Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met of zonder t?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de wijse van spreken, die nu heden ten dage meest gebruykelick s in dese Nederlanden, als dat wy hebben willen het onderscheyt houden tusschen de wijse van spreken, die men tot eenen persoon alleen gebruyckt, ende tusschen de gene die men gebruyckt tot velen: stellende in de plaetse van dese bijnamen (ghy) ende (u), welcke hedendaegs in dese landen meestendeel gebruyckelick zijn als men eenen persoon alleen aenspreeckt, dese (du) ende (dy) enz... Jae over dertich of veertich jaeren herwaerts in alle de boecken daer men de kinderen uyt plach te leeren lesen, en gebruyckte men anders niet dan du en salst geen over-spel doen, ofte stele niet.... Soo dat seer onlancx dit leelick misbruyck ende confusie van getalen in de H. Schrift heeft beginnen in te breken.... Item als men eenen alleen wat beveelt ofte biddet, doe du, geef du, laete du; spreeck of spreecke, seg of segge, gae, stae, etc. Ende tot velen, doet ghy, geeft ghy; laet of laetet, spreeckt oft segt, gaet, staet, etc. Overmits het kennelyck is dat de letter t die men daer by voegt, een teecken is, het getal van velen bedienende: want dat is den ouden aert, wijse en de gebruyck die onse voirvaders van menige eeuwen herwaerts haeren kinderen hebben naergelate.... ghelyck men by de oude vlaemsche oversetting van Boetius ende in vele gebede boexkens, ja oock in boeken van Fabelen, duchten en leugenboeken... merckelijck sien can. Ende alle de Bybels die men over veertich ofte vyftich jaren gedruckt heeft, so wel in Hollant ende Vrieslant, houden nog de selve wijse van spreken onverbrekelyck.... Uit die woorden trekken wij het volgende besluit: Marnix meent dat onze ‘voorvaders’ waar hij niet éenen van noemt, het meervoud alleenlijk voor 'nen meervoudigen persoon bezigden. Grove onwetendheid!.. Wij hebben genoeg getoond, en Bormans geeft den regel, dat onze ‘voirvaders’, gelijk Maerlant en anderen, ook het meervoud voor 'nen enkelvoudigen persoon gebruikten. Grove onwetendheid! waardoor het gebruik van 't meervoud voor 't enkelvoud afgeschilderd wordt als een misbruik, eene confusie, een indringsel van vreemde of slechte gehalte, terwijl het innig aan onze taal toebehoort en altijd toebehoord heeft. En die onwetendheid moet heden nog bij sommige taalkundigen bestaan, want Brill schrijft in zijne Nederlandsche Spraakleer, bl. 238: ‘Vooral sedert het midden der 15e eeuw begint gij (gi, ghi) bij het aanspreken van éénen persoon in gebruik te komen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den 5den jaargang van Noord en Zuid, extra nommer, bl. 58, lees ik het volgende van Dr. J. Beckering Vinckers en Dr. J.H. Gallée: ‘Van het Middel-Nederlandsch (Dietsch, z.b.) hebben wij geene vroegere overblijfselen dan van het begin der 13de eeuw, ofschoon de Saksische en Frankische taalkundige gedenkstukken teruggaan tot de 8ste en de 9de eeuw. Het Middel-Nederlandsch noemt men de taal van de 12de eeuw tot 1450...’ Dus de oudste gedenkstukken onzer taal zijn van de 13de eeuw. Van Veldeken met zijne Servatius'legende behoort tot dien tijd en gebruikt, wij hebben het getoond, het meervoud voor het enkelvoud; mag ik dan niet zeggen dat die verwisseling altijd aan onze taal toebehoord heeft?... Willen de smeders van den regel iemand beschuldigen, 't is niet de 15de eeuw die men zoo geerne alle kwaad op den rug legt, maar 't is de schepper zelf der taal. En wie moet er in zulken twist het hoofd buigen?... Niet de schepper, maar de smeder!... In aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake van Lambert Ten Kate, komt, bl. 471, de volgende vraag voor: ‘N. Ik heb al voor eenigen tijd bespeurt gehad, dat ons Gij 't welk nu voor Singul: en Plural: te gelijk dient, eertijds alleenlijk voor Plural: verstrekteGa naar voetnoot(1), en dat Du voor den Singul: quam. Waer uit gisje tog deze verandering gesproten te zijn? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleert en behouden hebben, bedienen zig, even als wij, van den Plural: bij de tweede Persoon, als Vous avez (Gij hebt) en Vous aimez (Gij bemint).’ Eene vraag: Hebben de Frankduitschen hun gebruik in onze wordende taal niet overgeplant?... Wij scheiden van Marnix en zeggen: hij was onwetend in het gebruik der Ouden. De tweede smeder is grammaticus en mathematicus Christiaan Van Heule: wij vonden hem hooger aangehaald door Dr. De Jager. Reeds hebben wij eenige zijner aardigheden aangeraakt. Nu wat nader gekeken. Welk is, volgens van Heule, het getal van du en gij? ‘De getallen der Voor-namen zijn twee | het Eenvoud | als Ic, du en hij. Het Meer-voud is in Wy, gyly, en zij’ (bl. 69). Dat hij geen verschil maakt tusschen gij en gyly blijkt 1o uit zijne ‘Vervouging’ die wij hooger overschreven, en 2o uit zijn ‘Merc’ van bl, 72: ‘In vorige tijden heeft men Du in plaetse van Gy gebruikt | want Gy is zo veel als Gy-lieden.’ Laat ons nu zien naar de vormen van den 2den persoon in de gebiedende wijze. Op bl. 89: Heb gy, habe, en Hebbet gy, habeatis. Op bl. 94: Weest du, esto tu, en Wezet gyly, sitis. Weest is geene drukfout, want in ‘Merc’ staat er: ‘In plaetse van Weest en Wezen wort gemeynelic zy en zijn gebruykt.’ Merken wij ook nog op dat er hier bij Van Heule niet dient gevraagd: Is er een onderwerp in de gebiedende wijze?... Hij zelf drukt het overal uit. En nu vraag ik of er iemand ooit grootere onwetendheid getoond heeft: gij, dat meervoud is, staat met den enkelvoudigen vorm, heb gy; en du, dat enkelvoud is, heeft den meervoudigen vorm, weest du!!! Van Heule haalt, gelijk wij vroeger zagen, Ampsingius als bewijs voor zijne vormen in de gebiedende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijze aan en ik geloof, te meer omdat hij weest als enkelv., wezet als meerv. neemt en hij Ampsingius'-Taelbericht overzien en verbeterd uitgaf, dat hij heel en gansch van 't gedacht van dezen leste is. In Samuelis Ampsingii Taelbericht der Nederlandsche Spellinge door Christiaen Vander Heulen oversien en verbeterd, 1649, staat op bl. 73 het volgende: ‘Ende so wenschte ik wel | dat de woordekens dij, en dijn, in heur oud gebruyk mogten, hersteld worden en dat wij dij, en u, dijn, en uw, onderscheyden gebruykten: want dij, en dijn, spreken van eenen | u, en uw, van velen... Het afgesleten en uitgediende du wil ik gaerne buyten het gebruyk laten blijven | om de hardigheid des gevolgs wille | die het inde by-gevoegde werk-woorden veroorzaektGa naar voetnoot(1): uytgenomen dat wy het sonder gemelde by-gevoegde werk-woorden met eenige naem-woorden in 't quade genomen somwijlen loffelijk gebruyken konden: als du bengel | du boos-wicht | du verrader | du verleyder | etc.Ga naar voetnoot(2) Hier voor hebben wij gy aengenomen | het welke of het schoon in 't meervoud ook gy heeft | so worden nochtans door de selfstandige namen | ofte werk-woorden | daer dat woordeken by gesteld word | de getallen genoeg onderscheyden. Wil dan noch iemand in 't meervoud gy luyden | ofte gy luy | naer de oude wyse | om de kortheyd | seggen | dat kan ik wel lyden.’ En op bl. 77: Inde gebiedende ofte biddende maniere segge ik in 't eenvoud van den tweeden persoon geef | ofte liever geeft | neem ofte neemt | (sommige seggen ook geve | neme) in 't meervoud gevet | nemet |: en niet geef en neem | alleen in 't meervoud | en geeft | en neemt | in 't meervoud: om oorsake dat wy het onderscheyt der getallen alhier gelijk maken mogen met alle manieren in alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijden: want so seggen wy | gy geeft | gy gevet: gy gaft ofte gaeft | gy gavet: gy hebt | gy hebbet gegeven: gy had | gy haddet gegeven: gy sult | gy sullet geven: och ofte gy gaeft ende gavet: op dat gy gaeft en gavet: en so voords: want den tweeden persoon in beyde getallen op eene wijse uyt te spreken is een faute (onder verbeteringe | waer door het onderscheyd der getallen 't eene-mael word weg-genomen.’ Over deze woorden zouden wij zeer veel kunnen zeggen. Wij maken hier maar de enkele bemerking die hier meest belang oplevert: Ampsingius smeedt, zonder den minsten steun, een verschil tusschen t en et, die beide dezelfde vorm zijn, de eerste samengetrokken, de tweede volkomen. Het beste bewijs dat wij daartoe kunnen aanbrengen is de bl. 92 van Mittelniederländische Grammatik van Dr. Joannes Franck: Die Endungen. § 129. Wir geben zunächst eine Uebersicht über die Endungen, wie sie mutmasslich in einer älterer Periode des Nl. bestanden. 1) Bei den starken Verben.
