Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Mgr. Stillemans.
| |
[pagina 298]
| |
laas, lieten, naast hun gezegenden welstand en geachten naam, aan hunne kinderen de kostbare erfenis na van eene wel gerichte, onderscheidene opvoeding en van die echt Vlaamsche, echt Christelijke deugden, waardoor zij zelve de achting en genegenheid hunner medeburgers in hooge mate verworven hadden. Na de voorbereidende leergangen in Sint Jozefs gesticht, begon Mgr. Stillemans de Latijnsche studiën in het Klein Seminarie. Van zijne medeleerlingen even als van zijne overheden werd hij bemind en gewaardeerd. Zijne stichtende godsvrucht ging met gulle vriendelijkheid gepaard; geene laatdunkendheid ontsierde zijne hooge begaafdheden; ook benijdde niemand het succes dat hij verwierf, maar iedereen juichte elke onderscheiding toe die hem te beurt viel. De stappen van zijn ouderen broeder volgende, bestemde de veelbelovende student zich tot den geestelijken staat, en, op 1 October 1853, trad hij in het Groot Seminarie. Ook daar trokken zijne deugden en schitterende bekwaamheden de aandacht der overheid op hem, en, priester gewijd den 20 September 1856, werd hij door Mgr. Delebecque ter hoogeschool van Leuven gezonden, waar hij, in Juli 1860, voor de staatsjury, het diploma van Doctor in Wijsbegeerte en Letteren bekwam. Zijn laatste studiejaar van Leuven viel saâm met de jubelviering der Hoogeschool over vijf en twintig jaren van bloeiend bestaan. Te dier gelegenheid werd, als het ware, een kampstrijd tusschen de leden der Société littéraire geopend, waarbij zouden bekroond worden dezen die zich door de verdienstelijkste letterkundige werken onderscheidden: Mgr. Stillemans won het gulden eeremetaal, bene merito, met zijne merkwaardige studie over Vondel. Men ziet dat die studie niets gemeens heeft niet zijn examen van Doctor in Wijsbegeerte en Letteren. In een der verslagen van de Koninklijke Vlaamsche Academie leest men een opstel over den ‘Terugkeer | |
[pagina 299]
| |
tot Vondel’. Het werk van Mgr. Stillemans wordt er volgender wijze in besproken: In 1858 werd het vierde boekdeel van Vondel's werken uitgegevenGa naar voetnoot(1). Dit vierde deel behelst de Altaargeheimenissen. Het volgende jaar bood de Eerwaarde Heer Stillemans, alstoen kandidaat, later doctor in wijsbegeerte en letteren, kanunnik van Sint-Baafs nu en superior van het Seminarie te Sint-Nikolaas, eene merkwaardige verhandeling over Vondel en de Altaargeheimenissen aan, in eene zitting der Société Littéraire, bestaande bij de hoogeschool van Leuven. Deze geschied- en letterkundige bespreking, opgenomen in de Mémoires choisis van het genootschap, beslaat 132 bladzijden in-8o. Geschreven in Fransche taal, maakte zij de Waalsche leden der Société Littéraire met de glorie onzer letteren bekend. Houdt men rekening van de minachting, waarmede onze Waalsche landgenooten langen tijd de Nederduitsche taal en letteren bejegenden (voor hen toch bestond geene andere nieuwere letterkunde ter wereld dan alleen de Fransche) men zal licht begrijpen hoe verwonderd de Waalsche medeleden van M. Stillemans toeluisterden, wanneer deze eenige staalkens van Vondel's poëzij ophaalde, wanneer namelijk hij den Lucifer ontleedde en dat hun daarbij de beroemde lofzang van het treurspel werd vertolkt. In plechtig stilzwijgen vernamen zij uit de Fransche proza den weerklank der Nederlandsche harp: ‘Quel est celui dont le trône est si élevé, qui est assis au sein des abîmes de la lumière? Celui qui est éternel par delà tous les temps, immense par delà tous les espaces, et qui, sans contrepoids et sans appui, n'existe qu'en lui-même, et ne repose que sur soi? Celui dont l'être immuable contient tout ce qui autour de lui et en lui s'agite, et est mû autour de ce centre un et unique? La splendeur des soleils, l'âme et la vie de tout ce que l'esprit conçoit, de tout ce | |
