Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |||||||||
Eene Vlaamsche Hoogeschool.Antwoord aan den Heer D. Ackers.IN ‘Het Belfort’ van Februari en Maart laatstleden heeft de Heer D. Ackers eene verhandeling geschreven, om te bewijzen, dat eene Vlaamsche Hoogeschool eene dringende noodzakelijkheid is geworden, en dat het niet moeilijk is die Vlaamsche Hoogeschool na korten tijd tot stand te brengen. De zwierige, boeiende stijl van den schrijver, de innige, gloeiende overtuiging waar hij zijne bewijsredenen mee vooruitzet, maken de lezing van het artikel zeer aangenaam eu zeer aantrekkelijk. Ja, bekennen wij het rechtuit, de bekoorlijkheid der ontworpene zaak streelt het hart van den Vlaamschgezinden lezer en doet het van zoete hoop en vertrouwen in de toekomst trillen. De zaak is echter van te groot gewicht om de oplossing ervan enkel en alleen aan het gevoel te vragen; de koude rede ook moet haar woordje kunnen inbrengen. Daarom gaan wij de bewijzen van den Heer Ackers onderzoeken en in overdenking nemen. Wat zegt de Heer Ackers in zijne bijdrage? Nagenoeg het volgende: ‘A) Eene Vlaamsche Hoogeschool is noodzakelijk omdat het Fransch aan de Hoogeschool ons verfranschte hoogere standen geeft, en daardoor zelf ook een verfranschend en franschaanbiddend volk, vermits de lagere standen de richting der hoogere volgen. Men spreke niet van Vlaamsche Colleges; want zonder Vlaamsche Hoogeschool, geene oprecht Vlaamsche Colleges, omdat het doel de middelen regelt. 't Vlaamsch blijft dan alleen nog goed voor 't laagste volk, dat Vlaamsch is omdat het niet anders kan. B) Eene Vlaamsche Hoogeschool is mogelijk, omdat noch studenten, noch leeraars, noch geld daartoe zullen ontbreken, en omdat de wetenschappelijke taal in 't Vlaamsch bestaat of zeer gemakkelijk zal gevormd worden. Studenten? Die zullen er niet te kort zijn, omdat een notaris, | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
een apotheker, die zijne proeven in 't Vlaamsch heeft afgelegd, even veel kans van lukken heeft als een ander; omdat een Vlaamsche kweekeling van het vak der rechten al de Vlaamsche gedingen gladweg in 't Vlaamsch zal kunnen pleiten, en toch ook in staat zal zijn eene zaak in 't Fransch te verhandelen, daar hij de rechtsbewoordingen in de twee talen zal aangeleerd hebben; in één woord, omdat de ouders zoo franschdol niet zullen zijn van hunne zonen naar eene Fransche Hoogeschool te sturen, als zij voordeeliger een diploma van de Vlaamsche kunnen krijgen. Leeraars? De nieuwe Hoogeschool zou geene volledige Hoogeschool zijn, maar enkel eene kolonie der Leuvensche Alma Mater, die te St Nikolaas zou opgericht worden. Zij zou alleen bestaan uit:
Daartoe zijn hoogstens 25 leeraars noodig, die men gemakkelijk genoeg zou vinden tusschen de zoo menigvuldige en rijkbegaafde kweekelingen onzer Hoogescholen. Geld? De Vlaamsche Hoogeschool zal moeten gaan kloppen aan de deur van stad en provincie, gelijk de Hoogeschool van Brussel. Het te kort zal aangevuld worden door het schoolgeld der studenten en door persoonlijke giften. Wetenschappelijke taal? Zij bestaat, of toch daaromtrent, maar zou gelouterd en volmaakt moeten worden. In den beginne zou men zich in alle geval met Latijnsche en Grieksche benamingen uit den slag kunnen trekken. Stillekens aan zouden de Vlaamsche vakwoorden, aan de hand der Latijnsche of Grieksche zusters, leeren loopen en de wijde wereld in geraken. Het groot getal reeds bestaande Hoogescholen is geene reden om 't oprichten eener Vlaamsche Hoogeschool tegen te werken. De nieuwe Hoogeschool zal overigens aan die van Leuven geenen noodlottigen slag toebrengen. Er valt ook niet te vreezen dat de Vlamingen van het geestesleven der andere volkeren zullen afgescheiden zijn, noch dat de nieuwe Hoogeschool een twistappel tusschen de katholieken zal worden. Als besluit zijner studie stelt de Heer Ackers voor eene groote beweging te doen onstaan ten voordeele eener Vlaamsche Hoogeschool, en dan afgeveerdigden der verschillige steden te Antwerpen bijeen te roepen, om een plan te doen opstellen en de zaak spoediger door te drijven.’ Welnu, hoe schoon en kunstmatig dit alles door den schrijver | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