2) Bei den swachen Verben hatten sich, trotzdem die Personalendungen ursprünglich dieselven waren, wie bei den starken, teilweise Unterschiede entwickelt. Das ältere Germ. hat drei Klassen von sw. Verben. Die ganzen Endungen lauteten im Nl. mutmasslich: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Im Mnl. Sind die Unterschiede zwischen der starken und swachen Conjugation verwischt, indem die Endungen en beiden geworden sind su
Hieruit blijkt dat er tusschen et en t geen 't minste verschil kan gemaakt worden, zij zijn éen en dezelfde vorm, eigen persoonsuitgang van den 2den persoon in het meervoud, en in 't meervoud alleen. Wat nu besloten nopens Van Heule? 1o Heb gij, zegt hij; daar door toont hij zich onwetend in den overeenkomstregel van het werkwoord met zijn onderwerp: meervoudig onderwerp vraagt meervoudigen vorm in 't werkwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o Weest du, zegt hij, en weset gij; daar door toont hij zich onwetend in de beteekenis van t en et, dus in den eigen uitgang van den persoon waar wij over handelen. De derde smeder van den regel is Moonen. In den 6den jaargang van Noord en Zuid, bl. 204, zegt Dr. Jan Te Winkel: ‘Indien de Spraakkunst van Moonen meer gezag had gehad, zouden de stoffelijke adj. bij een vrouwelijk subst. voor goed de n verloren hebben.’ Heeft Moonen in dat bijzonder punt geen gelijk gekregen, ik wete toch dat hij, in 't stuk der gebiedende wijze, heel en gansch nog te vinden is in al onze spraakkunsten. Hadde men hem hier ook alleen laten praten, het ware niet slecht gehandeld! Ik heb hier voor mij den vijfden druk volgens het oorsprongklijk handschrift verbeterd. Van du is hier geen sprake meer. Gij heet van het enkelvoudig getal en wordt vertaald door tu, en van het meervoudige met de vertaling vos. Waar hij geleerd heeft dat gij van 't enkelvoud is, staat er niet bij. Hij vond het tegendeel in Marnix en in Christiaan Van Heule. Misschien heeft hij Ampsingius gelijk gegeven die du geerne verbande en zeide dat wij voor du gij aangenomen hebben ‘het welke... in 't meervoud ook gy heeft.’ Hadde Ampsingius het oude Vlaamsch gekend, hij zou gesproken hebben van vinden en niet van aannemen. De Ouden, beste Moonen, gebruikten gij voor een enkelvoudigen persoon, juist gelijk wij, maar ontnamen het nooit 't meervoudig begrip. Dat doet gij. Met welk recht?... Op bladz. 174 staat er: ‘Het Meervoudige Getal der Gebiedende Wijze wordt in die beide (bedrijvende en onzijdige werkw.) van het Eenvoudige Getal of Wortelwoort gemaekt door het byvoegen eener T die bij de Nederduitschen, zoo wel, als bij de Grieken en Latynen, het merkteken des Meervoudigen Getals in de Gebiedende wijze is...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Grieken en Latijnen doen hier niets ter zake; het is zelfs gevaarlijk ze dikwijls, bij het maken eener spraakkunst, te rade te gaan. Moonen beperkt hier gansch, ten onrechte, de beteekenis der t. Zij is, van de alleroudste tijden onzer taal af, de eigen uitgang van den 2den persoon meervoud in alle tijden en werkwoorden. Dat is klaar door de tafel van Dr. Franck, waarin wij achtereen de volgende uitgangen van den 2den persoon meervoud aantreffen: ad (id?), êd, ad, jad, jêd, ôd, ôd, êd, êd, jad, ôd, êd, et, t; en verder op bl. 95 en 96 ud, id, dud, dîd, det. Bijgevolg, beste Moonen, als gij schrijft, bl. 135: ‘De tweede Persoon is, tot wien in het Eenvoudige of Meervoudige Getal gesproken wordt, en dus wordt uitgedrukt door Gij hoort, Gij leest,’ dan geeft gij een vorm die niet enkelvoudig en meervoudig, maar alleen meervoudig is. En, beste Moonen, die met Ampsingius du verbannen hebt, hoe gaat gij uwen enkelvoudigen vorm van den 2den persoon in de gebiedende wijze, den eenigsten dien gij hebt, hoe gaat gij dien wettigen?... Moonen zwijgt!... Wat al onwetendheden kwamen wij nu tegen bij de smeders van den regel? 