Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Een feest bij de Trappisten.WIE heeft niet gehoord van de Trappistenorde, en inzonderheid van de abdij van Westmalle, op de baan van Antwerpan naar Hoogstraten gelegen, van den strengen levensregel dier kloosterlingen, van hunne gulle gastvrijheid en van de onvermoeide werkzaamheid, waardoor zij deze barre heide in een vruchtbaar oase hebben herschappen? Wel is, sedert een paar jaren, het aanzien der abdij veranderd; een fraaie ruime kerk heeft de enge en sombere kapel, een sierlijk en grieflijk gastenkwartier de armoedige gebouwen van vroeger vervangen; doch de goede paters, na voor God en hunne bezoekers gezorgd te hebben, met de hun eigene zelfsverlooching, blijven zelven altoos even ellendig gehuisvest. Van een bezoek bij de Trappisten draagt men immer een diepen indruk mede. Die naakte vertrekken, dit gedurig bidden en arbeiden, die muren, welke van niets dan van dood en eeuwigheid spreken, die strenge verstervingen, dit nooit verbroken stilzwijgen doen ons, wereldlijken, deze kloosterlingen aanzien voor wezens die alle natuuropwellingen onderdrukt hebben en aan alle gewaarwoordingen des harten vreemd zijn geworden. Hoe zeer wij ons daarin vergissen hebben kunnen bemerken de honderden, welke te Westmalle op 6 September 1889 kwamen aangeland; neen, de edelste en geestverheffendste gevoelens, de eerbied, de genegenheid, de hoogachting, de erkentenis doen warm de harten dier kloosterlingen kloppen en het is hun eene zoete voldoening zulks voor God en de menschen te mogen laten blijken. Op 6 September dus kondigden uit de verte de op de tinne van kerk en klooster wapperende pausselijke en nationale kleuren de feestviering aan. Naderende viel het oog, links en rechts, op trofeeën, draperijen, feestoenen, triomfbogen, bloemkransen en vooral op jaarschriften en dichtjes. Wij kunnen aan de bekoring niet wederstaan er eenige van over te schrijven; doch slechts eenige, want er waren er in allerhande talen en op al de plaatsen en hunne volledige opgaaf zou een lijvig boekdeel beslagen. | |
[pagina 274]
| |
Zie er hier eenige terloops aangeteekend:
Op de inkompoorten stonden de volgende jaarschriften. beneDICtUs WUIJts preLaat Der orDe VIert hIer zIJn pLeChtIg JUbeLfeest. Heil Vader! wien het werd beschoren
Door een godgewijden band
Aan diens dienst te zijn verpand;
't Beste deel hebt gij verkoren.
't Is de God-Mensch Die het zegt,
't Beste is voor U weggelegd.
o Jubelkroon!
Hoe hemelschoon
Versiert gij vaders schedel,
Alleen de deugd
Geeft ware vreugd
En maakt de menschen edel.
Op de Drukkerij. aChtIng, eerbIeD, LIefDe, broeDers Voor UWen grIJzen JUbILarIs. aLLeLUIa. 't Hoofd met de drukkersgasten
Dit toonen zij nu klaar,
Ontzien noch werk, noch lasten
Voor hunnen jubilaar.
U minnen trouw en teeder,
Dat, ja, tot in den dood,
En namaals nog veel meerder
Vereenigd in Gods schoot.
Aan de Schoollokalen. onDerWIJzers en LeerLIngen WensChen Den eerWeerDen preLaat veeL heIL. In de kloostergangen. Gij ziet hoe allen juichen
Bij deze blijde maar,
Hoe kop en knienen buigen
Voor U, o Jubelaar!
Hier schonkt gij God in zielevreê
Het offer van uw jeugd,
Hier wacht u voor dit korte leed
Een eeuw'ge hemelvreugd.
O! mochten allen bij het zien
Van 't offer dat gij bracht
Den godsdienst minnen om zijn schoon,
Hem prijzen om zijn kracht.
| |
[pagina 275]
| |
1839. Voor VIJftIg VoLLe Jaren boetVaarDIgheID 1889. De konIngIn Van aLLe goDs heILIgen Aan de boerderij. Ik, boerke doe ook gaarne meê
Op vaders gouden Jubilé
Ik wil, om 't feestje wel te vieren,
Mijn kluis met groen en dichtjes sieren.
Aanveerd, eerwaarde Jubelaar
De oprecht gemeende voorspoedswenschen
Van deze kleine arbeidschaar
Van arme doch verkleefde menschen.
Laat ons u danken en u loven,
Laat ons te zelvertijd beloven,
Van steeds getrouw te zijn met kinderlijke min
Den weldoener en vriend van dees groot huisgezin.