[pagina 300]
| |
qui est éternellement concevable? La veine, la source, l'océan de tant de biens découlant de sa fécondité, existant par sa grâce, par sa toute-puissance, par sa sagesse, qui du néant les appela à l'être, lorsque ce palais d'une si admirable perfection, ce ciel des cieux ne brillait pas encore?’ De Vlaamsche leden der Société Littéraire hielden onder de lezing van M. Stillemans het oog op de Waalsche studenten, die bevreemd tot malkaâr fluisterden: ‘Mais ce Vondel est un vrai génie!’ En trof hen in de vertaling de hoogte van het genomen standpunt, de verhevenheid der gedachte, het onstoffelijke (zou men mogen zeggen) van de bepaling, zij hadden niet min verwonderde ooren open voor de regelen, die op de inkleeding der gedachte hunne opmerkzaamheid riepen; die, zoo goed het mogelijk is voor wie het oorspronkelijke niet kan genieten, hen bekend maakten met de meesterschap van Vondel over verzenbouw en taal, hen hielpen oordeelen over den zwier van de lyrische stroof, de prachtige ontwikkeling van den volzin, de majesteit van den vorm. ‘Telle est cette poésie ravissante, sublime!’ schreef Dr Stillemans. ‘Une remarque encore est nécessaire à cause d'un défaut capital de ma traduction. La strophe chez Vondel est de vingt-huit vers, que j'ai été forcé de couper, mais qui, chez le poète, s'unissent, sans qu'un seul point en vienne briser le fil. L'esprit ne s'arrête nulle part: il est poussé d'idée en idée dans le domaine infini de l'intelligible; des éclairs nouveaux vous frappent coup sur coup, sans que l'on soit soustrait aux précédents, et au bout de la strophe on est comme anéanti sous le poids de la divinité et on se prosterne avec les anges. C'est ici la période poétique dans toute sa magnificence et dans toute sa perfection. Le poëte s'élève d'un seul essor jusque dans les pleines régions du sublime: il semble dans son vol audacieux négliger la coupe et la rime, ces formidables entraves de l'enthousiasme, quand on n'est pas maître de la langue, | |
[pagina 301]
| |
quand on ne puise pas à pleines mains dans ses trésors; mais voyez: coupe variée et harmonieuse, rime facile et riche, langage propre et correct, rien de tout cela ne manque dans cette contemplation hardie; tout cela les ailes du chantre le secouent naturellement dans leur sublime agitation.’ De studie van Dr Stillemans heeft in zekeren kring, - ach! een te beperkten kring, - het wederkeeren tot Vondel bewerkt. Een zijner bekeerlingen, het mag vreemd voorkomen, was zijn eigen meester, professor Jan David. Dat weet ik van dien geleerden man zelf.... ‘Er is hier, hoorde ik hem eens zeggen, een jong geestelijke ter hoogeschool geweest, die over Vondel schoone bladzijden heeft geschreven. Nooit had ik begrepen wat men in Vondel al te roemen vond. De heer Stillemans heeft mij de schoonheden van Vondel geopenbaard.’Ga naar voetnoot(1) De geleerde commentator van Vondel, Mr. van Lennep, schreef den vleiendsten lof over het bekroond werk van Mgr Stillemans. Eene verkorte omwerking dier studie, door den schrijver zelf bezorgd voor de Godsdienstige Week van Vlaanderen (eerste jaargang), werd nu onlangs, met zijne toestemming, als inleiding geplaatst aan het hoofd der nieuwe uitgave van Vondels Altaargeheimenissen, bearbeid door den Eerw. Heer J. Erkens. De Alma Mater had sedert 1860 haren uitmuntenden zoon niet uit het oog verloren: door Mgr. Laforêt werd later bij het Bisdom van Gent de vraag ingediend om Mgr. Stillemans als hoogleeraar van Leuven te laten benoemen. Mgr. de Bisschop verkoor, hem voor het onderwijs in zijn eigen bisdom te bewaren. Het was den 16 Augustus 1860 dat Mgr Stillemans benoemd was geworden tot leeraar aan het Klein Seminarie te Sint Nikolaas, de school zijner humaniteiten. Welkom | |