1o Onwetendheid nopens het gebruik der Ouden, 2o onwetendheid nopens de overeenkomst van het werkwoord met het onderwerp, 3o onwetendheid nopens het getal van gij, 4o onwetendheid nopens de uitgangsletter t; in éen woord, onwetendheid nopens ieder deel dat in den regel diende opgemerkt, onwetendheid van top tot teen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel en de levende taalGa naar voetnoot(1).De 2de persoon enkelvoudGa naar voetnoot(2) is in alle tijden nog bewaard in een deel van Limburg: Maas- en Jekerland (Hollandsch Limburg, Zuiden en Oosten van Belgisch Limburg). De tegenwoordige tijd der aantoonende wijze van hebben luidt er in sommige dorpen als volgt: Ich heb, dû hebst, hè hèt, wè hebben, gè hebt, zi hebben. Eenige 2de personen der gebiedende wijze uit de taal van Bree: van gaan, gank en goidjt; van komen, kom en komt; van zeggen, zegk en zegkt; van doen, doog en doodjt, enz. Men ziet het, boven de t komt hier soms, als duidelijk onderscheid van getal, nog een verschil van klank. Over het bepaald gebruik van den enkelv. en den meerv. vorm der gebiedende wijze vernam ik het volgende: 't Enkelvoud, of de vorm zonder t, komt nooit voor tenzij in gezegden waar men du en dich gebruiken zou, terwijl men altijd den vorm met t bezigt als gij, geer, dje of der onderverstaan wordt. Te Weert, op den buiten, zegt men tot éenen: kom es (eens) hier; in de stad zelve klinkt het: komd es hier. Te Bree en omstreken gebruikt men du met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de enkelv. vormen of gi met de meervoudige, volgens dat men den aangesproken persoon min of meer acht. Du en dich zijn daar bijzonder gebruikt onder het gemeen volk; de deftige menschen aanzien het als eene onbeleefdheid iemand met du of dich aan te spreken; nochtans wordt du en dich in alle standen gebezigd als men onder malkander zeer bevriend is of zeer gemeenzaam omgaat. Daaruit volgt 1o dat de regel dien wij bij de Ouden vonden, ginder heel en gansch in de levende taal bestaat. 2o Dat dus vermoedelijk die regel, niet door de Ouden geschapen maar in het volk gevonden werd, en het dus niet een regel der kunst is, maar een regel der ingeboren natuur, des natuurlijken gevoels. 3o Dat het getal van den persoonsvorm in de gebiedende wijze afhangt van het onderwerp, du of gij, dat men er bij veronderstelt. 4o Dat de regel onzer spraakkunsten gansch strijdig is met het gebruik dier streek, aangezien men er het meervoud bezigt, niet alleen om tot verscheiden persoonen, maar ook om tot éenen enkelen te spreken. Buiten de hoogergenoemde plaatsen wordt du met zijne eigene vormen in de werkwoorden in België niet meer gebezigd; in de aantoonende, de voorwaardelijke en de bijvoegende wijze geeft men in de andere streken gij (in 't meervoud dikwijls gijlen, gijlie, gijlder) als onderwerp aan het werkwoord dat doorgaans t heeft. In de gebiedende wijze maakt men er nergens verschil tusschen het getal, zoodat het enkelvoud, gelijk het meervoud nu eens met t, dan weer zouder t verschijnt. Hier zouden wij kunnen blijven staan en toelaten te besluiten dat in de taal dier streken geen enkel bewijs noch voor noch tegen den regel der spraakkunsten te vinden is. Het zij ons gegund er wat dieper in te gaan, en misschien komen wij tot het besluit dat de streving, zooniet de regel dier streektalen is overal het meervoud | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met uitgedrukte of welluidendheidshalve verzwegene t te bezigen. 