ontwikkeld is geweest; hoe zuiver en hoe lief zijne pen op het papier heeft geloopen: wij zijn geenszins overtuigd en wij willen onzen twijfel in bedenking geven. Eene Vlaamsche Hoogeschool is mogelijk, volgens den Heer Ackers, omdat noch geld, noch leeraars, noch wetenschappelijke taal, noch studenten daartoe zouden ontbreken. Is dit alles wel waar? 't Is eene overbekende zaak, dat de Hoogeschool van Leuven, om te groeien en te bloeien, om op de hoogte van den vooruitgang te blijven, jaarlijks veel geld van noode heeft; 't is nog eene overbekende zaak, dat het bijeen vergaderen van al dat geld niet zonder moeite geschiedt, al zijn de Belgische Katholieken dan ook zeer mild en liefdadig van aard. Als het nog moeite kost om ééne Katholieke Hoogeschool recht te houden, zal dan 't oprichten eener tweede Katholieke Hoogeschool wel mogelijk zijn? Ja, naar ons inzien, op eene voorwaarde, te weten: dat het Vlaamsche land, of toch 't overgroot getal der Vlamingen, van de noodzakelijkheid eener Vlaamsche Hoogeschool inniglijk overtuigd zij. ‘Eendracht maakt macht’. ‘Zonder eendracht, zegt de H. Ackers, maken wij niets, en zonder eendracht zullen wij zeker geene Vlaamsche Hoogeschool stichten, eene instelling waar al de groote krachten van 't Vlaamsche land moeten aan meewerken: Vlaamsche partij, staatsbestuur, geestelijke overheid, leden der Kamers, van provincie en stadsraden.’ (Zie: ‘Eene Vlaamsche Hoogeschool’ door den Heer Ackers, bl. 30).Ga naar voetnoot(1) Wij voegen erbij: wanneer het Vlaamsche land eene Hoogeschool zal willen, zal het geld regenen, gelijk het eertijds Vlamingen regende. Maar, wie zal het ontkennen? tot zoover heeft de Vlaamsche Beweging het nog niet gebracht; en daarom ook zou er voor 't oogenblik geen geld voor eene Vlaamsche Hoogeschool te vinden zijn.
Daar, waar het geld ontbreekt, daar ontbreekt, volgens de uitdrukking van den Heer Ackers, ‘de springveer van elke onderneming (bl. 17)’. Geen geld, geene leeraars, of ten minste geene goede leeraars. Maar, dit zelfs nog ter zijde gelaten, zou het, volgens onze meening, geene kleinigheid zijn, in de tegenwoordige omstandigheden, Vlaamsche Hoogleeraars aan te treffen, die zonder blozen | |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
met andere hoogleeraars op rij zouden mogen staan; en dit wel om de volgende redenen: Hoe gebeurt gewoonlijk het aanwerven der hoogleeraars? ‘Men kiest, zegt de Heer Ackers, bl. 16, begaafde mannen die nog geene leeraars zijn, maar die men hoopt dat goede leeraars zullen worden. Gemeenlijk is het ook maar later, als zij zich met lijf en ziel op hun vak toeleggen, dat zij schrijvers worden van grooten naam en dat hun woord met gezag in het land en door den vreemde weerklinkt. Het is dus de hoop en niet de zekerheid die den keus bestiert der leeraars; maar daaruit volgt ook dat de uitkomst niet altijd overeenstemt met het vooruitzicht en dat men wel eens de schitterendste uitslagen bekomt waar men ze minder verwachtte. Uit dit alles meen ik te mogen besluiten, dat, zoo men morgen vijf en twintig nieuwe leeraars moet bijzoeken, dit daarom niet de slechtste zullen zijn, en misschien meer dan één binnen eenige jaren zou schitteren aan het hoofd van onze verdienstelijke leeraars-rijen.’ Wij zeggen niet van neen; maar naast die aankomende leeraars die jaren en jaren noodig hebben om eenen naam in de wetenschap te verwerven, zijn er in elke faculteit een niet onaanzienlijk getal leeraars die sedert lang tusschen de prinsen der wetenschap met eere zetelen, die den jongeren tot voorbeeld en tot gids dienen, en wier gloriekrans heel de Hoogeschool omstraalt. Van waar zullen de rijpe talenten opdagen, om den roem der nieuwe Hoogeschool eenigszins te bevestigen? Hoe veel tijd zal er niet noodig zijn, vooraleer de Vlaamsche Hoogleeraars eenige beroemdheid zullen bekomen, vooraleer hun naam in de naburige landen met eerbied zal vermeld worden? 't Is waar, in de jaren dertig was de Katholieke Hoogeschool van Leuven ook niet hetgeen zij nu is, thans dat zij wereldberoemd is geworden. Maar ook de Katholieke Hoogeschool wierd te goeder ure geboren. Zij vond in hare wiege de erfenis der oude Alma Mater die gedurende eeuwen, als eene rijke en machtige koningin, den schepter der geleerdheid over de Nederlanden had gezwaaid. Hare geboorte wierd door heel het katholieke België met de grootste vreugde onthaald. Door geestelijken en wereldlijken getroeteld en gekoesterd, is het geen wonder dat zij is gegroeid en steeds in aanzien en in roem heeft toegenomen. De nieuwe Vlaamsche Hoogeschool integendeel heeft geen verleden; geene erfenis, geen glorieboek in hare wiege; de toegenegenheid ja, de vurige liefde van eenige Vlaamschgezinden, maar ook de onverschilligheid van velen benevens den haat van machtige en onmeedoogende vijanden. Zou dit schepsel wel degelijk kunnen optreden? | |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