[pagina 302]
| |
was aldaar zijne benoeming. Trouwens, hij was een dier weinige studenten die zich onder hunne medeleerlingen eenen naam maken; die, na het sluiten hunner studiën, bij leeraars en leerlingen nog met eervolle onderscheiding vermeld worden: de buitengewoon verdienstelijke voorlezingen die hij daar in het letterkundig genootschap placht te houden, hadden de hoogste gedachte van zijn vernuft doen opvatten, gedachte die bij de berichten uit Leuven onderhouden en gestaafd werd. Niet zonder fierheid gewaagden zijne leeraren van vroeger, bij zijne luistervolle bekroning, van ‘de wonderbare begaafdheden hem door den Hemel gegund, die hij door volhardende vlijt ontwikkelde en met voorbeeldige godsvrucht versierde’. Zulks herinnerde en getuigde nog, in 1885, bij eene plechtige huldebetooging, zijn eerbiedwaardige oud-professor, de geleerde Kanunnik Martens. Nu, in het huis dat zich aanhoudend over hem had geroemd, werd Mgr Stillemans welhaast tot de hoogste rangen verheven: reeds in 1861 leeraar van Rhetorica, werd hij in 1865 leeraar van Wijsbegeerte, en toen de verdienstvolle superior Dubois tot het ambt van vicaris-generaal des bisdoms werd aangesteld, zag hij zich in December 1867, tot diens opvolger benoemd en werd hij in zijn ambt van Bestuurder met geestdriftige vreugd door allen begroet. Dat hij in dit gewichtig ambt aan de verwachting zijner overheid beantwoordde, erkende zijne doorluchtige Hoogwaardigheid de Bisschop, Mgr Bracq, door hem, op 30 Mei 1869, tot eerekanunnik te verheffen. Jaren achtereen werd door zijne leeraren en studenten die eervolle hoogschatting eenstemmig bekrachtigd. Ook, toen hij het vijf en twintigste jaar zijner toewijding aan het onderwijs bereikte, werd hem een huldefeest ingericht gelijk men er elders geen heeft geboekt - zoo prachtig, zoo hartelijk, zoo roerend! Mgr Stillemans had, in de volle overtuiging van zijnen geest en in de volle maat zijner krachten, de plichten zijner heilige bediening gewaardeerd en | |
[pagina 303]
| |
gekweten. Hoe menigmaal hoorden wij hem, in zijne edele en gespierde taal, spreken over dien arbeid ‘van elken dag, van ieder uur!’ Met welke geestdrift wees hij op die grootsche taak: ‘de jongelingen vormen tot goede christenen, tot goede burgers, tot deugdzame en bekwame mannen, nut stichtende in al de kringen van openbaar en van bijzonder leven!’ Het was naar aanleiding der eigene woorden van den gevierde, dat wij, op het plechtig oogenblik van het huldefeest, zijn werk beschrijvende, tot de studenten de volgen verzen richten: Als kindren nog geleidde u de ouderhand hier binnen
Om uit 't geliefde kind het eerlijk hart te winnen
Van jongeling en man. De jaren gaan gezwind...
De kracht des jonglings rijst ontwikkeld uit het kind.
o! Dan de jonge deugd, (dien stroohalm, rank gestegen,
Dat dunne rietje, bloot aan vlagen allerwegen,
Dat op zoo schralen top het bloeiend korenaar,
Den kostbren graanoogst, draagt;) die deugd te sterken, haar
Beschutten bij den stoot der opgekomen stormen,
Den drift van jongen groei tot wijze kracht te vormen,
Te erkennen in de jeugd de vrucht van later' dag,
Te weren, hoedzaam, wat die toekomst hindren mag,
Bij 't neigen heen en weer de tochten te onderkennen,
En zóó den jongling eens, bewaard en rein, te mennen
Bij 's Heeren goede graan in rijpheid van zijn' geest:
Groot werk van kunde en vlijt, maar wel van liefde 't meest!
Laat luid het oogstlied dóór den korenakker galmen!
Hoe werden, vracht bij vracht, de geelgerijpte halmen
Reeds weggevoerd uit 't veld, en staan, waarheen gij schouwt,
In oppers, hooggetast van schooven, opgebouwd!