1o Ieder neemt aan dat in die streektalen de 2de persoonGa naar voetnoot(1) van den tegenwoordigen tijd der aantoonende wijze altijd eene t bijheeft. Dat die t soms achterblijft, is geen teeken van enkelvoud, aangezien s of st hier alleen toe dienen kunnen; het verzwijgen der t is dus zonder beteekenis voor het getal en is meestendeel toe te schrijven aan de beginletter van 't woord dat achter de gebiedende wijze staat. Welnu het volk neemt heel natuurlijk, zonder eenig verschil, den vorm van dien persoon als tweeden persoon der gebiedende wijze aan. Zoo zegt men in Oost-Vlaanderen en veel andere streken: Gij zied altijd (aant. wijze) en zied altijd (gebied, wijze); gij zie blak en zie blak; gij zieteur (door) alles en zieteur alles; gij zied even goed en zied even goed; gij zie fel en zie fel; gij zie choed (goed) en zie choed; gij zied (h)een en weer, zied heen en weer; gij zied iemand en zied iemand; gij zie klaar en zie klaar; gij zie laat en zie laat; gij zie maar en zie maar; gij zie nie(t) en zie nie(t); gij zie pennen en zie pennen; gij zie ruim en zie ruim: gij zie slecht en zie slecht; gij zie tegen u en zie tegen u; gij zied u blind, zied u blind; gij zie feel (veel) en zie feel; gij zie wonderwel en zie wonderwel; gij zie swart (zwart) en zie swart. 't Is dan niet wonder dat het in 't Meetjesland klinke: ga aldaar, zie alhier, doe al wat men u zegt; want er klinkt ook: gij ga over mij, gij zie altijd en gij en doe anders niet als spelen. Zet dan te Brecht en elders ga maar, nevens gij ga maar; zij wijs nevens gij zij wijs en zie rond nevens gij zie rond. Aan dezen regel is, denk ik, maar éene uitzondering, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat is in de werkwoorden met een voorzetsel samengesteld, wanneer het voorzetsel onmiddellijk achter het werkwoord komt. Zoo heeft men in sommige streken: keer om nevens gij keerd om; kom aan nevens gij komd aan; kom af nevens gij komd afGa naar voetnoot(1). Ik zou dat toeschrijven aan den hevigen klemtoon die, in die gebiedende wijzen, op het voorzetsel valt. Wanneer het voorzetsel aan het werkwoord niet verbonden is en dus maar 'nen halven klemtoon heeft, wordt alles regelmatig: komd aan mij niet. In 't algemeen dus is in de levende taal de 2de persoon der gebiedende wijze gelijk aan den 2den persoon van den tegenw. tijd der aantoonende; moeste dus de spraakkunst die aan den 2den persoon van den tegenw. tijd der aantoon, wijze altijd eene t geeft, hier de levende taal navolgen, dan zou zij ook den 2den persoon der gebiedende wijze altijd met t moeten schrijven. 2o Wanneer het woord dat achter de gebiedende wijze staat, met zachte d, g, v en z begint, worden die medeklinkers t, ch, f en s. Doe tat = dat; doe choed = goed; doe feel = veel; doe self = zelf. Zet nu daarnevens ik doe dat, ik doe goed, ik doe veel, ik doe zelf, waar de medeklinkers, al is de uiterlijke vorm van 't werkw. gansch dezelfde als in 't vorig geval, telkens zacht blijven, en ge zult moeten bekennen dat het verscherpen van de medeklinkers enkel te verklaren is door de scherpe voorafgaande t die, alhoewel niet uitgedrukt, toch bij 't werkw. verondersteld wordt. 3o ‘Bij de vervoeging der werkwoorden, zegt het Hagelandsch Idioticon, gaan sommige lange klanken vóor sommige medeklinkers, in eenen korten klank over in den 2den persoon enkelvoud en meervoud...’ Ik ga uit Tuerlinckx' voorbeelden, zulke kiezen die ook in het Waasch Idioticon zullen voorkomen en tevens bestaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de taal van bijkans heel Oost-Vlaanderen, van Werchter, van Maksenzele en van Kapellen-ten-BoschGa naar voetnoot(1). Ik mouk ( ), gij moukt (); ik gebruik (-), gij gebruikt (); ik strijk (-), gij strijkt (); ik vijl (-), gij vijlt (); ik lijm (-), gij lijmt (); ik schijn (-), gij schijnt (); ik goup (-), gij goupt (); ik zuip (-), gij zuipt (); ik piep (-), gij piept (); ik slijp (-), gij slijpt