Ieder vader ziet gaarne zijne kinderen, volgens hunnen stand gekleed, in de wereld te voorschijn komen. Wierd er ons op dit oogenblik op Vlaamschen bodem eene Vlaamsche Hoogeschool geboren, wat hebben wij voor ons dierbaar kroost in gereedheid gelegd? Zal de nieuwe Hoogeschool, in hare Vlaamsche kleedij, iets of wat gelijken aan die bevallige en rijkuitgedoschte maagden en vrouwen, die eens te Brugge, als zoovele koninginnen, de oogen van Johanna van Navarra stralen van nijd en gramschap deden schieten? Is onze Vlaamsche taal van nu afaan geschikt om niet alleen als kleedsel te dienen, maar tevens ook als sieraad eener Hoogeschool te blinken? Onze taal is voorzeker zoo schoon en zoo rijk als de Fransche. Nochtans, in 't algemeen gesproken, kennen wij geen Vlaamsch en nog verschillige jaren zullen er verloopen vooraleer wij uit onze taal al de bekoorlijkheden, al de schatten zullen getrokken hebben, die er in besloten liggen. Bestaat er wel eene Vlaamsche wetenschappelijke taal? ‘Ja en neen, antwoordt de Heer Ackers, bl. 19: Ja in dezen zin dat er in al de vakken haast geene zaken te noemen zijn of zij hebben eenen Nederlandschen naam, gebruikt hetzij door onze voorouders, hetzij in de boeken der geleerden, hetzij in den volksmond; neen, in dezen zin dat men die namen niet genoeg kent, en vooral dat een vast gebruik die woorden nog niet heeft tot munt geslagen: wij hebben dikwijls te veel woorden, doch daardoor zelfs gemissen wij veelal het vastgestelde, geijkte woord dat, in den geest om zoo te zeggen ineensmelt met de zaak zelve en de studiën zoo vergemakkelijkt. Hier dient dus omzichtigheid gebruikt, doch daarom zeker moet de Vlaamsche Hoogeschool niet onderblijven. Immers wij kunnen altijd voort met de Latijnsche of Grieksche benaming. Die benamingen zijn gekend bij Franschen, Duitschen, Engelschen, Italianen; zij zijn om zoo te zeggen wereldtaal geworden, iets wat noodig is voor de wetenschappen die wereldgemeen zijn. Dit belet nochtans niet dat b.v. de Duitschen, benevens het Latijnsche of Grieksche, ook het echt Duitsche woord zullen gebruiken, daarmee hunnen stijl afwisselende. Zoo ook zal de Vlaamsche leeraar doen: naast het Latijnsche woord, dat voor den leerling de sleutel zal zijn tot Fransche en andere wetenschappelijke schriften, zal hij het Vlaamsche bezigen dat hij het geschikste vindt om algemeen aangenomen te worden; zoo gaat het jongere kind aan de hand van zijne grootgeworden zuster de wereld in, en is het gezond geboren, dan zal het ook welhaast alleen kunnen loopen.’ In andere woorden: de Vlaamsche wetenschappelijke taal bestaat niet, of toch niet volkomen; echter zouden wij middelerwijl met Grieksche of Latijnsche woorden voortkunnen, in afwachting dat de Vlaamsche vakwoorden burgerrecht zouden verkrijgen. | |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
Op den gevel der nieuwe Hoogeschool zou dus een Vlaamsch uithangbord prijken, maar van binnen, in de leeraarstoelen, zouden 't Latijn en 't Grieksch de kroon spannen! Daarbij, het voorstel van de kunstwoorden in twee, drij talen te onderwijzen, is schooner op papier dan inderdaad. De scheikunde b.v. is al moeilijk genoeg om leeren in ééne taal, zonder dat men den studenten al de aardige kunstwoorden nog in eene tweede of derde taal in 't hoofd wille stampen. De kruidkunde krioelt van vakwoorden: is het allemaal niets die duizende vakwoorden in twee of drij talen eigen te geraken? Zien wij eens o.a. hoe het brein van den Vlaamschgezinden student, die geneesheer zoekt te worden, door dit stelsel op de pijnbank zal gezet zijn. De natuurlijke wetenschappen zal hij te St Nikolaas in 't Vlaamsch of... in 't Latijn en in 't Grieksch aanleeren. De eigenlijk geneeskundige studiën, die meer dan ééns op de natuurlijke wetenschappen steunen of die toch met de natuurlijke wetenschappen gedurig verkeeren, zullen hem te Leuven in 't Fransch onderwezen worden. Wie begrijpt niet dat zulk leerstelsel alles behalve gemakkelijk is? Onze taal is rijk genoeg om de ontbrekende vakwoorden te scheppen zonder bij vreemden op leen te moeten gaan. Zoolang echter de Vlaamsche kunsttaal en de Vlaamsche kunstwoorden niet bestaan of zoo goed als gevormd zijn, betaamt het niet