Bij dezelfde gelegenheid droeg Lodewijk de Koninck, de vriend des huizes, een meesterlijk gedicht voor dat uitweidt over de rijke vruchten uit den vijf en twintigjarigen arbeid van Mgr. Stillemans gesproten. Onder andere schoone strofen lezen wij in zijn jubelvers de volgende: Door vijf en twintig jaren
Is in heur stillen glans
En luister voortgevaren
De zon van Stillemans.
De gouden Priesterzonne,
Vol wetenschap en deugd;
De rijke levensbronne
Voor Vlaandrens vrome jeugd.
| |
[pagina 304]
| |
Wees, Priester Gods, gezegend!
Die uit uw vollen schat
Uw milde gunsten regent
Op platteland en stad.
Als Leeraar en als Vader
Hebt Ge in dit zalig huis
De levendwater-ader
Doen springen van het Kruis.
Twee duizend Vlaamsche knapen
Hebt ge in het Koningschap
Geharnast, met het wapen
Van Deugd en Wetenschap.
Twee duizend staan ze in't strijden
Voor God en Vaderland;
Twee duizend, die belijden,
Wat Gij hebt ingeplant.
Gehonderden Levieten
Ontsproten uw gesticht,
Die door de wereld gieten.
De stroomen van Gods licht.
Gegroet, o Man des Heeren!
Gegroet, o Stillemans!
Wat wij in u vereeren.
Is: uwe deugdenkrans.
De krans der Wetenschappen,
Waardoor Gij aan het hoofd
Der jonglingschap moogt stappen,
Die weet en die gelooft.
Blijf lang de fakkel zwaaien
Van Wetenschap en Licht;
Blijf lang de zaden zaaien
Der Deugd, die 't leven sticht.
De Hemel zal u loonen,
Zooals geene aarde loont;
De Hemel zal u kronen,
Zooals geene aarde kroont.
Ook buiten het klein Seminarie wist Mgr. Stillemans goed te stichten. Moest, gelijk elke andere regel, de regel nemo propheta in patria sua door eene uitzondering bevestigd worden, zoo werd hij gestaafd bij het groot gezag en den onbetwistbaren invloed van Mgr. Stillemans in zijne geboortestad en doór het geheele Land van Waas. Niet eene zaak van aangelegenheid liet zijnen raad en zijne medewerking ongevraagd, onbenuttigd. In hem eerde men den man van oordeel, bezadigd en krachtdadig; kalm, van gejaagdheid vrij, hoe verrassend en zorgelijk de toestanden zich mochten voordoen; scherp en doordringend van blik op menschen en zaken; naar vaste beginselen zijne stappen richtende, eerder dan langs uitwegen zoekende naar zijn einde en oogwit; een' handhaver van orde en vrede, afkeerig van al wat, overdreven, onstuimig stormt in plaats van geregeld te gaan; die, omzichtig en in wijze mate terughoudend, hoe vriendelijk en gespraakzaam ook, | |
[pagina 305]
| |
geene behoefte aan te milde mededeelzaamheid had; die door zelfkennis, wilskracht en deugd tot de edele zelfbeheersching was gekomen waar hij zich door onderscheidde en kenmerkte; die den gewenschten uitslag even wijs en krachtig te bereiden wist als geduldig en langmoedig af te wachten; die zijne meerderheid kon doen gevoelen zonder te kwetsen, en, zonder in overhaasting hem te beschamen, den onbedachte tot eerbied en waardeering wist te brengen; die de kunst had, op het juistgemeten oogenblik het beduidend, zinrijk woord te plaatsen dat beteugelde zonder te bestraffen, dat een wenk was tot overleg en bedachtzaamheid, dat, als een richtig afgeschoten pijl het doel en de plaats trof waar het op mikte. In dagelijkschen omgang ondervond men daarbij voor de gewone betrekkingen rechtzinnigen eenvoud met edelaardige deftigheid; gezellig, welgemoed en welbespraakt, was hij mild aan geestige schetsen en levensvolle verhalen. Wie vertrouwelijk, in gemoede, hem spreken ging, is hem verknocht en dankbaar gebleven. Zijne kostbare hoedanigheden teekenden, ja, in hem eenen man voorbeschikt tot het verhevenst ambt en het gewichtigste bestuur. Wat daarenboven algemeen gekend is en hoogst welkom zal wezen, het is zijne oprechte en verstandige