, chieraet van der kercken, omverre smyten soude, dwelck terstont aen onser L.V. choor begonst wirt: ende en lieten nyet aff voor dat syt al bedorven en gestolen hebben, dat in der kercken was’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 395]
| |
Den 22e grepen dezelfde gruwelen en schandtooneelen te Gent plaats. Ziehier hoe een ooggetuige, Filips de Kempenaere, ze in 't kort beschrijft: ‘De onzinnige gemeente binnen (St-Jans kerke) rakende heeft terstond alle de beelden omverre gesmeten, ende alzoo hunnen hoop geweldig aenwies, liepen zy naer het klooster der Augustynen, van daer naer de Carmelieten ende soo voorts naer de Predikheeren, alwaer zy alle de beelden, schilderyen, gestoelten en outaren, ja zelfs de gedenkschriften der overledenen vernielden. Vrouwen en kinderen waren zeer heftig in dit goddelooswerk; zy scheurden de kerkgewaden en sieraden, namen de kelken en gewyde vaten weg: het scheen dat al de duivels der helle met dit gespuis medewrochten, want het in korten tyd eene ongeloovelyke schade dede aen zoovele kerken en kloosters, zoo binnen als buiten deze stad; als eene overstelpende of doorgebroken zee, beroofde het, behalven de voornoemde kloosters, nog de kapelle van St Gilles, St Pharaildiskerk en St Michiels binnen de stad, en buiten de Brugsche poort, het klooster der Carthuizers; deze menichte, van daer wederkomende, snelde naer het begynhof, naer het Ryke-gasthuis, loopende alles uit en in, wegnemende al wat zy krygen konden, en roovende den schat van gemeld gasthuis. Opvolgentlyk werd het klooster der Byloke, dat van den Groenenbriel, St Baefskerk en de abdy van St Pieters, alwaer zy de schoone bibliotheke bedierven, geplonderd. Nog woedden deze brave gezellen niet min in het klooster der Minnebroeders, alwaer zy erger als heidenen en joden alles vernielden’Ga naar voetnoot(1). Vraagt men nu wie de oorzaak van al die heilloosheden, die plundertochten en heiligschenderijen waren, zoo luidt het antwoordt: een aantal lijd- en gedoog- | |
[pagina 396]
| |
zame ministers van het ‘zuiver woord Gods’, die sinds ettelijken tijd niets anders gedaan hadden dan hunne toehoorders tegen den afgodendienst der Katholieken op te ruien, en, dagen aan dagen, zich reeds vermaakten aan 't breken, 't vernietigen en 't rooven van alles wat dezer laatste heilig en duurbaar was: Herman de Struycker, wier heldendaden wij reeds te Antwerpen bewonderd hebben, Pieter Datheen, Jan Micheus, Jacob Carpentier, Balthasar Pieter en andereGa naar voetnoot(1). Te Doornik brak de beeldstorm los den 23e, dags na dat hij in de Arteveldestad gewoed had. De heerlijke kathedraal, welke deze aloude bisschopstad bezit, werd met de zelfde woede, als overal elders met alle kerk gebeurde, vernield. ‘Alles, zegt een geschiedschrijver, werd er vertrapt en vertreden; dezelfde heiligschennis als in andere steden werd er op alles wat den Katholieken heilig was, gepleegd. De woede der beeldstormers bepaalde zich bij het ziellooze hout en steen, noch bij de heiligste Mysteriën der Kerk. Zij opende de graven om het stoffelijk overschot van den Senechal van Henegouw die bijzonder bij hen gehaat was, uit te werpen. Een bakker kapte het lijk een arm af, nam dien mede naar huis en wierp hem in de Schelde.’Ga naar voetnoot(2) En de belhamels-aanvoerders! Het waren drij Kalviensche predikanten, twee Fransche, Ambroos Wille en Karel Melle of Nyelle en een Bourgondier, wier naam ons onbekend is!Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 397]
| |
Te Valencijn, waar den 24e de tijding aankwam, dat het grootsche (!) werk der Hervorming, de beeldstorm, twee dagen te voren; te Antwerpen en elders voltrokken was, ging men niet min geweldig te werk. Nog denzelfden dag viel men aan 't plunderen, 't breken, 't vernielen en 't rooven van alles wat men in de kerken en kloosters kon meester worden. Onmogelijk, schrijft Renom de France, is het zich een gedacht te vormen, met welke razernij zij (de Nieuwgezinden) dit hun ellendig boevenwerk volvoerden. ‘Op minder dan drij dagen, vernietigden zij te Valencijn, te Marchiennes en omstreken alles wat tot den katholieken godsdienst behoorde, en brachten zij voor verschillende millioenen schade aan dezen toe.’Ga naar voetnoot(1) Nogthans, de aanvoerders dezer gewelddaden, zoozeer in strijd met alles wat de christen godsdienst - godsdienst van vrede, eendracht en liefde! - voorschrijft, waren!?... Een aantal predikanten: Gui de Bray, Pellegrin de la Grange, Charles Cornelis, Pieter Datheen, enz.Ga naar voetnoot(2) Ziedaar voor wat eenige der bijzonderste steden van Zuid-Nederland betreft. Eene menigte andere steden en dorpen, zoo in het NoordenGa naar voetnoot(3) als in het Zuiden - | |
[pagina 398]
| |
in Vlaanderen alleen werden, in den tijd van zes dagen (10-15 Augusti), niet minder dan 400 kerken en kloosters gebeeldstormd, geplunderd of verbrandGa naar voetnoot(1) - waar dezelfde feiten, in dezelfde omstandigheden, om het zelfde doel en door dezelfde soort van personen gepleegd werden, zouden wij nog kunnen aanhalen; doch wij vermeenen het niet noodig, die welke wij onze lezers onder het oog gelegd hebben, reeds genoegzaam betuigende welk de geest was die aan dit haatvol monster-vernielingswerk voorzat. Klaar als de zon, gelijk 2 en 2 is 4, komt er uit voor dat de beeldstorm, waarvan hier spraak is en welken nog heden tal van Protestantsche schrijvers met vreugde begroetenGa naar voetnoot(2), zijnen oorsprong ontleent aan de HervormingGa naar voetnoot(3); dat hij in den naam dezer en op het toedoen der opper- | |
[pagina 399]
| |
hoofden der Hervorming werd voltrokkenGa naar voetnoot(1); en dat, zoo niet overal, ten minste op het overgroot getal der plaatsen waar hij tot stand kwam, de leeraars en bedienaars der Hervorming er aan het hoofd van stonden; dus ook, wat hier noodzakelijk uit voortvloeit, dat hij het werk is der Hervorming, en, - wat wij moesten betoogen - een onmiskenbaar, onwrikbaar bewijs der verregaande, alles wat haar in den weg stond verbrijzelende onverdraagzaamheid derzelve! Doch, veronderstellen wij nog - iets wat geschiedkundig volstrekt valsch is (wij hebben het bewezen) - dat de beeldstormingen van 1566, noch die welke naderhand, dan hier dan daar, overal waar de Hervorming meester werd, plaats grepen, tegen deze pleiten: ontbreekt het ons daarom aan feiten die het stellig bewijs leveren, dat ‘verdraagzaamheid in godsdienstzaken’ eene deugd is die bij de Hervormden der XVIe eeuw, alles behalve thuis behoorde!
(Wordt vervolgd.)
Grobbendonk. P.J. Goetschalckx. |
|