dat het Vlaamsch als voertuig in het hooger onderwijs gebezigd worde, willen wij onze moedertaal niet zien beschimpen en bespotten. Onze Vlaamsche Academie kan desaangaande aan de Vlaamsche Beweging groote diensten bewijzen, met den lijst der kunstwoorden te doen opstellen en te doen volledigen, en alzoo van lieverlede aan die Vlaamsche kunstwoorden burgerrecht te verleenen. Aan die vaderlandsche taak is de Academie niet te kort gebleven. ‘Maar, werpt de Heer Ackers op, bl. 20, bemerkt het, de Taalkamer heeft schoon te spreken als ex cathedra, zonder Vlaamsche Hoogeschool, zal er haast niemand gevonden worden om hare woorden in zwang te brengen: het wetenschappelijk Vlaamsch zal niet veel meer zijn dan eene doode letter onder wat bestoven papier begraven. Alleen dan als de Vlaamsche woorden hunnen gang gaan onder de leeraars en leerlingen eener Hoogeschool en bijgevolg ook alhaast in de hoogere wetenschappelijke wereld, alleen dan zal het gebruik dier woorden met den dag al meer en meer gelouterd en gevestigd worden.’ Maar wat is beter? ofwel, door medehulp van bevoegde mannen, Academieleden of anderen, eerst de wetenschappelijke taal op vaste gronden vestigen en dan later, bij eene gunstige gelegenheid, voor eigen schoon eene eigene plaats vragen? ofwel, van nu af de leeraarstoelen der Hoogeschool door 't Vlaamsch laten beklimmen, met gevaar dat de Vlaamsche geleerden voor eenen nieuwen toren van Babel zullen staan? | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
Zij die 't gedacht eener Vlaamsche Hoogeschool voor het oogenblik, kost wat kost, willen doordrijven, moeten ook nog eens ernstig nadenken, of het aanwerven van studenten wel zoo gemakkelijk zal gaan als zij zich inbeelden. Veronderstellen wij eens dat in October aanstaande te St Nikolaas eene nieuwe Vlaamsche Hoogeschool oprijze, gelijk de Heer Ackers ze in zijnen geest heeft opgevat. Daar zouden onderwezen worden:
De godgeleerdheid, de normaalschool, de bijzondere scholen van nijverheid, van de mijnen, van den landbouw, van de brouwerij enz. zouden achterwege blijven om 't getal nieuwe Hoogleeraren niet te hoog doen te klimmen. Welke ouders nu zouden hunne zonen naar St Nikolaas sturen? Gij zijt Vlaamschgezind. Uw zoon wil b.v. geneesheer worden. Eerst en vooral moet hij zijn diploma van candidaat in natuurlijke wetenschappen bekomen. Zal hij naar St Nikolaas gaan of naar Leuven? Naar Leuven... tien tegen één. Want de geneeskundige studiën moet hij toch te Leuven in 't Fransch doen; en wij vreezen fel dat de jongen met zijne Vlaamsche vakwoorden dikwijls aardig zal staan kijken, als deze of gene studie op natuurlijke wetenschappen zal moeten gebouwd worden. Uw zoon heeft meer trok voor de balie en hoopt eens op den lijst der advocaten ingeschreven te zijn. Hij ten minste zal zeker te St Nikolaas gaan studeeren?... Wij zeggen niet van ja. Al worden de rechten te Leuven in 't Fransch onderwezen, uw zoon zal later, met een weinig inspanning van geest, toch in staat zijn ook in 't Vlaamsch tamelijk wel te pleiten: dagelijks immers zien wij de bewijzen daarvan voor onze oogen. Daarbij, te Leuven zijn de Hoogleeraars beslagene mannen; die van St Nikolaas?... gij kent ze niet. Als uw zoon later op de balie zal komen, wat zal beter klinken: doctor in de rechten van Leuven, of doctor in de rechten van St Nikolaas? Uw zoon denkt geschapen te zijn om apotheker te worden. Wat is voordeeliger voor hem, Leuven of St Nikolaas? Als de geneesheeren hunne studiën in 't Fransch blijven doen, schijnt het nog al natuurlijk dat de apothekers ook in 't Fransch de artsenijen aanleeren. Uw zoon acht zich geroepen om eens 't ambt van notaris te vervullen. Waar zal hij zijne proeven doen, te Leuven of te St Nikolaas? Nogmaals zult gij verzinnen... Zal een candidaat- | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