(); ik sloup (-), gij sloupt (); ik eet (-), gij eet (); ik fluit (-), gij fluit (); ik bijt (-), gij bijt (); ik meet (-), gij meet (). Dat het verkorten van den klank voortspruit, niet uit k, l, m, n, p en t alleen, maar uit dezelfde medeklinkers met d of t verbonden, blijkt hieruit dat de verkorting niet bestaat in den 1sten persoon enkelvoud, maar dat zij integendeel ook voorkomt 1o in den 3den persoon enkelv. van den tegenw. tijd der aant. wijze, die op t uitgaat; 2o in den onvolm. verleden tijd van de gelijkvl. werkw., die uitgaat op de of te; 3o in het verled. deelw. der werkw., als het eindigt op d of t (Ziet ook De Bo op klankverkorting).
Ik luister aandachtig naar de gebiedende wijze dier werkwoorden en hoor er, niet den langen klank eigen aan den vorm zonder t, maar den korten, eigen aan den vorm met t (Ziet weer De Bo op klankverkorting). 4o In alle streekspraken zijn er nog gebiedende wijzen die altijd zonder t voorkomen. Zoo hebben wij in heel Oost-Vlaanderen nem dat onder andere ook gekend is in West-Vlaanderen (ziet De Bo), en te Brecht waar het nè klinkt; alsook si dat bijkans overal nog gebezigd wordt en in sommige streken sè luidt. Nem is de oude enkelv. 2de persoon der gebiedende wijze van nemen, en si of sè is sich, verouderde vorm voor zieGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat hier bijzonder op te merken valt, is dat die woorden hunne beteekenis van werkwoorden verloren hebben en als tusschenwerpsels gebezigd worden, daaromtrent in den zin van ecce! tiens! voilà! Zoohaast nem en zi eenige bepaling bijkrijgen en zoo hunnen aard van tusschenwerpsel verliezen, worden zij neemt en ziet. Zi! ziet hem daar eens gaan. Nem! neemt dat voor u. Die oude enkelv. vormen heel en gansch van hunne ware beteekenis afgetrokken, bewijzen ons nogmaals hoezeer alle gedacht van enkelv. in den 2den persoon bij het volk in onze streken uitgestorven is. En nu zullen wij besluiten: de regel onzer spraakkunsten is strijdig 1o met de taal van Limburg waar du en gij nog gebezigd worden; 2o met de streving, zooniet met den algemeenen regel van de overige Vlaamsche streekspraken die du verloren hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel en de rijkdom der taal.De enkelvoudige vorm dient niet behouden voor den rijkdom der taal. Want 1o indien die vorm ons verrijkt langs den eenen kant, verarmt hij ons langs den anderen, vermits hij een eeuwige stronkelsteen blijft voor hem die zou willen bewijzen dat onze taal redekundig, logisch is, welke deugd vast niet te versmaden is. 2o Die de oorzaak verwerpt, verwerpt ook de gevolgen: onze schrijvers hebben du, oorzaak, laten vallen, dus valt tevens alle enkelvoudige vorm. 3o De enkelvoudige vormen op s in de aant., bijvoegende en voorw. wijzen waren duizend keeren meer weerd en zij, die even veel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recht van bestaan hadden als 't enkelv. der gebiedende wijze, zij zijn verloochend: waarom ons dan aan dezen enkelen vorm vastgekleefd gelijk de drenkeling, die de plank verstoot om een licht strooken vast te grijpen dat geen den minsten weerstand biedt? 4o Het is zelfs geen rijkdom, want de vorm van den 2den persoon enkelv. der gebiedende wijze is dezelfde als die van den 1sten persoon enkelv. van den tegenwoordigen tijd der aant. wijze; met dus dien 2den persoon enkelv. af te schaffen, verminderen wij onze vormen niet, wij beperken enkel het gebruik van eenen vorm tot éen geval, die, onredelijk en zonder eenigen steun, tot twee gevallen dienstig was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel en de welluidendheid der taal.De welluidendheid, wel verstaan, vraagt dat wij den enkelv. vorm niet gebruiken. 