Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
Aan den eerw. heer Nicolaï J.-L.
| |
[pagina 367]
| |
Wanneer gij dit lachende woonhuis beschouwt,
Waar, onder het zaligst genieten,
Van zegen besproeid, en van vrede bedauwd,
Ons' Herder zijn dagen ziet vlieten;
- Dit woonhuis zoo verre van allen bekend,
Die lijden aan armoê, aan nood en ellend, -
Denk, als gij dit tooverende Eden beschouwt:
‘Zijn schrander vernuft heeft dit Eden gebouwd!’
En was ook zijn hoofdzorg om ieders gemoed
Van 't goddelijk vuur te doen gloeien;
Om zielen, gewasschen in Jezus zijn bloed,
In godsdienst en deugd te zien bloeien;
De wetenschap, nauw aan den godsdienst verwant,
Dat edelste sieraad van 't mensch'lijk verstand,
Dat hemelsch geschenk, aan Gods wijsheid ontvloeid,
Hield immer zijn leergierig harte geboeid!
't Venijnig gebroedsel,Ga naar voetnoot(1) dat schuilt in den nacht,
En smeedt daar zijn heillooze plannen,
Dat tronen, altaren en haardsteên belacht,
En God uit de school wil verbannen;
Dat telkens zijn zege luid brulde in het rond
Wanneer het een christene ziele verslond,
Het trachtte, gewapend met duivelsche macht,
't Geloof te versmachten in 't jeugdig geslacht!
Dat ziet onze Herder. - Zijn priesterlijk hart
Is innig geschokt en bewogen.
Zijn oog ziet het onweer, zoo dreigend en zwart,
Verdonk'ren de hemelsche bogen.
Zijn schaapstal, zijn kudde verkeert in gevaar!
Zijn lammetjes blaten zoo bang en zoo naar!
Daar roept hij, vervuld van der Heiligen moed:
‘Ik geef voor mijn kudde én mijn goed én mijn bloed!’
Straks rijst hier een school, waar de ziel van het kind
Hoe woedend de baren ook stormen!
Een zekere haven, een vaderschoot vindt,
En veilig ter deugd zich kan vormen;
Waar in zijnen boezem het zaad wordt gezaaid
Daar latere leeftijd de vruchten van maait;
O wijkplaats van godsvrucht, van leering en licht!
Wij zijn uw bestaan onzen herder verplicht!
| |
[pagina 368]
| |
Wie meldt al het goed door uw ijver gesticht,
Zoo kwistig gestrooid allerwegen?
Uw handpalm, gestaâg tot den lijder gericht,
Druipt immer van weldaad en zegen!
Wat nooden verlicht en wat tranen gedroogd!
Wat zuchten gestild en wat harten verhoogd!
Geen wonde zoo scherp en geen droefheid zoo groot,
Waar gij geen verzachtenden balsem op goot!
Mocht d'Ouderdom u met zijn zilveren krans
Den achtbaren schedel bekronen,
De roos der gezondheid, in helderen glans,
Versiert nog uw bloeiende koonen!
En 't harte!... Al namen uw jaren steeds toe
Klopt jeugdig en vreugdig en blij te gemoê!
- Een lachende gaard, vol van kleuren en licht,
Waar eeuwige Lente haar bloementroon sticht! -
Aanvaard, lieve Vader! zoo teeder bemind,
De hulde van al uwe kinderen,
De liefde, die ons aan uw harte verbindt,
Kan niets, kan de dood niet verminderen!
Gij hebt ons gedoopt, en zoo dikwijls gevoed
Met Jesus, zijn vleesch en zijn kostelijk bloed!
Gij hebt ons den weg naar den hemel getoond!
Dáár wordt uwe deugd eens naar waarde beloond!
Dat slechts deze bede, aan ons harte zoo dier,
Door Vader niet af word' gewezen!
Och! blijf steeds en leef in ons midden alhier,
En maak toch uw kinderen geen weezen!
Uw liefde heeft gronden zoo vast hier gelegd!
Uw liefde schoot wortels zoo hoog en zoo hecht!
De boom, die verouderd verplant is van hof,
Verkwijnt en versterft en bezwijkt in het stof!
W'erkennen, o God! met een dankbaar gemoed,
Uw hoogsten, onschatbaarsten zegen,
Dien w'in onzen herder, zoo vroom en zoo vroed,
Als blijk uwer goedheid, verkregen;
En smeeken dat d'engel die hier hem geleidt,
Hem jaren nog welstand en vreugde bereid',
Hem trouw vergezell' tot het eind van de reis,
En eenmaal hem krone in het hemelsch paleis.
Buvingen.
Van Genck, Pr.
|
|