notaris van St Nikolaas later zoo gemakkelijk notaris genoemd worden als een candidaat van Leuven? Weet een candidaat van Leuven zich bij de Vlaamsche bevolking niet goed uit den slag te trekken? Daarenboven uw zoon mag zich toeleggen op de geneeskunde, op de artsenijen, op de rechten of op het notariaat, gij zult u daarenboven afvragen of hij later, met zijne Vlaamsche geleerdheid, niet van het geestesleven der andere volkeren zal afgescheiden blijven? En misschien zult gij er niet straf toe genegen zijn uwen zoon als toetsteen van het nieuwe stelsel te laten dienen. Dat het nieuwe stelsel onder dit oogpunt niet volmaakt is, schijnt ons nog al klaar en duidelijk. Trouwens, ofwel zal te St Nikolaas het hooger onderwijs alleen in 't Vlaamsch gegeven worden, ofwel zullen de vakwoorden ook in andere talen aangeleerd worden: in 't Grieksch, in 't Latijn, in 't Fransch, enz. Wordt het hooger onderwijs alleen in 't Vlaamsch gegeven, dan spreekt het van zelf dat de Vlaamsche kweekelingen wel bij hunne Noorderburen zullen kunnen te rade gaan, maar dat de Fransche werken voor hen zoo goed als verloren, en dat het wetenschappelijk verkeer met onze Waalsche broeders grootendeels zal gebroken zijn. Wie zal durven beweren dat voor het oogenblik zulks wenschelijk zou zijn? Welke schrijvers zullen de apothekers, en vooral de notarissen en advocaten, moeten doorbladeren wanneer zij eene zaak op den keper zullen willen beschouwen? Later, wanneer het middelbaar onderwijs zal vervlaamscht zijn, wanneer de hoogere standen der maatschappij er fier zullen op wezen hunne moedertaal grondig te kennen en in al de plechtige omstandigheden van hun leven te gebruiken, kan de zaak misschien zonder moeite geschikt worden? Maar nu, op eens, de Vlaamsche geleerden van de Waalsche en Fransche geleerden afsnijden, daar zijn wij nog niet voor opgewassen. Ofwel zullen de vakwoorden ook in andere talen aangeleerd worden. In welke talen? Latijn en Grieksch zijn in verval in 't hooger onderwijs. En 't Fransch en 't Vlaamsch verschillen soms hemelsbreed van malkanderen. In alle geval, welke ook de andere taal weze, wij beweren dat, zoo een uitgelezen student er in zal slagen al die duizenden en duizenden vakwoorden in twee talen machtig te geraken, zulks niet gemakkelijk zal zijn voor den grooten hoop, en dat bijgevolg de studiën nog veel lastiger zullen worden dan zij tegenwoordig zijn, zonder groot nut voor de samenleving. Als nu een Vlaamschgezinde zelf in twijfel zal verkeeren, wat zullen dan de onverschilligen doen? Ja, nog aangenomen dat de nieuwe Hoogeschool aan die van | |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
Leuven geene schade zal toebrengen, nog ter zijde gelaten de twist en de tweedracht welke door dit vraagpunt in 't Vlaamsche kamp zouden kunnen ontstaan, springt het in de oogen, dat het gedacht van een Vlaamsch hooger onderwijs nog niet rijp genoeg is om eene oplossing te krijgen. De Heer Ackers heeft schoon te vragen: ‘welke ouder zou nog zoo Franschdol, blind genoeg zijn om zijnen zoon naar eene Fransche Hoogeschool te sturen, als hij voordeeliger een diploma aan de Vlaamsche kan krijgen (bl. 16)?’ Wij zijn niet overtuigd dat, in de tegenwoordige omstandigheden, het voordeel langs den kant van St Nikolaas zou staan, en wij vreezen grootelijks dat de nieuwe Hoogeschool, moest zij nu worden opgericht, slechts korten tijd zou kunnen stand houden. Elkeen verstaat gemakkelijk welken leelijken steek de Vlaamsche Beweging door dit mislukken zou te gemoet loopen.
‘Maar, roept de Heer Ackers ons op bedreigenden toon toe, bl. 11, zonder een hooger onderwijs in 't Vlaamsch, is de Vlaamsche Beweging de slagveer uitgerukt en blijft zij flodderen langs den grond in; de vraag der Vlaamsche Hoogeschool is het to be or not to be van het Vlaamsche volksbestaan. Maar eene Vlaamsche Hoogeschool is eene onmogelijkheid! Het ware dan veel beter ons maar te laten schommelen in het wiegsken der Begoocheling en droomen dat wij onder het zoete do do toch vooruitgaan... ook zonder Hoogeschool.’ Ware het bewezen, dat eene Vlaamsche Hoogeschool zoo noodig is, dat zonder haar de Vlaamsche Beweging tot onmiddellijk sterven is veroordeeld, dan begrijpen wij dat het meer dan tijd wordt onze taalgenooten tot den strijd om leven en dood op te roepen. Edoch zulke overtuiging kunnen wij maar niet krijgen. Ons dunkens kan het besprokene vraagpunt op tweederlei manieren beschouwd worden: als thesis en als hypothesis, of als grondbegin en als toepassing op den tijd waar wij in leven. ‘Wat is eene Hoogeschool, vraagt de heer Ackers, bl. 8, en hij antwoordt: de naam zegt het, het is eene school waar de hooge standen der maatschappij hunne hoogste en laatste opleiding ontvangen. Wat het land onderwijst, wat het bestiert, wat wetten uit geeft en ze uitvoert, 't komt uit de Hoogeschool; van daar de leden onzer Kamers, van daar de rechters en advokaten, van daar meest al de woord- en pennenvoerders; in een woord heel het makend, het toongevend deel der maatschappij, en gelijk het uit de Hoogeschool komt, zoo zal het doorgaans blijven: geen hooger zedelijk gezag bestaat er meer om nog op den geest in te werken, veel minder om hem te herwerken: het overige | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
