Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||
Een Geertsbergsche straatnaam.Presque toutes les villes de la Belgique avaient leur quartier ou leur rue des lombards. DE stad Geertsbergen, in het zuid-oostelijk hoekje van Vlaanderen, is niet tot stand gekomen gelijk onze andere steden, traagskens aan en als van lieverlede; evenmin loopt haar oorsprong verloren in het duister der tijden: zij ontstond als bij tooverslag, ten jare 1068, onder de regeering van Boudewijn van Bergen, den VIen, graaf van Vlaanderen en van Henegouw. Het kan hier niet passen de reden na te gaan waarom een bij uitstek wijze vorst, op de grenspaal zijner twee gouwen, een bolwerk opwierp tegen zijne Waalsche onderzaten: wie weet, voorzag hij de rampen niet welke Richildis, zijne trotsche gemalin, na zijne dood zou brouwen? Althans de vrome graaf begon met eene keure of vrijheidscharter te vergunnen waarvan de hoofdbepaling luidde: Alwie in Geertsbergen erf koopt, en zich aan de stedelijke wet, volgens het oordeel der schepenen, onderwerpt, wordt vrij, al was hij dat vroeger niet. Nu kan men gissen wat al janhagel of, volgens oud Geertsbergsche spreuk, wat al raspailjeGa naar voetnoot(1) daar kwam toegevloeid uit Vlaande- | ||||
[pagina 36]
| ||||
ren, uit Brabant, uit Henegouw, ontvluchtend de dienstbaarheid, allerlei boeten en karweien, en meerdere knevelarijen der beersGa naar voetnoot(1) en van hunne landbaljuws. Niettemin is onze overtuiging dat de Walen, te dien tijde, veel beter t' huis bleven, of moesten t' huis blijven als in latere eeuwen, en dat hier eene uitsluitelijk Dietsche bevolking tot stand kwamGa naar voetnoot(2). Ons bewijs ligt in de overlevende volkstaal, thans verbasterd, maar nog krielend van aloude Vlaamsche benamingen, ‘zoovele perels in eenen mesthoop verloren’, zei J. David. Ook willen wij, gelijk in den langvervlogen kindertijd, eene poos gaan neêrzitten, met den eersten toog, op de zulle van den bouw, op den hoek van de Pensstraat en van het Bokerstraatje, met onze voeten in de zeppe en onze kaboets op den kop, en aandachtig luisteren naar het saagsken dat gebeurd is in de Pussemijstraat, verre van de Duytsenbroek, en nabij den BuizemontGa naar voetnoot(3)... | ||||
[pagina 37]
| ||||
Dank aan de vergunde keure, bezat het ontluikend Geertsbergen op korten tijd de drij dingen die eigenlijk de stedelijke gemeente of de communitas uitmaakten, te weten eene parochie-kerk en een plaatselijk schependom, met muren en vestingen. De stadsvesten waren meest gesterkt langs den kant van Henegouw. alwaar twee stevige torens (zij bestaan ten deele nog) de Putsemijenpoort beschermden en beheerschten. Ook was de Pussemijstraat, loopende van de markt in de richting van Acren en LessenGa naar voetnoot(1), onbetwijfeld evenoud als Geertsbergen zelf. Hoe komt het dan, dat de straat van eene zoo eerbiedweerdige oudheid, sedert eeuwen herwaarts de spotlust wekt van al die maar haren naam hooren? Ei, 't is de schuld van hare goede vrienden, de Walen. In de jongstverleden eeuwen, als alle inlandsche onlusten gedempt waren en de vreemde dwang alleen te bestrijden viel, ontstond eene gedurige landverhuizing van weerskanten der grens. Wilde thans iemand aandachtig de Geertsbergsche geslachts- of familienamen nagaan, hij zal bevinden dat zij voor een goed derde deel, eene Romaansche of Waalsche herkomst verraden. Onze Waalsche voorouders echter, beleefder en beschaafder als onze tijdgenooten, verhaastten hun de taal van het gastvrij volk te verstaan en te spreken, maar, o jammer! zij verknoeiden argeloos en radbraakten | ||||
[pagina 38]
| ||||