1o De welluidendheid raakt alleen het gesprokene en gelezene. Wanneer gij het geschrevene leest, zult gij doen gelijk het sprekende volk en de t, waar zij hard klinkt, zouder vreeze laten vallen. ‘Het op de letter lezen, zegt zeer wel Het Vlaamsch Heelal, is eene gemaakte en onaangename taal.’ En Halbertsma, de Hollander, lacht ook met hen die alles lezen gelijk het geschreven staat. 2o Waar gij nu dikwijls eene leelijke gaping (hiatus) hebt, zal de t die telkens doen verdwijnen door het werkw. zachtjes met den klinker van het volgende woord te verbinden: gaat aan voor ga aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel en de klaarheid der taal.Ook de klaarheid der taal kan, voor het behoud van den enkelv. vorm, niet ingeroepen worden. Immers 1o De Ouden gebruikten in veel gevallen denzelfden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm van het enkel- en het meervoud, en zij zijn er niet onverstaanbaar door. 2o In al de andere tijden gebruiken wij voor enkel- en meervoud hetzelfde onderwerp gij en denzelfden vorm in 't werkw., en ieder verstaat ons. 3o Het volk zegt gij voor het enkelv., gijlie, gijlen, gijlder voor het meerv., zoo ook deden de meeste spraakkunsten der voorgaande eeuw, gelijk die van Séwel en De Haes; de geschreven taal vindt dat verschil overbodig en bezigt het niet. 4o In 't spreken en 't schrijven gebruiken wij dikwijls, in de plaats der geb. wijze, eigenaardige vormen die nooit het getal aanduiden: gezongen, verleden deelw. voor zing of zingt; niet te zingen, onbepaalde wijze voor zing niet of zingt niet, en, nog eens, alles is klaar. 5o Moeste uw gezegde soms wat duister zijn, dan kunt ge den aangesproken persoon uitdrukken, wat allen twijfel wegnemen en tevens bijzonder beleefd zijn zal. Zegt mij (beste vriend of beste vrienden), wanneer komt gij? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindbesluit: Den regel ontbreekt alle grond.Is de regel te wettigen 1o door de oudheid? Neen. 2o Door de redekunde? Neen. 3o Door zijne hooge jaren? Neen. 4o Door het gezag zijner smeders? Neen. 5o Door de levende taal? Neen. Moet hij behouden worden 1o voor den rijkdom? Neen. 2o Voor de welluidenheid? Neen. 3o Voor de klaarheid? Neen. Hij moet bijgevolg verworpen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de regel zou moeten zijn.Er is geen enkelvoud meer in de gebiedende wijze; de vorm van het meervoud is hier, gelijk in al andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijden, op het enkelvoud overgebrocht, dus: de tweede persoon der gebiedende wijze wordt, in 't enkelvoud en in 't meervoud, altijd met eene t geschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voordeelen van onzen regel.Hij komt overeen 1o met de taal der Ouden, voor zooveel wij van die taal behouden hebben. 2o Met de gezonde rede die bij een meervoudig onderwerp een meerv. vorm in het werkw. vraagt. 3o Met de streving, zooniet met den regel der levende taal. In éen woord, onze regel komt overeen met het verleden, met het heden, met het gezond verstand dat het verleden en het heden op den goeden weg hield en houdtGa naar voetnoot(1). Om te sluiten neem ik hier de verskens over waar Ampsingius zijn besproken Taelberigt mede eindigt:
Si quid novisti rectius istis
Candidus imperti; si non, his utere mecum.
Die ons wat beters heeft, die wil wat beters schrijven:
Die niet, die wil met mij in mijne meening blijven.
God zij geloofd. |
|