leven zal niet meer zijn dan een gedurig ieveren om de kennissen en strekkingen, aan de Hoogeschool opgedaan, in een bepaalden werkkring, tot toepassing te brengen. En men zou willen dat een land Vlaamsch zij, waar vier Fransche Hoogescholen bestaan en geen enkele Vlaamsche? - Maar de invloed van het hooger onderwijs blijft niet bij de hoogere standen: gelijk het klimop rond den boom vastrankt, hij zij dan scheef gewassen of recht, zoo volgen de lagere standen de richting der hoogere, al moest die richting dan ook regelrecht op ons verval en ondergang uitloopen: de menigte knielt voor wat op den troon van den dag zit, alware het een aap in vorstelijke kleederen; dus (en wat ik zeg, ligt in volle werkelijkheid voor onze oogen) het Fransch aan de Hoogeschool geeft ons verfranschte hoogere standen, en een verfranschend, fransch aanbiddend volk.’ Ziedaar de thesis, of toch daaromtrentGa naar voetnoot(1). Hetgeen de Heer Ackers daar vooruitzet, in zijn geheel genomen, dat was waar over 30 jaar en dat zal binnen 30 jaar ook nog waar zijn. Maar heel wat anders klinkt de hypothesis of de toepassing van die grondwaarheden op de omstandigheden waar zij in leven. Hier komt alles op 't volgende neer: wat is voordeeliger voor de Vlaamsche zaak, ofwel van nu af eene Vlaamsche Hoogeschool met hardnekkigheid afeischen? ofwel vooreerst stillekens aan het middelbaar onderwijs zien te veroveren, en slechts dan op het terrein der Hoogeschool slag te leveren, wanneer ons leger machtig zal wezen om zegevierend dien reuzenstrijd te strijden? Wij hebben het Vlaamsche leger daar straks in oogenschouw genomen en bevonden dat er ons nog vele dingen ontbreken om slagveerdig te zijn. De Vlaamsche Beweging, al ontwijkt zij voor 't oogenblik den strijd voor 't hooger onderwijs, moet daarom niet langs den grond in blijven flodderen. Nog vele lauweren kan zij inoogsten vooraleer er haar niets meer overbleve dan de kroon der Hoogescholen op haar hoofd te zetten. Onze colleges en middelbare scholen b.v. zijn op verre na nog niet hetgeen zij zouden moeten zijn. Welnu, zonder Vlaamsch middelbaar onderwijs, geen Vlaamsch hooger onderwijs. Het middelbaar onderwijs moet als de grondsteen zijn, waar later, zoo het Gode belieft, eene Vlaamsche Hoogeschool zal op gebouwd worden. Van jaar tot jaar zal het Vlaamsch middelbaar onderwijs het peil der Vlaamsche letterkunde hooger en hooger doen klimmen; van jaar tot jaar ook zal tusschen de Vlamingen de nationale fierheid meer en meer ontwikkeld worden; en op zulke wijze zal | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
de vervlaamsching van 't hooger onderwijs eens mogelijk, ja, wie weet? gemakkelijk worden. Zoo dunkt er de Heer Ackers niet over; voor hem is er geene vervlaamsching van 't middelbaar onderwijs mogelijk zonder Vlaamsche Hoogeschool. ‘Men spreekt, zegt hij bl. 16, van de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs; maar heeft men vergeten wat het middelbaar onderwijs is? 't En is niets anders dan een middel tot het hooger... Nu, men moet geen diepe wijsgeer zijn om te weten dat het doel de middelen regelt. Bijgevolg, is het hooger onderwijs Fransch, het middelbaar zal dit zijn noodzakelijker wijze. Ik ben, zoo verondersteld, leeraar in een college, leeraar van Poësis, van Rhetorika; morgen kloppen mijne studenten aan de deur der Hoogeschool, overmorgen staan zij voor het zoo gevreesde tafelken der exaamafnemers. Ik wil toch geene droge vruchten voortbrengen, maar wel studenten die zoo flink mogelijk hunne proeven doen. Welnu wat zal het zijn indien zij zelfs het voertuig van het onderwijs, het Fransch, niet volkomen machtig zijn; wat, indien zij op het hachelijk oogenblik der examen, niet alleen naar het gewenschte antwoord, maar ook nog naar de uitdrukking ervan moeten zoeken? Neen, het Fransch moet hun glad van de tong; dus zal ik niet alleen mijnen studenten Fransch leeren, maar ook nog hen in die taal leeren denken, in een woord hen verfranschen tot in het merg hunner beenderen. 