vlaamschgezindheid, waar hij meldenswaardige blijken van heeft gegeven. Ons bisdom had recht zulks te hopen van den opvolger van Mgr. Lambrecht, dien overtuigden Vlaming, ‘dien Vlaming van één stuk’ gelijk hij, sprekende met De Beucker, zich zelf noemde... Mgr. Stillemans verdiende, om gansch zijn verleden van leeraar en superior, dat wij hem, bij de huldebetooging ingericht ter eere van Mr. De Potter en waar wij mede deel in hadden, bij de plechtige vergadering deze woorden toestuurden: ‘Lof en dank U, zeer Eerwaarde Kanunnik Stillemans, mijn geachte Superior en beminde meester, die Vlaamsch van hart en woord, ons in het ont- | |
[pagina 306]
| |
wikkelen van den Vlaamschen geest bij de jongelingschap voorgegaan zijt! Vele onzer oud-leerlingen zijn dáar onder de feestgenooten! Aan hen te getuigen, dat wij nooit aan hunne jonge en frissche geestdrift voor eigen taal, onze deelneming en richting hebben onthouden.’ Het is daaraan te danken - omdat men wist hoe de Superior het Vlaamsche beginsel was toegedaan, - dat de moedige Vlaamsche beweging van het ‘Studenten-volk’ (men herinnere zich den tijd van Rodenbach, Pol de Mont, Joos - het jeugdige driemanschap,) in het klein seminarie van Sint-Nikolaas geene betreurlijke gisting te weeg bracht, maar de geesten rustig en bevredigd liet: de studenten hadden geene redenen, wantrouwig te zijn van hunne meesters. Het was dus wel het recht van Mgr. Stillemans, toen hij als redenaar optrad bij de derde algemeene feestvergadering die den 31 Augustus en den 1 September 1885 te Mechelen gehouden werd, ‘de beste inlichtingen te geven (gelijk het verslag spreekt) over den toestand van het onderwijs’ in zijn bisschoppelijk college... Wij noemden het Davidsfonds. Het Davidsfonds en de Vlaamsche zaak hebben aan Mgr. Stillemans meer te danken dan zijne tegenwoordigheid bij belangrijke vergaderingen. Het was hij die te zijnent eenige der vermogendste heeren van de stad en het arrondissement Sint-Nikolaas uitnoodigde en vereenigde om over het stichten der Afdeeling-Waas te beraadslagen; deze afdeeling kwam dus, een der drie eerste, (in Februari 1875) tot stand om welhaast 300 leden te tellen. Het is aan zijne tusschenkomst te wijten, aan de stappen die hij uit eigene beweging aanwendde, dat de zetel des hoofdbestuurs van het Davidsfonds gevestigd bleef te Leuven, dus bij de Katholieke Hoogeschool, en dat zijn geleerde vriend, de heer P. Willems zich bereid toonde, de leiding en het bestuur van het machtig genootschap in handen te nemen. | |
[pagina 307]
| |
Innige liefde tot de taal der vaderen, zijne onbaatzuchtige bezorgdheid met de Vlaamsche belangen was de drijfveer van elke poging die strekte om het Davidsfonds vaster te gronden en verder uit de breiden. Van daar ook zijne belangstelling in elk beduidend feit dat in het leven onzer letterkunde voorkwam. Hij was de eerste, buiten Antwerpen, die dichter de Koninck erkende, aanwees en met zijne bemoedigende vriendschap opbeurde. Nauwelijks kwamen de eerste ‘Tafereelen uit het Menschdom Verlost’ onder zijne oogen, of wij hoorden hem zeggen: ‘Heeren, leest dat! Daar zijn wij nu eens met dien dichter buiten het alledaagsche. Er galmen machtige tonen in die zangen! Die tafereelen zijn geene nagemaakte beeldekens, maar doeken breed en stout van lijn en kleur!... Met dien man moeten wij nader kennis maken: schrijft hem dat wij zondag aanstaande hem verwachten...’ En ja, den zondag nadien verscheen Lodewijk de Koninck in het seminarie van Sint-Nikolaas. Hoe hij daar onthaald werd!..... Leest de dichter van het Menschdom Verlost ooit de regelen die wij hier schrijven, dan zal in zijne ziel een der schoonste herinneringen van zijn leven opgaan. Reeds waren de Studenten ingewijd tot de kennis zijner ‘Tafereelen’ door voorlezingen in de ‘klas’. En als nu de dichter werd aangemeld, als de heer Superior hem de studiezaal binnenleidde, daar kwam geen einde aan het geestdriftig juichen, aan het donderend handgeklap!... O, meer dan honderd lessen van Vlaamsche spraakkunst zulks vermogen, bevorderde de voorlezing van Lodewijk de Koninck de liefde en de vlijt tot de studie der moedertaal! Meermalen werd voor de studenten dit roerend letterkundig feest herhaald, en welhaast wilden, op het voorbeeld van Sint-Nikolaas, ook andere Bisschoppelijke Collegiën van Oost- en West-Vlaanderen den dichter zien en hooren... Wat machtiger indruk kon tot ver- | |
[pagina 308]
| |
kleefdheid aan eigen taal en kunst, de jeugdige studentenharten worden ingedreven, dan door die wondere voorlezingen van nieuwgedichte, onuitgegeven stukken uit wier samenhang eens, naar hun voorspeld werd, het christen epos onzer huidige strijden, tot glorie onzer letteren, zou tot stand komen en in daglicht rijzen. Erkentelijk ook toonden zich de studenten voor de voldoening aan hunne Vlaamsche gevoelens gegund, en bij velen waren de dichterlijke voordrachten een zaad waar edele vruchten uit opgroeiden. Ware het hier de plaats eenige stukjes aan te halen, nadien door leerlingen vervaardigd, men zou naar geene verdere bewijzen vragen. Van het college uitgegaan verspreidde zich de vereering van de Koninck en de opwekkende beweging, die uit zijne poëzie ontstond, doór al de katholieke kringen van Vlaanderen. Mgr. Stillemans maakte al zijnen invloed werkstelling om den dichter uit de nederige betrekking van hulp-onderwijzer tot de plaats van schoolopziener te doen bevorderen. Even klaar bleek zijne belangstelling en deelneming in onzen taalstrijd, bij de onvergeetbare feesthulde die door het Davidsfonds in 1878 te Sint-Nikolaas werd gebracht aan den geleerden natuurkundige en beminden volksredenaar De Beucker. Het was in de studiezaal van het Klein Seminarie dat diens marmeren borstbeeld werd onthuld - men weet bij wat grootsche betooging... Geene Vlaamsche stad, hoe afgelegen ook, die hare vertegenwoordigers in de plechtige vergadering niet telde. De geleerde genootschappen en kunst-vereenigingen uit Noord-Nederland hadden mede talrijke afgevaardigden ter feest gestuurd. Laat ons de volgende zinsneden afschrijven uit de redevoering, dien dag door Mgr. Stillemans uitgesproken: ‘Hoe De Beucker, door persoonlijk vermogen, bijna zonder behulp van meesters, zich zelven tot uitstekenden natuurkundige heeft verheven; wat moedigen arbeid, | |
[pagina 309]
| |
wat taaie geduld hij aan den dag heeft gelegd; hoe rijk en edel zijn hert is, en wat kracht het bezit om te beminnen en de herten van anderen te veroveren; en, 't geen beter is en lofrijker nog, wat onvergelijkelijke zelfopoffering hij getoond heeft met op honderde punten van den Nederlandschen bodem, het goede zaad zijner grondige kennissen en zijner diepgodsdienstige gevoelens te verspreiden, heeft een oude vriend van De Beucker, een der beroemdste beoefenaars onzer vlaamsche letteren, de heer Snieders, u voor oogen gelegd. De Beucker, u hebt gij den arbeid getroost, de grondige studie, de ernstige en moeilijke navorschingen; ons, hebt gij den uitslag van uwen arbeid medegedeeld, en hem als bloemen zonder doornen laten genieten. Als bloemen, die niet alleen door rijke en bonte kleuren het oog streelen; maar wier welriekende geuren omhoog varen, naar God, haren Schepper. God, zijne almacht, zijne wijsheid, zijne goedheid, doet gij ons in zijne werken bewonderen, en onze geesten en onze herten doet gij tot Hem opklimmen! Heb dank en verheug u, brave man, die het woord machtig zijt! Talrijk zijn zij die gij onderwezen en gesticht hebt. Met honderden verdringen zij zich in deze ruime zaal; honderden omringen ons hier van buiten, en drie honderd van duizenden zijn zij die, uit Noord- en uit Zuid-Nederland, zich met mij vereenigen om u te bedanken, om u te zeggen dat uwe beeltenis in onze erkentelijke herten staat, duurzamer nog dan in dit duurzame marmer, en om met mij u lange en gelukkige jaren te wenschen!’ De eigenlijke werkkring van Mgr. Stillemans bleef langen tijd bepaald tot de stad van Sint-Nikolaas en haar omliggende. Het was daar dat hij, op groote rouw- en jubeldagen, als kanselredenaar zijne welsprekende redevoeringen voordroeg. Ons verdienstelijk weekblad ‘De Werkman’ herdrukte laatst eene bladzijde uit de feestrede, door Mgr. Stillemans uitgesproken op | |
[pagina 310]
| |
het jubelfeest van een bloeiend werkmansgenootschap te Sint-Nikolaas: ‘O Werklieden, mijne Broeders, riep hij uit, van hoeveel goed zijt gij op die 25 jaren niet getuigen geweest!... Oh! wilde men overal pogen hetgeen hier gedaan wordt! Wilden overal de hoogere klassen zich tot de lagere neigen, om haar liefde, genegenheid, achting, hoop en hulp mede te deelen, volgens de leering en het voorbeeld van Christus onzen Zaligmaker die, God zijnde, zich tot de menschen heeft vernederd, om hen te helpen en gelukkig te maken, dan zou de maatschappij niet blootgesteld zijn aan die stormen, waarin alles, ja, kan verdelgd worden, maar helaas! niets gered of niets verbeterd, voor niemand. Indien onze geboortestad van die stormen bevrijd is gebleven, het is, o werkman, omdat gij ondervindt dat de meeste rijken hier weten dat er een God is die hun gebiedt den minderen medemensch te beminnen en bij te staan; en gij, o rijken, 't is omdat de geringe man hier godsdienstig bleef, en dat zijn godsdienst hem leert deftig te zijn en moedig, en de misdadige afgunst te vermijden. De Godsdienst! De Godsdienst! Wee den rijke, wee den arme die hem mist! En vloek op den ellendeling die werkt om dit grootste goed van rijken en armen aan den mensch te ontrukken!’ Welke groote, manhaftige woorden! welke liefde voor het Volk! welk helder besef der noodwendigheden onzer samenleving!Ga naar voetnoot(1) De lijkrede van Z.H. Pius IX, waar het heldhaftig karakter van den grooten Paus zoo krachtig werd in afgeteekend en de leeringen van den Syllabus met de verklaringen der Vatikaansche Kerkvergadering zoo duidelijk werden voorgesteld, maakt, met de lijkrede van | |
[pagina 311]
| |
Mgr. Bracq en die van Mgr. Lambrecht, een drietal voorbeelden uit van gewijde welsprekendheid, verheven van gedachte, breed van opvatting, zuiver van taal en stijl, kunstrijk in verdeelingen en transitiën, een en geheel in hunnen samenstel; onder een verheven standpunt dat hij wist te kiezen, lag de te behandelen stof in hare gansche uitgestrektheid saâmgegrepen: geene sermoenen in twee of drie deelen, waar men nog een vierde en vijfde en tiende deel kan aan toevoegen zonder ze eens volledig te krijgen; maar redevoeringen die een volmaakten logischen kring beschrijven. Laat nu Mgr. Stillemans, den verdienstelijken, deugdzamen en rijkbegaatden man, tot breederen kring zijne werkzaamheid uitstrekken, door hem zal God ons teruggeven wat wij in den roemrijken Bisschop Lambrecht verloren; hij ook, even als zijn doorluchtige voorganger, hangt ter galerij
Van Vlaandrens herderen eene eedle beeltnis bij.
| |
Tot welkomgroet.Het snelgewiekte nieuws ijlt voort
En noemt den lang gewachten naam...
Godlof! het is de wensch verhoord
Der Gentsche priesters allen saâm.