In de kerk. MarIa WIL Den geaChten JUbeLaar Op twee altaars. s. beneDICte, beneDIC beneDICto Het beluik der abdij van Westmalle vormt eene kleine gemeente; behalve de kerk, de kloosterpanden en het gastenkwartier treft men er ruime scholen, eindelooze stallen, eene welingerichte brouwerij, werkhuizen voor allerhande beroepen, eene boerderij, enz. enz. in aan; welnu, al deze gebouwen waren overdekt met geschriften, die den held van het feest welkom, dank en zegen toeriepen, en lieten zij weleens iets onder opzicht van stijl en kunst te wenschen, alle niettemin waren treffend als rechtzinnige en ongekunstelde uitboezemingen van het hart. Maar wat gaf tot deze buitengewone feestviering aanleiding? Luistert: Over ruim zestig jaar, bevond zich tusschen de leerlingen der kostelooze school, toen reeds door de Trappisten gehouden, een eenvoudige boerenjongen, welke zich door zijne godsvrucht, zijne vlijt en zijne leerzucht onderscheidde. Op aansporing zijner meesters begaf hij zich naar Turnhout en voltrok er zijne humanoria. Dan klopte hij te Westmalle aan om in de orde opgenomen te worden. Aan dien wensch werd voldaan; de jonge Michiel Uregts ontving het kloosterkleed, werd pater Bene- | |
[pagina 276]
| |
dictus en eindelijk abt van O.L. Vrouw van 't Heilig Hart van Latrappe van Westmalle en algemeene vicaris der Orde in België. De geestdrift waarmede het vijftigjarig jubelfeest der aflegging zijner kloosterbeloften is gevierd, getuigt met wat onderscheiding hij zich, in dit lange tijdverloop, als religieus en als abt van zijne plichten heeft gekweten. Wijd en zijd waren er naar de verwanten der kloosterlingen en de vrienden der abdij uitnoodigingen gestuurd geweest, en deze waren met dankbaarheid aanveerd. Elke stoomtram en talrijke rijtuigem brachten er in menigte aan. Paters, dien dag door bijzondere toelating van de stilzwijgendheid ontslagen, stonden gereed om de bezoekers te ontvangen en rond te leiden. Zoo lieten zij u de verschillende gedeelten der abdij, met hunne smaakvolle versiering, in oogenschouw nemen, alsook de talrijke en kostbare geschenken, meest alle tot verheffing van den eer- en den kloosterdienst den hoogwaardigen jubilaris uit hoogachting en genegenheid toegezonden. Hoe staken bij dit vluchtig doorloopen, wederom de ontblootte vertrekken der Trappisten af tegen die aan hunne gasten voorbehouden! Waarlijk die brave zielen achten voor hen zelven alles wel genoeg en niets te goed voor hunnen evenmensch. Doch de klok roept tot den kerkdienst, het eerste punt van het programma, en alle genoodigden spoeden zich er plaats in te nemen. Hij was uiterst plechtig en indrukwekkend; de jubilaris, een kloeke en gespierde zeventigjariger, vlug en vaardig in zijne bewegingen, wiens lange gestalte niet het minst onder de jaren is gebogen, deed de pontificale mis bijgestaan door twee gemijterde prelaten en andere waardigheidsbekleeders der orde en door al zijne kloosterlingen omringd. Aan den voet des altaars wenschte de ouderdomsdeken der abdij, ook een jubilaris, een bewijs dat de strenge regel het leven niet verkort, den hoogwaarden abt, in eene Vlaamsche aanspraak, geluk in naam zijner medebroeders. Dan werden hem, met de gebruikelijke plechtigheden van het rituel, de gouden kroon, de jubelkruk en den verbondsring besteld. Daarop nam de mis aanvang door Antwerpsche liefhebbers uitgevoerd en tot slot hief de jubilaris het Te Deum aan, dat door de honderden aanwezigen, geestelijken en wereldlijken, uit volle borst werd medegezongen. Men weet dat de Trappisten, niet alleenlijk altoos vleesch en visch derven, maar zelfs deze spijzen aan hunne gasten niet opdisschen. In deze blijde omstandigheid en aangezien het groot getal aanzienlijke bezoekers, werd er voor hen, niet voor de kloosterlingen, van den regel afgeweken. De rond de vijf honderd uitgenoodigden werden op een keurig maal vergast. De jubilaris, bij zijne intrede met luide toejuichingen onthaald, zat het voor, met den heer baron de Turck de Keersbeeck, burgemeester van Westmalle aan zijne rechter- en den heer baron Gillès, burgemeester | |
[pagina 277]
| |
van 's Gravenwezel aan zijne linkerzijde. Aan de eeretafel hadden insgelijks de hoogeerweerde prelaten van Maredsous, van Averbode, van Chimay, van Sint Sixtus, Mgr Sacré, plebaan van Antwerpen, enz. enz. plaats genomen. Dat het er gul en hartelijk is gegaan, dat de feestdronken in rijm en proza op het feest niet ontbroken hebben, dit hoeft niet gezegd. Om de nederigheid van den jubilaris niet te kwetsen, zullen wij die lofredenen niet herhalen, maar wel zijn antwoord, dat den man kenschetst, daar het toont dat al die loftuigingen geen vat hebben op dit van de aarde onthecht gemoed, hetwelk te midden der eerbewijzen op de groote belangen van den godsdienst blijft gericht. ‘Mijnheeren, sprak hij, ik dank u voor uwe genegenheidsbewijzen en hoop ze te blijven bewaren. Maar laat mij toe u een verzoek toe te sturen; het opperhoofd der H. Kerk, Paus Leo XIII, die zich zoo bekommerd toont voor ons geestelijk welzijn, verkeert in nood. Zij alleen die zich aan het hoofd bevinden, kennen de kruissen welke hooge verplichtingen vergezellen. Denken wij hier bijzonderlijk op hem; bidden wij God dat hij zich over den H. Vader ontferme en vrede aan de H. Kerk schenke!’ Die wensch, uit het hart opgeweld en die in aller harten weerklank vond, sloot het feest. Na nog eenigen tijd met de goede paters te hebben vertoefd en het oplaten van luchtballen te hebben bijgewoond, die in de verte den heilkreet: Leve de Jubilaris overgedragen hebben, nam men afscheid ten hoogste voldaan over het genoten hartelijk onthaal en er de zoetste herinnering van mededragende. Eilaas, weinige uren later kwam de vreeselijke ramp van Antwerpen dezen vreugdevollen dag met een rouwfloers omhullen en andermaal het onbestendige van de aardsche tevredenheid bewijzen.Ga naar voetnoot(1) Lier, 8 September 1889. A.H. Roëll. |
|