't Is waar, indien ik liefde heb voor mijne moedertaal, zal ik die liefde in hunne herten trachten over te storten: die liefde toch en buist niet; zelfs zal ik trachten op mijn studieprogram, dat al zoo overlast is, twee of drie uren uit te sparen voor den leergang van Vlaamsche taal; maar wie ziet er niet dat dit slechts eenige kruimels zijn die van de tafel vallen, en dat het Vlaamsch altijd den rol van Lazarus zal spelen? - Dus, zonder Vlaamsche Hoogeschool, geene oprecht Vlaamsche colleges!’ Ons dunkens kan die beredeneering met recht betwist worden. Wij hadden ons altijd ingebeeld, dat in een Vlaamsch college al wierd het Vlaamsch tot voertuig van het onderwijs gebruikt, de studie van het Fransch zoodanig zou worden ingericht, dat, na de Rhetorika, de studenten ten minste zoo goed als nu, de Fransche taal zouden machtig zijn, zoo voor 't spreken als voor 't schrijven. En vermits in het onderwijs der natuurlijke wetenschappen de Fransche vakwoorden naast de Vlaamsche zouden kunnen gebezigd worden, zoolang ook het hooger onderwijs niet zou vervlaamscht worden, scheen het ons dat een Vlaming, op zulke wijze voorbereid, op de Hoogeschool voor zijnen Waalschen medeleerling de vlag niet zou moeten strijken. Bedriegen wij ons, dan is, naar ons oordeel, de Vlaamsche Beweging aan 't dwalen in eenen doolhof zonder uitgang. Want | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
van den eenen kant, als de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs voor noodzakelijk gevolg moet hebben de Vlaamsche studenten op de Fransche Hoogescholen te doen sukkelen, dan mogen de colleges niet vervlaamscht worden, zoolang er geene Vlaamsche Hoogeschool bestaat. - En, van den anderen kant, zoolang door een echt Vlaamsch middelbaar onderwijs onze nationale fierheid van Vlamingen niet meer ontwikkeld wordt, zijn wij van gevoelen, dat er nooit in ons land eene geesteswerking zal ontstaan, machtig genoeg om eene Vlaamsche Hoogeschool tot stand te brengen. Gelukkiglijk is de Heer Ackers zelf niet volkomen overtuigd van hetgene hij vooruitzet. Zoo lezen wij op bl. 27-28 de volgende woorden: ‘Nochtans zullen vele Vlamingen, op tijd en stond, ook in 't Fransch hun woord moeten doen. Zullen zij dit kunnen? Ja, en ziehier waar ik mijn gedacht op steun. Is het aan den grooten hoop van menschen onmogelijk, tevens in twee talen als sprekers op te treden, voor uitgelezene mannen, gelijk staatkundige personen altijd zouden moeten zijn, voor die is het gansch niet onmogelijk. Zelfs nu hebben wij voorbeelden bij der hand van mannen die hunne studiën uitsluitelijk in het Vlaamsch deden, b.v. in onze Vlaamsche Normaalscholen, en die er nochtans niet voor omgaan, ook in 't Fransch het woord te nemen. Welnu in het voorgestelde opvoedingstelsel zou het onderwijs van 't Fransch veel vollediger zijn. Men zou ernstig Fransch leeren van de eerste Latijnsche scholen af tot bij het uitgaan der Hoogeschool, dus gedurende 11 of 12 jaren. Men zou het leeren in de klas op eene praktische wijze, om aan de studenten eenen rijkdom van wendingen en uitdrukkingen voor 't spreken en 't schrijven te bezorgen. Het Fransch zou dikwijls gesproken worden op de speelplaats, in de eetzaal; in 't Fransch ook zou men leeren pleiten aan de Hoogescholen. Zeker zou het Vlaamsch de grondtaal zijn van 't onderwijs; maar het is verre van bewezen dat de studie van het Fransch daar iets zou bij verliezen, vooral in het middelbaar onderwijs. Tegenwoordig houdt het Fransch de geestontwikkeling tegen; immers bij den Vlaamschen jongen, die zijne eerste beginselen in de moedertaal genoten heeft, begint men op den ouderdom van elf of twaalf jaar, alles van den grond aan af le breken: men begint een gansch nieuw gebouw met het Fransch voor grondsteen, en die grondsteen ligt dikwijls heel los. Kon men integendeel voortbouwen op het aangeleerde Vlaamsch, alle andere talen en ook het Fransch onderwijzen door de moedertaal, dan valt het niet te betwijfelen of de vorderingen in 't algemeen zouden veel sneller zijn; de drij, vier uren Fransche klas zouden min theoretisch, meer praktisch worden. Dit, gevoegd bij de oefeningen in 't Franschspreken, zou, op het einde der studiën, | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