Verheugend klinkt het Vlaandren doór:
Niet langer in Sint Bavo's koor
Zal met de dichte rouwgordijn
De bisschopstroon omsloten zijn;
En wie ten troon verheven werd
't Is hij - de priester Vlaamsch van hert,
Aan wien het Vlaamsche priestrental
Het welkom hartlijkst juichen zal.
| |
[pagina 312]
| |
Veel namen werden voorgenoemd;
Verdiensten, deugden luid geroemd;
Maar Rome, tusschen 't stemgeruisch
Dat opging allerzijds om Gent,
Heeft luisterend de stem erkend
Der eigen zonen van het huis,
En stemt de wenschen gunstig in
Die hopend hem ons harte droeg,
En geeft tot vader aan 't gezin
Wien het gezin tot vader vroeg.
't Is hij! - En aller vreugdeklank,
Eensluidend, zingt aan Rome dank!
't Is hij! - En aller liefdestem,
Eensluidend, groet en huldigt hem.
Doch boven al 't gejuich der vreugd
Galmt hoog de stem der Vlaamsche jeugd,
- Levietenkring, Studentenschaar,
't Oprechte, 't minnend jong gemoed
Dat uit zijn lessen, jaar aan jaar,
Tot eedle krachten werd gevoed.
Stil! 't groote Roomsche nieuws is daar...
Zij staan, gedrongen naast elkaâr,
- Verschoten wang en vonklend oog -
Reikhalzend naar 't beslissend woord;
En nauwlijks is de naam gehoord
Van STILLEMANS, of 't vreugdbetoog,
Geestdriftig jubelend, breekt uit
In zegegalmen ongestuit.
Laat nu dien naam door Vlaandren gaan:
Welk stad, welk dorpje treft hij aan
Waar geen getuige recht zal staan
Van wat er heilzaams werd gedaan,
Van wat er heilzaams mag voorspeld
Bij hem, wiens werk op 't schoonste veld,
Door duizenden met roem gemeld,
Zoo vele dankbre harten telt?
| |
[pagina 313]
| |
Toen op zijn' naam de keuze viel
Van Rome, en hem die toekomst lag
Voor de oogen open, in zijn ziel
Ontstond een vrees van diep ontzag
Voor 't heilig ambt. O, had zijn geest
Zich naar de honderden gekeerd
Die hij geleid heeft en geleerd,
Hij hadd' getwijfeld noch gevreesd!
Zwaar is de herderlijke staf
Dien Rome in zijne handen gaf,
Maar bij de kudde die hij richt
Maakt aller liefde en dank hem licht.
Het scheen ons, ja, dat uit den rouw
Geen nieuwe naam ons wekken zou,
Geen andre naam ons welkom zijn.
Doch, door de donkre droefheidswolk,
Liet God welhaast aan 't biddend volk
Weer lichtglans zien van zonneschijn.
Een was er, één - een zoon van 't land -
Wiens eedle deugd, wiens vaste hand
En heldre, kloeke geest, gepaard
Met gulle braafheid, Vlaamschen aard,
Ons uit de smert, zoo diep geleên,
Tot stille hoop herrijzen deên:
Door 't donkre zwerk de stralenglans,
Het was de hope - Stillemans.
Wees welkom, licht van hoop!... breek door!
Bestraal ons met uw middaggloor,
Gij milde zon, wier morgenglans
Zoo schittrend klom ten hemeltrans;
Wier koestrend licht, in enger perk,
Zoo menig vrucht voor Land en Kerk,
Tot wasdom hielpt, tot rijpheid bracht!
Breek door! elk plant, elk bloeme tracht
Op Vlaandrens akker dat uw licht
Haar zijne warme stralen richt'!
| |
[pagina 314]
| |
Rijs hoog en overstraal het veld
Dat eens in d'oogst uw glorie meldt!
Wees welkom met den besten groet
Van ons erkentelijk gemoed,
Gij die geen enkel harte vindt
Dat ooit u kende en niet bemint!...
o, Wie u haat, wie u belaagt,
't Zal om u zelf niet zijn, dát nooit!
't Zal om het Kruis zijn dat gij draagt;
't Zal om het purper, dat u tooit!...
Wees welkom, en misacht het niet
Dit welkom van een dankbaar lied!
Ik weet, ik heb u grooter schuld
Dan 't liedje dat u groet en huldt,
Dan deze versjes, los en licht,
Bij de eerste tijding u gedicht,
Dan 't feestlijk welkom dat u uit
Ons Belfort galmend tegenluidt.
H. Claeys, pr.
|