Regeering optrad. Namens de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten, waaraan Thijm hoogleeraar was, maalde hij dezes beeld in treffende en gevoelvolle taal en stelde daarbij zijn eigenaardig zelfstandig karakter volkomen in het licht. ‘Van al zijne gedachten, zijne woorden, zijne daden,’ zoo sprak hij, ‘ging het merkteeken, de stempel uit van eene krachtige persoonlijkheid. Want Alberdingk Thijm was een edel man, een aristocraat in den goeden zin van het woord. Bij de meest gewone zaken, die hij behandelde, bemerkte men altijd dat er een adel des geestes was, en dat hij, Alberdingk Thijm, er toe behoorde.’
Dat Nederland den verdienstelijken man hoog in eere hield, blijkt uit de eenstemmigheid, waarmede hij door de geheele Nederlandsche pers werd herdacht. De redactie van het weekblad De Amsterdammer, waaraan hij, zooals de hoofdredacteur, de heer J. de Koo het herinnert, gedurende tien jaren voor de rubriek Kunst en Letteren geregeld bijdragen leverde, wijdde het geheele nummer van 24 Maart aan de nagedachtenis van haren trouwen medewerker. Behalve het opstel van den heer De Koo, bevat het o.a. bijdragen van Prof. Jan Ten Brink, Fiore della Neve, Prof. A. Pierson, J.P. Hasebroeck, Prof. Paul Alberdingk Thijm, Justus van Maurik, Lütkebühl, Ant. L. De Rop, Dr. W. Nuyens, Max Rooses, Lina Schneider, P.H. Witkamp, Victor De Stuers enz., enz. Ook van ‘een werkman’ was eene dichterlijke ontboezeming ingekomen. Tevens bevat het blad een paar autographen van den geleerden Professor, dien het ons daarenboven in eene goed geslaagde teekening van Joh. Braakensiek in zijn studeervertrek te aanschouwen geeft. Eene andere plaat stelt zijne uitvaart voor.
Die talrijke blijken van hoogschatting en waardeering van zoo verschillende zijde door schrijvers en geleerden tot één onvergankelijk en lijkkrans samengegaard, zullen beter dan eene gedenkzuil in brons of marmer Thijms aandenken voor het nageslacht bewaren.
Mr. Julius Obrie.