leerlingen geven, zoo goed als nu in 't Fransch ervaren. Zoo denk ik er over met nog anderen; en het voorbeeld der normalisten, die, uit eene Vlaamsche lagere school aangekomen, op hunne drij studiejaren betrekkelijk meer Fransch leeren dan wel onze humanisten op hunne acht Fransche of Latijnsche klassen, dat voorbeeld bevestigt mij in mijne meening.’ Op bl. 28-29 werpt dus de Heer Ackers zelf omverre hetgeen hij op bl. 9-10 opgetimmerd heeft. Ook blijven wij bij de meening dat de Vlaamsche Beweging eerst en vooral het middelbaar onderwijs moet vervlaamscht hebben, alvorens zij er ernstig op bedacht zij de Hoogescholen te vervlaamschen. Niets belet dat intusschentijd aan de bestaande Hoogescholen die Vlaamsche leergangen worden toegevoegd, welker inrichting door de verandering der tijdsomstandigheden volstrekt noodzakelijk zou kunnen geworden zijn. Wij bedoelen namelijk 't inrichten van eenen leergang van strafrecht, die bijna onontbeerlijk is geworden, nu dat het wetsontwerp Coremans is gestemd geweest. Ziehier dus, in korte woorden samengevat, onze gedachten nopens eene Vlaamsche Hoogeschool: Eene Vlaamsche Hoogeschool is, in de tegenwoordige omstandigheden, zoo goed als onmogelijk, omdat de hoogere standen nog niet genoeg het Vlaamsch genegen zijn en zich dus ook niet de geldelijke opofferingen zullen getroosten die tot het oprichten eener nieuwe Hoogeschool vereischt worden; omdat het aanwerven van leeraars, bekwaam om den roem der nieuwe Hoogeschool eenigszins te bevestigen, met groote moeilijkheden zou gepaard gaan; omdat de Vlaamsche wetenschappelijke taalstudie nog veel te wenschen laat, en eindelijk, omdat weinige ouders voor het oogenblik er zouden in toestemmen de hoogere opleiding hunner kinderen toe te vertrouwen aan eene Hoogeschool die geen verleden heeft en weinig kans bezit van in 't leven te blijven. Eene Vlaamsche Hoogeschool is overigens niet noodig. Noodig ja, als thesis, 't is te zeggen: als eindelijke bekroning van de Vlaamsche Beweging; maar niet in den zin van to be or not to be. Neen, als hypothesis, als toepassing der Vlaamsche grondstellingen op de tegenwoordige omstandigheden, kan de strijd op 't hooger onderwijs, gelijk de Heer Ackers hem begrijpt, ons veel kwaad berokkenen en weinig voordeel bijbrengen. Eerst en vooral moet het Vlaamsch middelbaar onderwijs onze nationale fierheid meer en meer ontwikkelen en de Vlaamsche letterkunde doen herleven en met schitterenden glans doen blinken. Eerst en vooral moet de wetenschappelijke taalstudie genoegzaam gevorderd zijn om voor eigen schoon eene eigene plaats te kunnen vragen. Wanneer zal het oogenblik gekomen zijn dat de Vlaamsche Hoogeschool met recht en rede van de hoogere overheid zal mogen | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
afgeeischt worden? Dat weten wij niet; dat zal de tijd ons leeren. Nog een woord om te eindigen, slechts eenige maanden geleden, kwam het wetsontwerp Coremans over het gebruik der Vlaamsche taal voor de strafrechtbanken, in de Kamers van volksvertegenwoordigers ter bespreking. Niet zoohaast had het volk na de eerste stemming begrepen dat het leelijk bedrogen was geweest, of, in zijne nationale fierheid gekrenkt, sprong het op om van zijne vertegenwoordigers recht af te eischen. O! wij herinneren ons nog zeer goed welke ontroering er toen tusschen de menschen was ontstaan. Jong en oud, arm en rijk, geleerd en ongeleerd, liberaal en katholiek, twijfelachtige broeders zoowel als de radicaalste Vlaamschgezinden, konden het maar niet verkroppen alzoo door de wetgevers beledigd te zijn geweest. En Kamer en bestuur hebben het hoofd voor de Vlamingen moeten bukken. Hoe kwam het dat 't Vlaamsche leger, somtijds zoo klein en zoo onvermogend, eensklaps zoo talrijk en zoo machtig was geworden? 't Was omdat de grieven der Vlamingen toen destijds grootendeels samengevat waren in een woord, dat de eenvoudigste mensch kan begrijpen en dat het Vlaamsche bloed van verontweerdiging doet opbruisen, te weten: dat een Vlaming geen mensch is gelijk een ander, en dat hij, in zijn eigen land, mag beschuldigd worden in eene taal die hij niet verstaat. Welnu, telkenmale dat de Vlaamsche Beweging, om hare eischen van hoogerhand te doen aannemen, zulk een woord zal kunnen vinden, dat het volk oprecht verstaat en dat onze Vlaamsche fierheid in 't spel brengt, zal 't Vlaamsche leger even machtig zijn als nu en op de schitterendste wijze den zegepraal behalen. Maar wil men de Vlaamsche Beweging met geweld doen vooruitgaan, wil men zegevieren zonder strijdveerdig te zijn, dan valt grootelijks te vreezen dat het zelfde leger, dat bij den Coremans' strijd zoo eervol heeft gezegevierd, ellendiglijk zal bezwijken en in zijne nederlaag bespot en gehoond worden. God beware er ons van! Hij geve ons liever de eendracht in de gematigheid en door haar het geluk der eindelijke overwinning! J. Van Campen. |
|