om beterswil de zoo spierige, zoo klare en duidelijke Dietsche spraak. Ook werd de marktborn herschapen in marrebol, alhoewel de duivenborn onveranderd bleef; en de oolijkaards ontdekten een zeker verband tusschen eene derde wel of bron, namelijk het ijzeren manneken-pis op de markt, en de naburige Pissemijstraat? Alle Geertsbergenaars waren het altoos eens om het bespottelijke dezer straatbenaming te verwerpen en de schuld ervan op de ingeslopen Walen te leggen: zonder ander richtsnoer dan hun gezond oordeel, zochten zij hare woordafleiding in de Waalsche of Fransche taal. Naar hunne meening zou Putsemey, later Pitsemy, de verbastering zijn van petit chemin, in 't Waalsch p'tit ch'min, wijzende op den kortsten weg naar Acren en Lessen toe. Voorzeker is deze uitlegging spitsvinnig, maar zij gaat deerlijk mank aan historisch bewijs. In het oud Gherondsberghe, tusschen de Dender en den Oudenberg besloten of belokenGa naar voetnoot(1), en dat men niet verwarren moet met het huidige GrammontGa naar voetnoot(2), bestond geene enkele plaatsbenaming van Waalschen oorsprong. De oudste straten, van de merkt uitgaande, heetten eenvoudig weg: Brug-, Pens-, Duiven-, Visch- en Pussemijstraten. Bij lateren dag kwamen in de oude berg- of bovenstad de Steen-, Klooster-, School- of Penitenten- en Nieuwstraten tot stand. Omtrent het jaar 1400 vindt men alreeds melding gemaakt, in de stadsarchieven, van de poorte genoemd Putsemey, en, wel is waar, niet hoogerop om rede dat alle vroegere oorkonden te niet gingen in de schrikkelijke stadsverdelding van 1381; doch tot op dien tijd bestond tusschen de Vlaamsche en de Waalsche grensbewoners eene groote oneenigheid, eene ingeboren antipathie die veeltijds tot vijandlijkheden oversloeg, weshalve de Walen in de Geeraardsstad weinig te goed hadden en aldaar in hun patois geene straat konden doopen. Evenmin kon eene p'tit-ch'min-straat geboren | ||||
[pagina 39]
| ||||
worden onder het Fransch regiem van over honderd jaren: het waren integendeel de Sans-Culotten die haar ontdoopten en Buizemontstraat noemden. Doch er is meer. Petit chemin mag evengoed vertaald worden door smalle baan en kortste weg. De Pussemijstraat was in der waarheid de kortste baan naar Henegouw toe, maar tevens de eenige breede, de heirbaan, de strategische weg naar het Walenland: zij is vijf of zes honderd jaren ouder als den Lessenschen steenweg. - Langs weerskanten van het stokoud Putsemyen bestaan ten huidigen dage nog twee stomme getuigen, de overschotten van den Pijntoren en van den Duren- of Dierenkost. Wie zal van zijn leven beweeren dat de twee gewezen stadstorens, beruchte reuzen in de geschiedenis der Vlaandersche beroerten, daar enkel stonden om een p'tit ch'min te beschermen en een pauv'peup' af te weren? Ei neen, dat kan geen streek houden.. Van waar dan toch de zonderlinge, voorzeker middeleeuwsche benaming? Laat ons eens het Etymologicum van Kiliaan te rade gaan:
Het woord pussemier, dikwijls voorkomende in de middeleeuwsche oirkonden, is eene verbastering van persse (pressura), perssem (usura), perssemier (usurarius). - In het oud-Gent bestond een huis de Pusseme, van waar de naam van het Pussemestraatje, dat in de volkstaal het Bessemstraatje geworden is. - De familie-namen De Pussemier, De Possemier, De Pessemier moeten geen anderen oorsprong zoeken. - Het Pusceme-straatje te Gent en Putsemeyen te Geertsbergen, waren tweeling-zusters die in andere vlaamsche steden zouden Lombaardstraat of Lombaardevest geheeten hebben. Wat wil men meer? Kleinere en grootere steden dan Geertsbergen bezaten een woekerhuis (domus usuraria) of eene beleenbank, wat wij later verhopen uit een te zetten in eene beknopte studie over de Lombaarden in 't algemeen. Ondertusschen, om te bewijzen dat Geertsbergen zoowel later als vroeger met pussemiers, Lombaarden of Joden onderzat, zullen wij daar nog bijvoegen: In de bloedige onlusten van Vlaanderen, ten jare 1452, viel eene vijandlijke bende in onze vaderstad, zette alles te vuur en te zwaarde en plunderde bijzonder en vooraf ‘het huus der coeplieden ende lombaerden taefel houdende binnen der poort van Gherondsberghe, gheleghen op den houc der Peynsstraet ende van 't Pieterkints straetkin of BoeckeersGa naar voetnoot(1).’ Er zijn geene meerdere | ||||
[pagina 40]
| ||||
bewijzen van noode om de oude benaming van de Pussemijstraat te doen behouden. Dr R. Moroy.
Moorsel, 4 Maart 1889, op den eersten Geertsbergschen toogdag. |
|